venden einder, in het nachteblauw en het maneblank, en zich eeuwen geleden geheven heeft?
Maar de tempel, hier, van de goddelijke Juno, de Juno Lacinia, de zelfde godin, die in Crotona aanbeden werd, de machtige vorstin aller goden... herinnert ons, dat de eeuwen zijn omgewenteld, want dèze tempel rijst nièt ongedeerd, deze tempel is de ijle ruïne... Maar welke ruïne...! Op hare hoogte, boven afgrond van rots en zee, verheft zij haar eene zuilenzijde gaaf, torsende een machtige architraaf, verheft zij ter andere zijde hare geknotte kolommen en geeft zij ons van hare zes gevelzuilen de twee prachtige eenzame, die een bròk architraaf nog overbrugt. De twee zuilen met dat horizontale blok rijzen hoog, hoog en schijnen als een verhevene poort... Beneden zit ik en staar. In den nachte-kleurigen hemel is de maan achter witte wallen van wolken schuil gegaan... er drijft een zilveren schemer, er zoomen zich de kolken met blinkende randen, de zilverende massa's kronkelen hooger en hooger uit, de blanke zuster van Juno, Selene-Luna, drijft weêr te voorschijn en het eerst onbestemde licht valt nu als een vloedgolf van omhoog tusschen de vele tempelzuilen, tusschen de twee eenzame met het brok architraaf... De vreemde eerepoort is vòl licht, de twee zuilen zijn donker en immaterieel; de schaduwen der andere vallen geleidelijk neêr, donkeren, lichten op, duisteren wederom naar het spel van wolk en van maan, en in dit getoover van meer kleurstemmingen dan kleuren zelve - want het blauw van de lucht is geen blauw en het blank van maneschijn is geen zilver - schijnt het of een reuzige doorzichtigheid is aan getreden uit het geheim van het zuilenverschiet, een blanke vorm van nevel, een glanzende schim van mist, een gesluierde ontastbaarheid, die is nader gezweefd tusschen de twee rijzende zuilen en in wier ijlte de dauw verglinstert als parelen droppen en in wier vorstelijk godinnewezen, éen oogenblik, iets uit straalt als van een donkeren blik onder den ronden diademesikkel... tot het vizioen verijlt en er niet meer is dan weêr het gewissel van licht en schaduwval, naar mate de maan verder zeilt, de wolken in en door en uit... Girgenti, het was de morgen van