Uit blanke steden onder blauwe lucht
(1994)–Louis Couperus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 338]
| |
vizioen van dit Verleden zich een oogenblik voor ons evokeert, zien wij de bloeiende hoofdstad van het jonge Noormansche koninkrijk. Palermo, in deze dagen, is, na het oude Constantinopel, de jonge wereldstad: Rome telt niet meê. Het is naar Palermo, dat aller oogen uit zien; het is in Palermo, dat het leven bekoorlijk is, lieflijk en lustig. Want in Palermo heerscht de jeugdige koning Roger en hij heerscht er met verlicht verstand. Het is verwonderlijk hoe goede koppen die sterke jongens Hauteville hadden en het is aan te nemen, dat hun zoon en neef, koning Roger, door het Zuiden slechts verfijnd was geworden in geest en ziel en hart. Nu hij heerscht over een driedubbele bevolking van Noormansche overweldigers, Sarrazeensche onderworpen en sedert eeuwen hier geboortige, Grieksche ingezetenen, is zijne regeering over zoo verscheiden volk er eene vol edel doorzicht, Latijn, Grieksch en Arabiesch zijn alle drie de officieele talen: alle documenten, alle opschriften worden in de drie talen gesteld. Sticht de koning ook Christenkerken, wij hooren niets van godsdienstvervolging en mogen vrij aannemen, dat hij niet met geweld aanstonds iedere moskee herschiep in een kapel. Eerder moeten wij veronderstellen, dat het leven in Palermo in die dagen een schilderachtige, vreedzame mengeling te aanschouwen gaf van groote bekoring voor wie voor die bekoring vatbaar was. In de straten mengde zich de Byzantijnsch gekleede bevolking met Noormansche ridders en soudeniers en met Arabiesch gesluierde vrouwen... Hoe gaarne zouden wij niet de een of andere bevallige liefdesproke willen doen op klinken tusschen zulk een blonden Noorman en zwartoogige gesluierde: tusschen een Tancred of een Roger en eene Aïscha of Fatima... Waarom zoû zulk een sproke niet telkens en telkens zijn afgezongen tusschen de nauwe straten met Arabische balkons en tralieramen van gesneden houtwerk, in de Moorsch gecreneleerde paleizen, onder de roode moskee-koepelen, ter zijde der gedraaide kloosterkolonnetten met Arabiesch-Romaansche kapiteeltjes of bij de binnenhoffonteinen, die murmelen tusschen vleezige cactus en ooftzwaren dadelpalm? En zoo als de liefde samen vlocht de Noormansche energieën en de Ara- | |
[pagina 339]
| |
bische wulpsche loomheden, de Byzantijnsche verfijningen en de Normandische primitieve kracht, zoo vlochten de stijlen zich samen in deze eeuw tot een wondermooie vermengeling van alles wat levensvatbaar was. Zoo wij nu nog in Palermo de Kathedraal, de Martorana, de Capella Palatina, zoo wij bij Monreale den prachtigen kloosterhof bezoeken, zien wij nog deze vermengingen voor ons en begrijpen wij, dat zij geboren moèsten worden als een nieuwe kunst, de onvermijdelijke kunst van de eeuw van koning Roger. Want de nauw bij elkander staande, slanke zuilen met Corinthische kapiteelen, dragen licht en luchtig den Moorschen spitsboog, die uitbuigt en òpflitst, en de Byzantijnsche mozaïekkunst vulde met kleurige tafereelen op gouden grond de vakken. In het marmermozaïek der wanden en vloeren vervlecht zich de Arabische arabesk gratieus en fijn zonder haar aard te verliezen, maar de Moorsche kapiteelen hebben in hunne, den Noorman te fijn subtile, krinkelmeanders een grovere Romaansche krul aan genomen. Het is of de Noormannen hebben gezegd tot hunne Sarrazeensche bouwmeesters - want zij hadden geene andere, en de onderworpenen bouwden voor de overweldigers: - Al die krulletjes zijn te fijn voor ons: wij moeten een steviger ornamentatie voor ons zien... bij voorbeeld in dit genre... En de Sarrazenen zullen heimelijk hebben geglimlacht maar de fijne arabesk aangedikt hebben volgens de aanwijzing hunner Noordelijke meesters, en zoo schiepen meesters en dienaren dien nieuwen stijl van Noormansch-Arabiesch-Romaansche kunst, die wij alleen zullen zien in Sicilië en die ons zoo treft, hier, in Palermo, omdat zij een geheel onvermijdelijke schoonheid te meer werd in de Middeneeuwsche architecturen. |
|