ridderlijke avonturiers, de blonde Noormannen, aan geroeid over de Tyrrheensche wateren, en zij hebben op hunne beurt zich laten bekoren door dezen poëtischen tuin, te midden dezer drie zeeën...
Zij waren àllen gevoelige toeristen, deze Foeniciërs, deze Hellenen, deze Sarrazenen, deze Noormannen, al waren zij ook daarbij zeevaarders, kolonisten, piraten, overweldigers en ridders-van-avonturen. Zij hebben zich, wil ik gelooven, allen als wij laten verlokken naar ‘Trinacria’, naar ‘Sicilia’ te komen, omdat de sirene, die zij is, hen toe lokte met het gesuizel harer verre zangen, die hen toe ruischten op den adem van poëzie harer namen. Want in namen schuilt de geheimzinnige aantrekkingskracht voor de, aan die namen verwante, zielen, en dichterlijke naturen als Foeniciërs, Hellenen, Sarrazenen en Noormannen - stel ik mij voor - zullen lichtelijk verliefd zijn kunnen worden op een naam, op enkele namen, en aangetrokken door melodische klanken...