| |
VIII
De Dans der Uren
Er was in ons pension te Rome een Duitsche professor; gewichtig en zwaarwichtig sprak deze Germaansche geleerde over Oudheid en Renaissance; hij wist alles, hij had alles gelezen, alles gezien... - Heeft u òok gezien, vroeg ik hem eens na tafel; de Uren van Rafaël...?
Hij wierp het hoofd in den nek, bombeerde zijn Hunneborst, staarde mij met verschrikte blauwe oogen achter blikkerende gouden-brilleglazen aan en riep eindelijk uit:
- Maar natuurlijk! Natuurlijk!! De Uren van Rafaël... Ik heb ze gezièn, meneer; natuurlijk heb ik de Uren van Rafaël gezien...
Lezer, de Duitsche professor had de Uren van Rafaël niet gezien, even min als ik ze ooit gezien heb...
Want de Uren van Rafaël, de mysterieuze Dans der Uren van Rafaël, ergens geschilderd door den jongen meester en zijne leerlingen in een geheimzinnig vertrek van het Vaticaan, zijn niet te zien, en als gij mij, lezer, verzekert ze, des niet te min, te hebben gezien, dan geloof ik, dat gij de intieme vriend van den Paus en alle kardinalen zijt... Maar ik, die niet deze pretentie heb, beken u gul-uit, dat ik nóoit de Uren van Rafaël voor mij heb zien zweven in mysterieuzen dans, dat ik nooit iemand ontmoet heb, die ze wèl had zien zweven, dat ik over de Uren van Rafaël nooit iets gevonden heb noch in Vasari, noch in welk boek over kunst, noch in welken gids door Italië, dat onze brave Baedeker ze met stilzwijgen voorbij gaat, en dat Augustus Hare, wiens aardige Walks in Rome een artistieke ommedwaling door de Eeuwige Stad zijn, dèze raadselachtige fraze zegt over de Uren van Rafaël:
‘Hoog, in den Borgia-toren, is een suite van kamers, eens bewoond door kardinaal Bibbiena. Zijn badkamer, nu een kapel,
| |
| |
was in fresco geschilderd door Rafaël en waarschijnlijk zijn hier nog de beroemde Uren verborgen onder lagen kalk...’
Ik concludeer dus, dat Hare... ook nooit de Uren van Rafaël heeft zien zweven, ja, zelfs niet geweest is in den Borgia-toren, en toch was Hare een trouw Katholiek, had hij wel een voetje voor bij de prelaten van het Vaticaan...
Zijn de Uren van Rafaël te zien? Of zijn zij werkelijk onder kalklagen verborgen? Maar wie zoû deze Wandaalsche kwast dan gezwaaid hebben? Lezer, zoo ge mij op deze vragen een afdoend antwoord kunt geven, ik zal u eeuwig dankbaar zijn; wat mij betreft, ik geef het antwoord niet.
Ik weet ook verder niets af van de Uren van Rafaël... En toch wil ik u er heden over vertellen...
Ge zult nu zeker wel gaan denken, dat zij mij in een tweede-gezicht, een droom, een vizioen van schoonheid verschenen zijn, die bevallig zwevende Uren...?
Neen, neen, ook dàt niet...
Maar tòch... nu, op dit oogenblik, stáar ik op ze... ja waarlijk, op dit oogenblik zweven de bevallige Uren voor mijn blik: zij doemen op een donkeren achtergrond te voorschijn; het zijn werkelijk bevallig zwevende en dansende, gewiekte en wieklooze nymfefiguren, en de kleuren van hare gewaden en sluiers zijn van die zachte bontheid, die voltintige klaarheid, die lièf waren den Meester en zijn tijdgenooten, wiens rijke geesten beminden het hooglied in majeur van de gloeiïngen en gloringen des regenboogs...
Een vizioen, een droom, een tweede-gezicht...?
Neen, eenvoudig een serie van twaalf briefkaarten...
Daar moet ik het mede doen... Maar ik ben er al héel blijde meê... Zijn deze briefkaarten - ze zijn waarlijk wel mooi, al zijn ze bont - genomen naar geheimzinnige cartons van den Meester...? En heeft een kardinaal ze doen vervaardigen? Wederom blijf ik het antwoord u schuldig. Misschien is er wel achter te komen hoe deze briefkaarten - de serie kost niet meer dan vijf francs - het daglicht hebben aanschouwd, maar ik weet het niet.
| |
| |
Gij ziet, het is mij onmogelijk u ook maar een slip te beuren van den geheimnisvollen sluier, die zweeft over dezen Dans der Uren...
***
Het geheim van het Geluk is - ge weet het wel - tevreden te zijn met weinig, met dát wat de goden u schonken. De goden schonken mij deze twaalf briefkaarten - volkleurig op donker fond - en ik ben er gelukkig meê en zij liggen nu om mij rond, en ik zal den Dans der Uren voor u kunnen op roepen, eenvoudig-weg omdat ik mijn briefkaarten heb...
Dit is de Eerste Ure des Dags... Zij is eene blonde, bloeiende maagd; de tressen van het goudene haar waaien los, en zij zweeft uit de duisternis aan, beurende een rozig walmenden fakkel. Haar witte ondergewaad laat den geheel en boezem bloot; haar gele bovengewaad is opgebonden om den schoot en splijt open over het been; hare voetjes dansen in het ijle der atmosfeer. Een blauwe sjerp kronkelt om haar rond; zij heeft in de andere hand enkele bloemen... Zij is lief, eenvoudig, mooi; zij is bevallig en begrijpelijk; haar symbool is duidelijk; wij behoeven niet te denken...
Maar, o curieuzigheid! Onder hare etherische nymfe-zweving heeft des Meesters leerling, Giovanni da Udine, hij, die zoo goed beesten schilderde... beestjes geschilderd... Een schildpad trekt op een wagentje voort een zwaan, die den langen hals uit rekt en zeker den schildpad met de snebbe aanspoort tot vluggere gang... Een liggende leeuwin, zwiepstaart omhoog gekronkeld, beschouwt rustig de vreemde equipage...
Ik wil aannemen, dat het alleen maar een grapje was, van geestigen leerling Giovanni. Of zijn zwaan, schildpad, leeuwin... symbool? Welk dan? Ik weet het niet... Ge ziet, lezer, ik blijf mijn onwetendheden bekennen, maar Rafaëls Dans der Uren is dan ook even moeilijk te analyzeeren als... moeilijk te zien, anders dan op een briefkaartenserie... Ja, deze Dans der Uren is ons even moeilijk als hij bevallig is... Zie, dit is de Tweede Ure des Dags... Was de Eerste Ure ons verblijdend eenvoudig, deze Tweede Ure
| |
| |
is nog niet héel moeilijk; de dansende Hore beurt een stralende zon in de armen: het felle licht na den rozigen dageraadsfakkel... Wij begrijpen nog wel... Als die duivelsche Giovanni da Udine ons maar niet het spoor bijster maakte met zijn grapjes onder op een friesje, beneden elke Ure... Wat heeft hij nu weêr uitgevonden? Een walmend geurvat, en een kameleon, die den geur aan het tuitje op snuift... En een kippetje tusschen ranken klimop...
Symbool van de Tweede Ure des Dags...? Lezer, ik weet het niet...
Daar schittert aan des Dags Derde Ure in blank golvend gewaad en purperen oppermantel. Boven haar blonde hoofd de stralende zon, waar binnen een kabbalistische letter. En in beide handen beurt zij aan kettingen, drie, een wierookvaas, waar uit de walmen stijgen...
De aromen der zonne-gestoofde bloemen...?? Lezer, ik weet het niet... Want waarlijk, Rafaël, al beminde hij nóg zoo zeer de klassieke schoonheid der Oudheid, is soms mystiek, is soms vól mysterie, nu eens Katholiek, dan weêr kabbalistiesch... maar nemen wij nu maar even aan, dat die walmen van wierook de geuren der bloemen symbolizeeren en bewonderen wij dan weêr het aardige onderfriesje van guitigen Giovanni: ditmaal, allerliefst, een hertje, een zwaan en een kapel...
De Vierde Dag-ure - sierlijk kronkelt hare azurige wijle in den wind om armen en boven hoofd en golft-òp haar rozige tunica - beurt een zonnewijzer omhoog... Waarom beurt juist deze Vierde Ure dezen klok-achtigen zonnewijzer... Lezer, weet gij het...?
Schaapjes, op het onderfriesje, weiden om een gebroken zuil... Beteekenen zij alleen maar een bevalligheidje?
De Vijfde Ure des Dags in rozige peplos, en smaragdkleurigen sluier: zij beurt in de hand een planeet omhoog... Waarom?? Beneden haar wederom een ‘grapje’. Een slangetje om een walmend altaar; een vogeltje bij een boompje; een wezeltje, en een slak, die uit zijn huisje komt gluren... Giovanni dacht zeker:
- Als de Meester zoo erg geheimzinnig doet met zijn dansende Uren, schilder ik er maar beestjes onder...
| |
| |
Dit is de laatste Dag-ure, de Zesde... Waarom slechts zes Dag-uren? Was zóo de tijdrekening der Renaissance? Deze Ure beurt een vleêrmuis op en zweeft weg in de fladdering van luchtige plooien geel, roze en blauw...
Beneden haar een duif, en... een eekhorentje, op een karretje: een eekhorentje, dat aan teugeltjes een ander duifje zijn karretje trekken doet...
- Ik schilder maar beestjes, dacht zeker Giovanni...
***
Maar hier is aangezweefd de Eerste Ure der Nacht, een uil in de hand beurende. Donkerrood, donkergroen over blauwig wit heen, schaduwen mantel en sluier over hemd... Beneden, slang en eekhoorn in intime conversatie, terwijl achter een drievoet een hagedis hen beluistert...
De Tweede Nacht-ure... Waarom heft zij nu juist een zandlooper? En waarom is zij nu ook niet in duistere tinten gehuld? Waarom is zij in licht-roze en licht-blauw? En waarom beneden haar, maskers van tragedie en komedie, met een tyrs, en een uil, die wèg vliegt? Wat is dat alles sierlijk, bevallig, elegant... maar moeilijk, moeilijk!!
De Derde Ure der Nacht... Zij is geheel omhuifd in nachtblauwen mantel. Zij heeft wel den somberen ernst der Nacht... Giovanni echter schilderde beneden haar een hond, die een hert aanvalt! Waarom die jacht... in de Derde Ure der Nacht?
De Vierde, de Vijfde, de Zesde Ure... Zij zijn alle drie omhuld in groen, in rood, in roze... De twee laatsten slechts hebben kapellewieken... Waarom? De Vierde beurt wederom een uil; de Vijfde stort-uit een urn - vol dauw? -; de Zesde drukt een zwaan zich aan het hart... Waarom een zwaan, deze laatste Ure??
Beneden deze laatste Uren een haan, een stekelvarken, een drievoet, een tyrs, een amfoor...
***
Ik was gaarne duidelijker geweest in deze beschrijving van Ra- | |
| |
faëls Dans der Uren. Mogelijk, o lezer, dat gij begrijpt de beteekenis dezer sierlijke symbolen, de symbolen der bevallige Horen. Want bevallig zijn zij in hooge mate; zij zijn - zelfs op mijn arme briefkaarten - van een antieke bevalligheid, die bekoort en betoovert; zij zijn Gratiën, nymfen, godinnen; zij leven, deze dansende luchtgestalten, met een leven, dat enkel luchtige, vluchtige gratie is; zij zijn twaalf zusteren zoo lieflijk schoon, dat wij eigenlijk maar niet moesten trachten haar te begrijpen, haar te analyzeeren...
Want zij zijn vlinders, deze Uren; deze geheimzinnige, onzichtbaar gehouden Uren van Rafaël zijn vlinders, die wèg fladderen, de een na den andere... en wij mògen eigenlijk ze niet bij wiekjes of sluier pogen te grijpen, om van nabij te zien wàt zij beteekenen: wij moeten eigenlijk ons alleen bekoren laten door haren luchtigen vlindervlucht, zonder meer te vragen, zonder meer te eischen, zonder meer te willen begrijpen...
En daarom, o lezer, sla ik nog een blik op elk mijner briefkaart-Uren...
En berg ze daarna weg, u vergeving vragende voor zoo vele vraagteekens als ik, helaas, tusschen deze regels heb moeten doen op kronkelen...
|
|