Uit blanke steden onder blauwe lucht
(1994)–Louis Couperus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 266]
| |
zijn leven, zijn dood, tot Heil van de Menschheid. Zijn in andere, oudere, Heidensche godsdiensten - bij voorbeeld: in die der Egyptenaren, waar Horus, Isis' zoon, ook geboren wordt tot Heil der Menschheid - eveneens dergelijke vermenschelijkingen van de Godheid bekend, de Roomsch - Katholieke Kerk heeft, met logische minachting van alle deze oudere godsdiensten, in de extazes van de Sibyllen, in hare gestamelde openbaringen, meenen te vinden de Aankondiging alleen van de geboorte van Jezus Christus. En de groote kunstenaren, de groote schilders der Renaissance hebben dikwijls de Sibyllen in beeld weten te brengen en op hunne beurt partij getrokken van deze decoratieve vrouwegestalten, in wie de paganistische schoonheid zoo verrassend harmoniesch samen trof met hare Christelijke beteekenis. Op een andere plaats (in de beschrijving van ‘Siena’) meldde ik reeds hoe in de Domkerk van Siena op het pavimento, in prachtige grafitti, tien Sibylle-figuren door verschillende kunstenaren zijn weêr gegeven. Hier in Rome, zien wij zoo wel de Sibyllen van Michelangelo als die van Rafaël. Michelangelo schilderde tusschen de fresco-tafereelen, van de Schepping en het Paradijs, vijf Sibyllen aan het gewelf der Sixtijnsche kapel, en deze vijf titanische vrouwen zijn, naast de Profeten, die haar afwisselen, nog steeds overweldigende open-baringen van het gigantische talent des Meesters. Hebben wij op een morgen, in deze overstelpende kapel, den moed, de kracht, de energie, de zelfverloochening... nèrgens anders heen te blikken dan alléen naar deze vijf vrouwegestalten, dan is onze morgen reeds rijk gevuld geworden met kolossale vizioenen, met een wereld van ernstige gedachte en bijna sombere symboliek. De lachende Schoonheid is hier verre. Deze Schoonheid is de fronsende, vèr en diep starende, de napeinzende, en overdenkende; zij verheugt ons niet, maar zij stemt ons tot stillen aandacht en tot zwaarwichtige vroomheid. En in deze stemming treft het ons met bevreemding, dat tusschen zoo veel fronsen, staren, peinzen en overdenken... toch de extaze zelve verre bleef, dat Michelangelo nóoit de extaze gaf, in | |
[pagina 267]
| |
geene zijner vijf Profetessen, maar alleen de gemoedstemming of de daad, die volgde nà die extaze: de nabetrachting van het orakel, of het naslaan in de Sibyllijnsche boeken... Dit is voor mij de koudheid in deze sombere, ernstige kunst. Hoe veel liever had ik deze Delfische Sibylle gezien in extaze, omringd door de geurige wolken van haren drievoet, dan haar te zien kalm uitplooien haar langen orakelrol en te gelijker tijd wèg blikken ter zijde. Zij doet mij niet aan. Zij geeft mij niet de heilige emotie. Zij is mij te veel verchristelijkt. De sculpturale plooien van haar hoofddoek en mantel - als of de beeldhouwer steeds den schilder bezielde in Michelangelo's dubbele ziel - omlijnen haar in eene grootsche ronding, zeer zeker, maar zij is niet voor mij Manto, dochter van Terezias - priesteres van Apollo te Thebe, die, toen zij naar Delfi als oorlogsbuit en krijgsgevangene werd vervoerd, dàar het heilige Orakel stichtte en wier dagelijksch brood was de extaze... Ook de Erythraeïsche Sibylle, met éen hand bladerende in haar orakelboek, blijft mij te veel gedachtelooze, decoratieve vrouw, op dien nauwen marmeren troon, ter zijde de aardige putti, de krachtige knaapjes, die, als karyatiden, torsen den kroonlijst. In deze Sibylle - Herofile, behoedster van den tempel des Smyntischen Apollo, des goddelijken Muizendooders, en die Hekuba voorspelde Troje's rampen, terwijl de vorstin den oorzaak dier rampen, Paris, nog droeg in haar schoot - mis ik ook de heilige extaze. En ik ben blijde, dat de Persica, de Perzische Sibylle, mij, zoo geene extaze, toch emotie uit beeldt. Zij is eene bejaarde vrouw en hare zware sluier en gewaad plooien als gehouwen om haar heen; gehéel in schaduw sombert haar van ons afgewend gelaat, terwijl zij leest in haar boek, dat zij, om hare oude oogen, vlak bij haar turenden blik brengt... Zij is de oude Wijsheid, maar wier geheugen verzwakt... Zij ziet na, zij slaat op, zij heugt zich niet meer: zij. raadpleegt hare heilige schriften... De ouderdom sluiert haren blik, hare wijsheid... Wij hebben bijna medelijden met haar: zij laat ons niet koud; zij is al van eene schoonheid, die ontroert... | |
[pagina 268]
| |
Maar hier treft ons de Libica... De Libysche Sibylle werd ons te Siena gegeven zwart van tint, als eene door de Afrikaansche zon geschroeide... De Libica van Michelangelo is blank: de Meester minachtte het effekt, dat de donkere gelaatskleur zoû hebben gegeven. Zij is blank, omdat de Meester het wilde - en zij is wonder-, wonderschoon. Zij heft, zittende, in hare krachtige armen, haar sibylle-boek hoog, boven de lieflijke gestalte van een genius. Haar gelaat is kalm, fier, zacht, met den rechten profielneus, den blik neêr geslagen; vlecht en haarband omkronen haar kruin; hare krachtige, bijna mannelijke schouders en armen spiergolven uit een laag keurslijf, geregen als nòg de Romeinsche vrouwen het hare, zichtbaar geregen, dragen; hare machtige beenen zwellen van forschheid onder de draperie, hare sierlijke voeten zijn hare grootste vrouwelijkheid. Want zij is, in de kunst van den Meester, die òok aan het vrouwelijke leende de schoonheid van het mannelijk forsche, als een tweeslachtig wezen geworden, als een man-vrouw, als een jonge virago, als eene prachtige Amazone; zij is vrouwelijk om hare sierlijke voeten, met holle zool en welvende wreef, om de golvende lijn van haar krachtig lichaam, maar zij is mannelijk om de forsche spierwelvingen van haren bloeienden tors, en zoo is zij dubbel geworden: een vrouw met een mannelijke ziel, en zij is dit zóo duidelijk, dat zij groote schoonheid is... Zij is, met de Cumana, de groote schoonheid van de Sibyllen van Michelangelo, want ook de Cumana, de Sibylle van Cumae, treft ons met den schrik der schoonheid, roert ons met de emotie, die diep flitst in onze ziel... Ik wil even hare legende zeggen. Toen de Sibylle van Cumae nog Deïfobe heette en vaak door Apollo's geest in woeste geestverrukking gebracht werd, ontving zij den stralenden god in hare armen en hare brandende liefde. De god wilde haar beloonen en beloofde haar zoo vele levensdagen als het zand der zee bij hare grot korrelen telde. Maar de god verwaarloosde haar bij dezen gunst den eindelijken dood toe te staan... En hij wendde zich van haar en hare liefde af, de stralende god Apollo: hij vergat haar | |
[pagina 269]
| |
geheel, zijne met eindelooze dagen, maar niet met eindelooze jeugd gezegende dienares en geliefde... En de dagen, de eindelooze dagen, zij stapelden over haar, zoo vele als de korrelen waren van het zand der zee bij haar grot.. Hare rug boog neêr, hare lokken grijsden om de groeven en rimpels van haar verweerde gelaat en hare ouderdom was de verlatene eenzaamheid en rampzalige wanhoop... Zij leefde voort... Zij leefde steeds voort... Het volk voerde haar, eerbiedig, uit haar grot naar Apollo's tempel. Daar zat zij op een troon, als in waanzin. Daar schreef zij op bladeren der palmen de geheimzinnige teekenen neêr, daar boekte zij op de schors van de linde hare vizioenen... en de klagende wind verspreidde bladeren en lindeschors, die de herders en landbouwers vonden en zamelden en bewaarden... Het is deze tragische, alleroudste Sibylle van Cumae, deze Cumana, in wier uitbeelding Michelangelo gaf de allerhoogste openbaring van zijn godemachtige genialiteit. Hier zit zij, de oude, oude, oude maar herkulische vrouw; zij is niet halfblind als de Persica; zij leest haar boek van verre - o, de verrukkelijke geniï haar ter zijde staand! - hare armen zijn die van een heros, hare spieren die van een athleet, hare borsten zijn de volle voedsters der eeuwige Wijsheid; zij is, op die borsten na, een man, een athleet, een heros - geen virago en geene Amazone, maar màn, geheel vermannelijkt door de tragiek der eeuwige Ouderdom... De dagen, dat zij in die heldenarmen Apollo klemde, zijn verre... Haar gelaat is beenig en vòl van geestkracht; haar blik is fel, haar mond nòg een mond van liefde... Zij is niet menschelijk; zij is niet vrouwelijk; zij is geene oude Vrouw en Moeder; zij is een tragiesch dubbelwezen; zij is wederom de vrouw met de mannelijke ziel, maar zij is de godin met de ziel van den god; haar leed en hare smart zijn bovenmenschelijk, zijn die der goden zelve: zij treurt om hare jeugd en zij treurt om Apollo, wiens blanke leden zij verpletterde onder hare extatische liefdes; nu zullen hare dagen, talrijk als de zandkorrelen der stranden, zich stapelen, stapelen en stapelen en alleen de waanzin harer extaze's zal haar troost zijn... | |
[pagina 270]
| |
Michelangelo deed ons niet die extaze's zien, maar hij tooverde voor ons de Bovenmenschelijkheid en wij zijn hem dankbaar, dat hij die voor ònzen menschelijken blik verzichtbaarde... *** Er is onder de gezangen der Roomsch-Katholieke Kerk eene hymne, gedicht door Paus Innocentius iii, tegen het einde der 13de eeuw; zij vangt aan met de verzen:
Dies irae; dies illa Solvet saeclum in favilla; Teste David cum Sibylla... --------------------------------------- Sedert deze hymne in de lithurgie der kerk werd op genomen, werd ook de Sibylle een plaats aan gewezen in de Christelijke kunst. En meer nog dan Michelangelo, was het Rafaël, was het de zoo dikwijls mystiek gestemde Rafaël, die aan de paganistische Sibylle hare Christelijke beteekenis gaf. In de S. Maria della Pace is boven den ingang eener kapel een wonder roerend aandoende fresco. Het zijn de Sibyllen van Rafaël. Het zijn slechts vier Sibyllen, dit maal: Cumana, Frygia, Persica en Tiburtina, en de schilder stelde ons haar te zamen voor, in een groep van bevalligheid, als slechts hij verstond samen te stellen, terwijl vier engelen, boven de profetessen zwevende, haar bezielen met woord, met gebaar, in eene flappering van groote wieken, tafelen op beurend en rollen uit kronkelend, op welke de heilige bezielingen zichtbaar zijn voor de verklaarde oogen der zieneressen... De Sibyllen van Michelangelo moeten wij bestudeeren, en die studie vulde onzen morgen met vele en groote vizioenen, maar liet ons onvoldaan, omdat wij misten dat wat de ziel der Sibyllen is: de Extaze... De Sibyllen van Rafaël vergden geene studie van ons. Zij gaven ons een onmiddellijke ontroering en boeiden ons daarna lang, heel lang... Omdat zij ons, plòts, dadelijk, oogenblikkelijk, weêrlichtsnel, | |
[pagina 271]
| |
mild schonken, dat wat wij, stil in ons, wenschten in de Sibyllen: De Extaze, die hare ziel was... |
|