| |
| |
| |
Rome
I
Ruïnes, legenden en bloemen
Van af den Heuvel der Eeuwen staren wij in de Put der Eeuwen...
Van af den Paleizenberg, den Palatinus, staren wij in die vierkante, zonnige diepte, die is het Forum Romanum...
***
Ik weet niet waarom er zulk een troost is in ruïnes. Het is zeker wel héel vreemd, maar als mijn dag moedeloos is begonnen, als, in den vroegen morgen al, de dingen van het leven, de dingen van het moeilijke leven mij dreigen neêr te drukken voor den gehéelen, verderen dag, als er brieven zijn gekomen, die mij ontstemmen, verbitteren, of treurig maken... en ik heb tòch den moed gehad uit te gaan, wèg uit mijn kamer, wèg van de brieven, wèg van het moeilijke leven... om daar boven, van af dien Eeuwenheuvel der Romeinsche keizerpaleizen, te staren in wat ik zoo gaarne, voor mij, noem de zonnige Put der Eeuwen... dan komt er, heel vreemd, als een kalmte om mij weven, als een zachte troost rond om mij drijven, dan komt er als een zacht glanzende onverschilligheid om mij en in mij en over mijn ziel: het is of een weldadige bries iets glad strijkt over die ziel en iets af wischt van mijn vochtige wimpers; het is of het immense vizioen, dat ik zie, mij niet meer zóo zwaar doet tellen, wat mij weegt op het hart; het is of het opschimmende Verleden mij toe ruischt, dat de noo- | |
| |
den van het Heden niet waard zijn ze meer te achten dan de wolken, die telkens wisselen en trekken voorbij langs de blauwe etherkolken, en tusschen dàt vizioen, dat op doemt uit de Put, en zich uit strekt over den Heuvel - en die blauwe kolken zelve... komt er naar mij toe de zachte troóst van de Schoonheid, die het Verleden voor mij tusschen die brokkelende paleizen en tempels heeft op getooverd...
En voel ik, heel vreemd, dat die troost mij op rijst uit de ruïnes zelve...
***
Uit de ruïnes zelve... Want de ruïnes zijn geen ruïnes: zij zijn glanzende tempels en godepaleizen; zij zijn trotsche bogen en fiere zuilen en er rijen zich de marmeren beelden: het wordt als een magiesch, transparant vizioen, het wordt als de blauwe schim der marmeren Moederstad in den trillenden zonneschijn; het wordt als een verrijzenis van de Historie zelve, om wier gestrengheid de Legenden weven hare festoenen van poëzie...
Ga nooit de ruïnes bezoeken, als de lucht grauw is; ontwijk ze in de mistroostigheid van den regen. Want als de regenstralen striemen over de ruïnes, of als de grauwe lucht over hare verbrokkelingen drukt, blijft uit het Vizioen, rijst nièt omhoog de transparante magie der doorzichtige zuilen en bogen, en de Historie verrijst niet uit der eeuwen put en de Legenden dansen niet òp met lichten voet, de lange guirlanden beurende... Onder de grauwe lucht, in de striemende regenstralen blijven de ruïnes puinhoop... Zij blijven dan wat zij zijn: melancholieke fondamenten; weemoedig verbrokkelde muren; kolommen van treurenis... Bezoek de ruïnes, als fèl de zon straalt, minstens door breekt tusschen strijdende wolken, blank, aan de blauwe kolken. Maar vrees nooit ze te zien en te doordwalen in fel stralenden, hel stroomenden zonnegloed: die gloed is het, die, hoe vreemd het ook schijne, het vizioen op toovert: de zon is het zelve, die weêr op bouwt, wat neêr ligt; in het goudene zonnelicht ziet ge, als met een tweedegezicht, het Verleden zèlve op schemeren, en de ruïnes, in dat àlles
| |
| |
ontdekkende zonnelicht, zullen verloren hebben àlle treurenis, weemoed en melancholie: de toovermacht van het zonnelicht geeft haar heur vroegere antieke blijheid en schoonheid terug; in het zonnelicht herbouwen de ruïnes zich; in het zonnelicht rijzen ter fondamenten de arkaden hoog, richten zich de gevallene zuilen op, strekken zich de gestortene architraven weêr tegen het blindend azuur... en het zal zelfs zijn of hièr de deftigheid van toga-plooi, dàar de bevalligheid van stola-vouwen zich uit teekenen vóor uw droomenden blik, als met schemerende lijnen van licht...
Meer dan in den romantischen maneschijn is in de wàarheid der fel stralende morgenzon het Vizioen der Eeuwen tusschen de ruïnes waarneembaar. Ook de luchte Legenden vreezen niet den gouden morgen... Tegen het fijne lentegroen der wemelende amandeltakken, terwijl onze voet, bij het gaan, streelt tegen de, als met scharen geknipte, akanthe-bladeren, dansen de lichte Legenden op en beuren zij het lange festoen... Hier, bij de eeuwenoude muren van Roma quadrata - Romulus' stad -; hier bij het Lupercal - het hol, waar de goede Wolvin zoogde de verlaten Tweelingen - hier danst de lichte Legende op en wil ik haar even na bootsen, als ware zij een ijl bas-reliëf, als ware zij een lange, smalle fries...
***
De hooge tinnen en torens van de stad Alba, die stichtte Ascanius, Aeneas' zoon... En het paleis der beide broeder-koningen, Amulius en Numitor...
Zij verdeden de erfenis hunner vaderen en Amulius ontvangt de vorstelijke schatten, maar Numitor bestijgt den troon... Het zijn de slechte en de goede koning van de legende: Amulius, trots zijn rijkdom, is de sombere, eerzucht ge slechtaard; Numitor is de goede, edele heerscher...
De eene fronst en peinst, verlorer in duistere berekening tusschen zijne ge-erfde schatten...
De andere, gelijk aan Jupiter, troont, kalm den helderen blik in het waardig klare gelaat.
| |
| |
Maar Amulius, machtig door zijne schatten, onttroont zijn edelen broeder en Numitor vlucht...
Zie, daar verschijnt Numitors dochter... Zij is Rea Silvia, een schoone maagd en zij vraagt, waar haar vader is... Zij vraagt rekenschap en recht aan haar oom, die zetelt, rechtloos, op Numitors troon...
Maar Amulius doet de maagd gevangen nemen...
Hij is bang, de slechte koning, dat zijn nicht huwen zal en zonen zal baren, die wreken zullen het onrecht...
En, somber, fronsend, beveelt hij, dat Rea Silvia de gelofte doe aan Vesta, de onbreekbare gelofte af legge...
In den tempel is de maagd op gesloten...
Zij weeklaagt en wringt de handen...
Zij eert de godin, maar zij betreurt hare jeugd, en om het onrecht, haar vader en haar aangedaan, roept zij de goden ter hulpe...
Het is in de nacht, in een donkere cel...
Plots vult een hèlle schijn de donkere cel.
En in dien stralenden gloor... schittert een god op...
Het is de stralende heróën-gestalte van Mars; zijn reuzige godeleden blinken van bovenaardsche schoonheid; onder den gouden helm verzachten in zijn mannelijk gebaard gelaat de groote oogen van liefde...
En hij strekt, de god, de machtige armen teeder uit naar de verschrikte maagd, Rea Silvia...
Om hunne liefde is de donderende stormnacht, is de bescherming van Jupiter zelve...
***
Rea Silvia is moeder...
Maar Amulius, vertoornd, doet hare twee zuigelingen in een mand in den Tiber werpen, en de moeder ombrengen...
Zij wordt echter, in een wolk, door Mars ontvoerd, en de stroomgod zal waken over de beide knapen, Romulus, Remus...
De rivier, gezwollen, overvloeit...
| |
| |
En de mand, nu de wateren verloopen, blijft stooten tegen den Vijgenboom...
Om de weenende, hongerige knapen is de donderende stormnacht...
Het gekerm der Tweelingen kreunt òp door het loeien van
donder, door het flitsen van bliksem...
Zij nadert; zij, die moeder zal zijn, de Wolvin met het teedere hart...
Omdat zij hare jonge wolven zoogt, zijn hare flanken mager en ingevallen, en hangen hare tepels lang... Maar in hare wolvinneborsten bergt zij de voedzame melk, die merg geeft en kracht, en
nu zij genaderd is en over de Tweelingen heen zich gesteld heeft, opdat zij zuigen, gretig trekkend en slokkend, is haar oog van dier en van moeder vol zacht erbarmen en meer dan menschelijke teederheid...
Zoo, zoogende de gretige Tweelingen, vindt de herder des konings, Faustulus, de goede Wolvin het wilde dier met het groote, edele moederhart en de sterkende moedermelk... nu de morgen geklaard is, rozig en goud...
***
Twee krachtige jonge mannen nu, Romulus en Remus...
Zij, zij weiden de kudden huns pleegvaders, zij beschermen ze tegen de roovers, het gebroedsel van den reus Cacus, dien eenmaal Herkules doodde...
En nu, in een nacht van storm, van donder en weêrlicht, de oude Faustulus hen ontdekt wie zij zijn, de vorstelijke knapen, sluipen zij het paleis binnen, verslaan den overweldiger Amulius...
En, brave kleinzonen, bevrijden zij uit het gevang den heel ouden grootvader, honderdjarig en blind, en geleiden hem naar den troon...
Terwijl het volk van Alba juicht...
***
| |
| |
Op de plek, waar hen Faustulus heeft gevonden, zullen de beide broeders stichten een stad...
***
Nu de lange fries, nu het smalle bas-reliëf der Latijnsche legende verbleekt, nu de Legende zelve, de lichte godin, is glimlachende, op luchten voet, verdwenen tusschen de looverenweefsels, nu zien wij, nu tásten wij de muren van de stad, die Romulus stichtte; het Vierkante Rome: Roma quadrata... zoo genaamd, het zij om den vierkanten vorm van den Palatinus, het zij omdat de Stad werd gesticht volgens de heilige aanwijzingen van den Augur, die met zijn staf in de lucht teekende de gewijde ruimte van het vierkante templum. En nu zièn wij, na die wijding volgens de oude, Etruskische riten, Romulus, daar langs die wèrkelijke muren, die éven in het vizioen verzwijmen - want het vizioen is soms reëeler dan de tastbare werkelijkheid -; nu zièn wij hem, in het blauwige, goudige licht, spannen, voor den ploeg, de gewijde koe, den gewijden stier en zijn breed-uit gehoornd gespan leiden rondom den heuvel, om den omtrek der Stad aan te geven, telkens òp beurend het ijzer, ter plaatse waar de poorten zouden verrijzen... Zoo zièn wij Romulus teekenen het gewijde pomoerium - den gewijden omtrek der Stad, die hij stichten wil, binnen welken omtrek noch vreemde godheden mochten vereerd worden, noch dooden mochten worden ter aarde besteld...
En wij zàgen de Stichting van Rome; wij zagen het gewijd vizioen op schemeren, dàar, rond om dien Heuvel der Eeuwen...
En nu het vizioen verzwijmd is... tasten onze eigene handen aan de oer-antieke muren van dat Vierkante Rome, op welker muren de latere keizers hunne trotsche godepaleizen verhieven...
***
De Heuvel der Eeuwen, en de Put der Eeuwen: het Forum...
Onze droomende doling heeft ons er heen gevoerd, dwàrs door de ruïnes van het paleis van Tiberius, die meende, dat Augustus te klein was gehuisvest, door de ruïnes van het paleis van
| |
| |
Caligula, die meende, dat Tiberius woonde in een stulp... En nu, nu dalen wij het Forum binnen, en hier is de Fontein van Juturna, waar wederom de Legende òp danst met luchtigen voet en ons toont de twee goddelijke Dioscuren, de fiere, prachtige, geheimzinnige, voor Rome kampende jongelingen; de goddelijke, godkrachtige en godschoone strijders, die in de nacht aan deze vierkante fontein hunne steigerende rosser drenken kwamen en tóen door de Romeinen werden herkend. Castor en Pollux, Zeus' zonen...
Wat wordt dat alles lichtend duidelijk en wàar gebeurd in dit heerlijke, goudene licht van den Aprilmorgen! Wat zijn deze ruïnes, waar tusschen heen danst en ons lokt en ons leidt de Legende met lichten voet, een weelde-vizioen van marmerzuilen en bogen geworden...
Tot plots...
Tot plots de Legende is verdwenen, is weg gedanst tusschen de Bloemen...
Er is een andere Fee zeker gerezen, waar zij verdwenen is... en die Fee... zij heeft op geroepen de Bloemen...
Wat is dit? Is dit het Forum Romanum??
Ik zie ruïnes... Maar over die ruïnes bloeien, in een weelde van trossen, van fabeltrossen, van feeë-trossen, de blauwe-regens, de éven zacht turkoois-blauwe glycinen!! Wat een trossen, wat een schouwspel! Het zijn als fonteinen van bloemetrossen, die neêr storten langs de ruïnes der vroegere Graanschuren, bij den Tempel en het Huis van Vesta... En boven die zee van azurige bloementrossen, storten-uit de gouden trossen der gouden regens, en dàar boven staan rissen van schepter-achtige blauwe en paarsche en blanke irissen... Een zwoele balsem van bloemenaromen wolkt door het Forum en er zoemen de bijen, er fladderen de gele en witte vlinders, er tjilpen de vogels, er ruischen de bekewateren der kristalheldere geleidingen, die neêr storten in ronde vascula! Het is een verrukking, het is een droom, het is een tooverspel! Het is Armida's verbrokkeld paleis, tusschen welks puinhoopen de tooverbloemen steeds woekeren...
| |
| |
Wij legeren ons tusschen goudgele boterbloemen, onze handewerpen speelsch gevallene trossen van blauwe-regen in de snel af vlietende wateren... Om ons woekeren de akanthe-bladeren, naar welker voorbeeld de Korinthische kapiteelen, die dàar liggen in het hooge gras, werden met bladermotieven versierd... Is dit het Forum? Is deze bloemendroom het Forum! Daar zijn de bloeiende meidoorns... Daar zijn roze en sneeuwblanke amandelboomen... En over een màand zullen àl die rozeknoppen staan in wonderbloei!!
***
Ja, dit is niets anders dan het Forum Romanum, niet meer in Januari, maar in April!
|
|