X
Buiten blaast de koude, bergsche wind over het hooge, vervallen, verlaten stadje. Wij zien in het oude Pauslijke Paleis een klein muzeum, met Etruskische oudheden, en kiezen in het fotografiewinkeltje uit onze fotografieën en briefkaarten. Wij dolen wat door de nauwe, hooge straten om: zij zijn verlaten en alleen de wind wacht ons op aan de hoeken der huizen. Het zijn breede, vervallen paleizen, in ruïne en onbewoond; het zijn oude, oude kerken. In den San Domenico is het graf van een kardinaal door Arnolfo di Cambio (de bouwmeester van den Dom van Florence); als ons, na lang wachten, een slaperige Dominikaan de kerk ontsluit, zien wij het mooie graf vernield, een ruïne gelijk. Op de vunze grasvlakte buiten de kerk spelen havelooze kinderen, met bruine en blonde lokken, als vieze engeltjes. De straatjes kronkelen geheimzinnig en melancholiek schilderachtig en er wasemt om een weemakende lucht van vuil water en slechte riolen... Waartoe is dit doellooze stadje hier nog over op zijn rotstafel van tufsteen? Hier is een andere kerk: de San Giovenale, de oude Dom vóor de nieuwe gebouwd werd na het Mirakel van Bolsena: het mirakel der Bloedende Hostie. Wij bereiken den San Giovenale langs een oude, vuile straat van antieke huizen; uit de ramen hangen de slaperige wijven naar ons te kijken. Binnen is de oude Dom geheel overkalkt geworden in de zeventiende eeuw; de kalking begint men hier en daar af te bikken en overal bloeien lieflijke kopjes uit van Maagden en Engelen en Heiligen: het zijn de mooie fresco's van Guilelmus de Grua, waar over eenmaal de kalkkwast Wandaalsch blijde gezwierd heeft. Het was de tijd, dat men gewitte muren met zware, smaaklooze baroque-ornamentatie van verguld houten gloriën en zwaar marmeren apotheoze's, in welke flapperzwierig, gedrapeerde figuren, mooier vond dan innige, primitieve fresco's: de vreeslijke tijd, dien wij niet meer begrijpen kunnen. Het doet fyziek pijn die aanbiddelijk lieve kopjes te zien uit gluren uit den kalklaag. Het is als een pijnlijke opstanding uit de witte lijkwade van den artistieken dood. Men zoû een