Uit blanke steden onder blauwe lucht
(1994)–Louis Couperus– Auteursrechtelijk beschermdIXWant de Capella Nuova is het, waar voor men hier komt en terug komt. De fresco's van het koor, achter het Hoog-altaar, van Ugolino di Prete Ilario, van Pietro di Puccio, zijn wel interessant - er is een Geboorte der Maagd met tal van aardige détails van kraamkamer - maar zij zijn gerestaureerd op de wijze, waarop de Giotto-fresco's in Santa Croce te Florence gerestaureerd zijn: dat wil zeggen, om de lieve, verbleekte figuren heeft de 'hersteller' zwarte lijntjes getrokken, allemaal maar zwarte lijntjes, om de hoofden, om de handen, om ieder détail... Ge herinnert u toch wel de moderne reclame-platen, suggestief en aardig, geheel gesouligneerd met een donkere ommelijn, die goed en reliëf doet uit komen? Welnu, op die zelfde wijze deed de 'hersteller' van Giotto in Santa Croce de verbleekte aandoenlijkheid uit komen van den stervenden San Francesco; op die zelfde wijze arbeidde hij in het koor van Orvieto's Dom, op die zelfde wijze en misschien nog erger - want hij vulde den inhoud van zijn zwarte lijntjes daarenboven nog met schel blauw en schreeuwend rood - bedierf hij de geheele Capella del | |
[pagina 213]
| |
Corporale.Ga naar voetnoot1 Er is niet meer te kijken naar deze fresco's. Zij doen fyziek pijn en men wordt letterlijk wee, om niet misselijk te zeggen, van de mishandeling, die zij ondergingen. Als ik op straat een hond of paard zie mishandelen, krijg ik dat zèlfde gevoel in mijn maag, dat ik hier huiverangstig onderga om deze gemartirizeerde, rampzalige fresco's... Dan laat men zich troosten door de, zoo donker hangende, maar gevoelige Madonna van Lippo Memmi, in deze zelfde, den geloovige heel heilige maar den artiest ontwijde kapel. O, die teedere vroomheid der Primitieven, zij is bijna een troost voor alles wat de Christenheid, wat de Katholieke kerk misdeed aan de antieke cultus der Schoonheid! Wonder-verhevene Maagd, die rijst reuzig maar extatiesch zacht, de slanke handen biddend gevouwen, en wier oogen staren als in de Godheid zelve, die zij baarde. Ideale engelenkopjes, wier breede aureolen steunen de eene tegen de andere, bloeiende achter hare hemelsche hoogheid uit! De eerbiedige vingeren dier engelen beuren der Hemelkoninginne zwaren mantel van hermelijn, waar onder de vromen samen dringen als kiekens onder de wieken der kloek. Hoogheid, moederlijkheid, lieflijkheid zijn de trits deugden dezer aanbiddelijkheid. En zij schemert zoo zachtkens, zachtkens slechts uit, uit de donkere schaduw van dat altaarvak, en heeft men haar eenmaal gezien, dan ziet men haar stéeds, als een troost, als een veiligheid, in wier hermelijnen warmte de huiverende ziel mede zoû willen dringen, want plaats schijnt er voor allen... En dan bij den ingang der kerk dat geizoleerde, als vergeten fresco-tje van Gentile da Fabriano... De Maagd met haar kindergezichtje, wie het lachende Kindje, terwijl zijn eene handje zegent, met het àndere wijsvingertje de pink omklemt. Zij is nog de laatste lieflijkheid, die ons bekoort, terwijl wij den Dom verlaten... |
|