kleur. Deze schilder is een verbazend teekenaar, hoewel een eentonig kolorist. En welk een verschil van emotie in al dit edele ‘naakt’! Onder de, uit den dood, verrezenen zijn er, die, in ontsteltenis, op kijken naar den bazuingalm, die hen wekt en het Heelal doet sidderen; anderen staan kalm af wachtend, de handen in de heupen; er zijn groepen van rustig zekeren, die elkander houden omhelsd, er zijn groepen van geëxtazieerden; er zijn de skeletten, die zich wringen in wanhoop - en wat een opgave: te schilderen een levend skelet, dat zich in wanhoop wringt!! - er zijn ook de skeletten, die, zeker van de verdoemenis, rustiglijk haar wachten af! Is iedere houding ook gedacht, in den geest des tijds, als een harmonische schoonheid, wier vormvolmaaktheid en afgerondheid geen oogenblik mag worden opgeofferd aan de impressionistische algemeenheid van de groep, is iedere houding dus als het ware eene ‘poze’ apart en vormen àlle die houdingen en al dat beweeg dus een soort van immens tableau-vivant, de schilder meende niet anders dan met zulk eene compozitie de volmaaktheid te benaderen en zoû zich verwonderd hebben op éenige kritiek er van.
Toch is de compozitie van de Hel zelve met minder harmonische détail-verzorging, met meer impressionistische door-eenverwarring gedacht en gedurfd. Het is een tafereel van Verschrikking, waar bij de traditioneele gruwelbalgen der primitieve schilders verbleeken en nauwlijks tot onzen angst voor het Hiernamaals spreken. Signorelh's Hel is in der daad de ontzettende Danteske, waar in de demonen hunne slachtoffers uit wellust martelen, hun de tanden zetten in het vleesch, hun de klauwen gritsen in de oogen, hun den schedelhuid af rukken van de koppen, hen geeselen, vertrappen, knevelen, terwijl zij de vrouwelijke verdoemden zich kwakken over den rug en mede slieren. De prachtige ironie boven dit wringelende pandemonium is de nog goedig grijnzende demon, die zijn angstig vrouwelijk slachtoffer op zijn rug heeft getorst en zoo met haar neêr zwiert ter Helle, zijne opene wieken gelijk aan die van een aëroplaan. Hij heeft zijne klauwen gevlochten tusschen haar vingers, hij schijnt haar iets in