dichte menigte. Wat zijn die groepen harmoniesch gecomponeerd, die luisterende en des Antechristen woord wikkende en wegende mannen en vrouwen: onder elkander beoordeelen zij, vreezen toe te geven, weifelen, wenden zich af, zijn bekoord, geven zich gewonnen. Er is éen onder hen, wiens surcoet van brokaat, over een fijn geplooid linnen hemd op de borst met veters dicht gesnoerd, door een langen mantel is overplooid, terwijl hij de handen steunt in de heupen en zijn jong gelaat onder zijn fulpen muts uit drukt de aarzelende, wisselende stemming zijner half bekoorde, half huiverende ziel, terwijl rondom hem oude schriftgeleerden, den eenen vinger tegen den anderen, wikken en wegen het betooverende, onheilige woord. Er is onder die menigte de slechte Sibylle, die geld aan neemt van den Lombardischen woekeraar - volgeling des Antechristen - om voor hèm te getuigen. Er is de prachtige figuur van den in hemdsmouwen staanden soudenier, die juist de schatten der wereld - kofferen en schalen en kronen - neêr heeft gesmeten voor de voeten van den Toovenaar, die zich Christus noemt... Op den achtergrond een prachtig tempelachtig gebouw en de terechtstelling van den weêr op aarde verschenen Profeet Elias.
Maar ter zijde - op de zelfde fresco, met die vrijheid, die de Renaissance-schilders nemen, om verschillende momenten te doen voorvallen in het zelfde landschap, de zelfde ruimte en atmosfeer - is de Antechrist ten hemel op gevaren! De Aartsengel echter, met het vlammende zwaard, treft hem en in een donderenden val zwiert hij neêrwaarts door de luchten, door de stralen zelve van den Aartsengel. Onder des Antechristen val treffen die engelstralen als schichten de volgelingen van den Onheilige. Zij worden verpletterd onder den Hemelschen wraak, in een groep van ontzettende schoonheid... want de Schoonheid blijft altijd zegevieren, hoe ontzettend ook het onderwerp zij...
Terwijl, geheel ter zijde, links, twee donkere figuren, een oude en een jonge, in kalme houding toe kijken: het zijn de portretten der beide verluchters van deze kapel; de vrome, teedere Fra Angelico... en de fantastische, verschrikkelijke Luca Signorelli...