In eene der zalen van het paleis zijn het vooral de fresco's van Ambrogio Lorenzetti, die ons treffen; zij allegorizeeren de zegeningen van ‘il Buon Governo’, de goede regeering van het lichaam der ‘Negen’, onder welke een lange periode van vrede, welvaart en kunst op bloeide. De allegorie, hoewel van compozitie als geheel stijf, hoewel verkleurd en getaand om verwaarloozing in latere eeuwen, biedt ons toch zeer waardevolle détails in een optocht van regeeringspersonen en kunstenaars, wier portretten, figuren, kleedij een dier onschatbare openbaringen zijn van de levende menschelijkheid dier verledene tijden, terwijl onder de allegorische figuren, geschaard op een breeden divan rondom de reuzigheid van het ‘Goede Gouvernement’ er vooral eene is, van zulk een wonderlieftallige bevalligheid, dat wij niet moede worden haar blijde schoonheid te bewonderen. Het is naast Rechtvaardigheid en Eendracht, de Vrede. Het is die allerbevalligste Vrede: die bekoorlijke vrouw van harmonische rust, die in den hoek van den divan - verrassend mollige rustbank met weeke kussens en rijke stoffen, gespannen tusschen Gothiesch snijwerk – het hoofd leunt in de palm der hand, en de oogen, droomend van stille peinzing, laat weiden naar de verre verte harer vizioenen - de opbloei van edele kunsten, gelooven wij - terwijl hare andere hand de lange olijvetwijg beurt. Wat is zij bekoorlijk en rustig, die in kussens leunende Vrede; die vrouw, wier lichaam rust, wijl hare geest arbeidt; die blanke, blonde godin, wie het olijvelof ook bekroont de goudene vlecht, die hare kruin omme spant en wier week gewaad van witte vouwen, haren hals vrij latende, neêr plooit en smedig vergolft langs hare rijkrijpe, kuische leden. Wat is zij lévend, deze allegorie, wat is zij heerlijk van plastische schoonheid en zielvol van een schat van gedachte. Zij is, op haren kostbaren zetel, de Weelde. Zij is, op haren troon van kussens, de weelderige Welvaart, dochter des Goeden Gouvernements. Zij is in haar week, wit gewaad, met geen anderen schepter dan hare tak, met geen andere kroon dan haar eigene blonde vlecht en olijvelof, de Schoonheid, die heerscht, de Zuivere Schoonheid, de Schoonheid, zóo schoon, dat zij, om koningin te