Uit blanke steden onder blauwe lucht
(1994)–Louis Couperus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 174]
| |
bezocht, en weeft er zich tusschen de oude paleizen en het vestingachtige Palazzo dei Signori (Palazzo Communale thans genoemd) nog steeds de antieke atmosfeer der toch weg gezonkene eeuwen. Van de Oudheid is hier niets meer over. Van Sena Julia, als de stad toèn heette, van de militaire kolonie van keizer Augustus, is geen spoor meer over. In de campagna om de stad werden tot nog toe maar weinige overblijfselen der Oudheid onder de aarde gevonden, hoewel enkele Etruskische graven werden ontdekt. Aan de oude, paganistische tijden wordt ter nauwernood nog herinnerd door het wapen van Siena, dat de Romeinsche Wolvin is, die de Tweelingen zoogt. Maar geen overblijfselen van tempels en bazilieken, geen brokstukken van marmer of porfier roepen ons diè verre eeuwen voor den geest. De oude goden vluchtten van hier reeds lang geleden ver weg. Van de nog heidensche bevolking, die, onder Diokletianus, Ansanus, de jeugdige Christenijveraar, bekeerde, al stierf hij daarna den marteldood, bleef geen spoor. Wat er wellicht nog over van had kunnen blijven, werd weg gevaagd onder de stormende aanrazingen van de Barbaren, Wandalen en Gothen. De stad kwijnde daarna eeuwen, neêr geplet onder de heerschappij der Longobarden en bleef half in ruïne. Na Charlemagne bloeide zij op. Hare eigene edelen namen het bestuur in handen. In de elfde eeuw rijzen de wallen der stad, breidt zij zich uit met paleizen en kerken. Twee Consuls zijn de hoogste regeeringspersonen in het nieuwe Gemeenebest, dat aan neemt den zilveren leeuw op veld van keel met het motto Libertas. Een Podesta wordt, met wijze diplomatie, tijdens beroeringen, gekozen uit vreemdelingen, gevestigd ter stad; de Capitano del Popolo is de opperbevelhebber der stedelijke, militaire macht. Een krachtige republiek ontwikkelt zich: het is deze republiek, wier atmosfeer wij nog voelen zweven tusschen die onveranderde paleizen, op deze onveranderde piazza, en deze atmosfeer, die ons de mediaevale stemming zoo mild en bijna tastbaar biedt, moet ons troosten voor het volstrekte gemis aan éenige herinnering uit de antieke, paganistische eeuwen... Beroemd werd de stad door het geheele schiereiland om hare | |
[pagina 175]
| |
rechtskundige ordonnantiën en niet minder was te prijzen de gemeentelijke administratie, waar op toe zag een rechtskundig lichaam, de ‘Biccherna’ genaamd (letterlijk: de plaats, waar men de registers bewaarde), welke ‘Biccherna’ bestond uit vier Provveditori en eén Camerlengo van de Gemeente, die meestal een geestelijke was. De registers van deze Biccherna waren vervat tusschen paneelen, die men nòg in het Muzeum zien kan, waar op geschilderd de wapenen en blazoenen der regeeringspersonen en zelfs hunne portretten. In een republiek als deze kon het niet anders of het eigenlijke volk groeide in macht en in kracht. En zoo was het onvermijdelijk, dat de Edelen meer en meer hunne tyrannieke heerschappij zagen af brokkelen. Zij verlieten, bijna gedwongen of vrijwillig, hunne versterkte forteressen buiten de stad, zij bouwden zich paleizen in de stad zelve, en hunne torens mochten niet een zekere hoogte overschrijden, of deze werden geknot of geslecht. De stad, verdeeld in drie ‘Derden’, organizeerde hare militaire macht door een algemeene-dienstplicht, die de bewoners verdeelde in Compagnieën, met Hopman en eigen banier of Gonfalone. Er waren zestig dezer Compagnieën, bij ieder alarm gereed, hare stad en dier rechten met hun bloed te verdedigen. Reeds in de allereerste tijden der jonge Republiek voelt zij, hóe Florence, dat heure macht uit wil breiden, hare mededinger en natuurlijke vijand is. De beide Republieksteden voeden verschillende eerzuchten: in de groote twisten, die op flikkeren over Duitschland en Italië, om de oppermacht van Keizer of Paus, is het Florence, die met hart en ziel zich Guelf voelt, Pausgezind; is het Siena, dat de Gibelijnsche of keizerlijke belangen is toe gedaan en Hendrik iv een leger biedt, opdat hij Florence weêrstaan kan bij zijne komst in Italië. Sedert is de haat tusschen de beide steden onuitbluschbaar. Hare legers ontmoeten elkaâr (1082) bij la Montagnola in la Selva del Lago; Siena verslaat Florence, en overlaadt zich met zoo veel roem, dat de keizer der stad, uit dankbaarheid, het privelege verleent, alle de vestingen harer feodale tyrannen, binnen twaalf | |
[pagina 176]
| |
mijlen om de stad, te ontwapenen of zelfs te sloopen. In 1159 deze glorie voor Siena: Orlando Bandinelli, een Sienees, wordt gekozen als Alexander iii tot paus; er is dus een Gibelijnsche paus en de stad ontvangt hem met groote eere na zijne aankomst met keizer Frederik, om haren Dom in te wijden. Het is een periode van vrede; zoo wel keizer als Paus beschermen de stad nu; verschillende overeenkomsten van vrede en bond-genootschap sluit Siena zelfs met Florence, ook al sluimert de haat onder dezen schijn van vriendschap voort. In het begin der 13de eeuw, komt het volk van Siena vooral tot de oppermacht met het demokratische regeeringslichaam van de Vier-en-Twintig, die de pretenties der Edelen fnuiken. Intusschen blijft de strijd voor de oppermacht door gaan tusschen Paus en keizer: aan de eene zijde verbindt zich Florence met Perugia en Orvieto, aan de andere zijde Siena met Pisa. De Gibelijnen, uit Florence verbannen, worden ontvangen te Siena; dit is vooral de reden, dat de legers der beide steden elkander ontmoeten bij Monteaperto (1260), waar Florence en de Guelfsche partij een verschrikkelijke nederlaag lijden. Maar Karel van Anjou valt binnen in Italië, en ondersteund door den Paus, die in Florence en de Guelfen de eenigen ziet, die trouw blijven aan den Stoel van St. Pieter, worden bij Benevento Siena en het Gibelijnsche leger geslagen. De slag is een bloedbad. De keizerlijke knaap Koenraad van Zwaben, de laatste der Hohenstaufen - de jonge Corradino, nauwlijks zestien jaar, - die aan Karel van Anjou het koninkrijk van Napels betwistte, wordt gevangen genomen en, na een schijn van rechtsgeding, onthoofd. Vele Edelen van Siena, hopende eindelijk tot de macht in de stad te geraken, gaan over tot de partij der Guelfen. Weêr heeft een slag plaats (1289) in de vlakte van Colle Val d'Elsa, tusschen Karels connétable, de graaf van Montfort en Provenzano Salvani: het Sieneesche leger wordt bijkans vernietigd. Salvani's hoofd wordt, op aandrang van zijn vijand maar stadgenoot, Cavolino dei Tolomei, af geslagen en op een piek gedragen door het Florentijnsche kamp, te midden van schamp en smaad. | |
[pagina 177]
| |
Het was het einde van de regeeringsmacht der Vier-en-Twintig; hoewel twaalf burgers, ‘Buonomini’ genaamd, zich vereenigden met de Vier-en-Twintig tot het Bestuur van de Zes-en-Dertig: na overeenkomst en verdrag, gesloten met den graaf van Montfort en met Florence, nadat het bestuur geheel in de handen der Guelfen was gekomen, vereenvoudden deze het te talrijke aantal der bestuurderen eerst tot Vijftien, toen tot Negen. Dit lichaam bestuurde met wijze kalmte, voorzichtigheid en rechtvaardigheid. Er was rust en welvaart en vrede: de stad bloeide, kunst en nijverheid ontwikkelden; uit dezen tijd dateeren de bouwwerken van den nieuwen Dom en het Palazzo dei Signori. Siena, thans naijverig op haren bloei, schijnt zelfs Guelf gebleven te zijn, toen Hendrik vii van Luxemburg, Duitsch keizer gekozen, zijn aanspraken in Italië wilde doen gelden. Zelfs bestreed de stad de keizerlijke troepen bij Poggibonsi. Onze groote Potgieter heeft in een der zangen van ‘Florence’ in sublime verzen op geroepen het tragische beeld van dezen Duitschen keizer, door Dante als een redder van zijn vaderland beschouwd, die echter, na te Milaan de ijzeren kroon zich reeds geprangd om de slapen te zien, van teleurstelling verviel in teleurstelling, al zijn grootsche droomen van verzoenende wereldmacht zag verijlen en stierf aan moeraskoortsen in de Maremmen, ver van zijn land. Sedert beurtelings in macht van Guelf en Gibelijn, van volkspartij en edelen, bloeit toch, niettegenstaande krakeel en tweestrijd en oorlog, de stad op in welvaart, in weelde, in kunst, terwijl twee groote historische figuren voor ons rijzen in de gedaante van de H. Caterina Benincasa, de Sieneesche jonkvrouw, wier mystieke extazes niet verhinderden de praktische rol, die zij speelde in de geschiedenis harer stad, en in die van Enea Silvio Piccolomini, Paus Pius ii, onder wien Siena geraakt tot hare hoogste glorie. In 1487 is het de sluwe Pandolfo Petrucci, die zich op werpt tot alleenheerscher in de stad; later is het Alessandro Bicchi, die de nakomelingen van dezen tyran verdrijft. Maar de oorspronkelijke twisten zijn nimmer uit geroeid, wiens macht ook rijze of verdwijne en, met de toestemming van Cosimo i, Hertog van | |
[pagina 178]
| |
Florence, valt een nieuw, keizerlijk leger in 1554, onder Gian Giacomo de' Medici Siena aan en de stad, na een beleg van een jaar, capituleert, door uithongering gedwongen en geeft zich over. Zevenhonderd familiën verlaten Siena en vereenigen zich bij Montalcino als een afzonderlijke republiek. Dan is het gedaan met de trotsche gloriën van krijgsroem en republikeinsche vrijheid. In 1559, na de vrede tusschen Frankrijk en Spanje, verkoopt Filips ii, wien het leen van Siena toe viel, Siena en omringend land aan Cosimo i; de Medici bouwen de Forteres, wier oude wallen nu geurige tuinen zijn, en eeuwen lang is de eenmaal vrije Republiek niet meer dan, onder Florence's heerschappij, een provincie-stad in het Groot-Hertogdom Toskane. |
|