Uit blanke steden onder blauwe lucht
(1994)–Louis Couperus– Auteursrechtelijk beschermdVIIEtruskische kunstGa naar voetnoot1 Over het aloude Etrurië zweeft de sluier van het mysterie... Meer dan over de oude eeuwen van Egypte, Assyrië, Hellas ligt nog een vreemde, bijna onopbeurbare tooversluier gespreid over de oude eeuwen van Etrurië en vóor dat de archeologen ontdekt hebben het raadselwoord der Etruskische taal, zal die sluier wel niet worden omhoog geheven... | |
[pagina 125]
| |
Etrurië was de landstreek, die lag tusschen Ligurië en Latium, tusschen Appenijnen en Tyrrheensche Zee, tusschen de Macra en den Tiber. Het land was verdeeld in twaalf lucomonieën. De bewoners, die zich Etruriërs, Etrusken, Tusken of Thyrrheniërs noemden, meenden af te stammen van de Pelasgen. In de 9de eeuw voor J.C. stichtten deze Etrusken met de Razenen, en andere bewoners dezer landstreek, een confederatie van twaalf steden, welke confederatie met nog twee andere stedebonden een genootschap aan ging. Vulsinies Tarquinies was de hoofdstad van dit genootschap. De verbondene volkeren hadden te strijden tegen de Galliërs en de Samnieten. Eene der lucomonieën, Tarquinies, gaf twee koningen aan Rome: Tarquinius de Oude en Tarquinius Superbus. De lars (koning) van Clusium (tegenwoordig Chiusi), Porsenna, overwon Rome. Rome echter, op hare beurt, overwon Veïes, Tarquinies en Caeze. Etrurië werd eene provincie van de Romeinsche Republiek. In de vierde eeuw van het Keizerrijk verwisselde Etrurië haar naam voor dien van Tuskië of Toskane. Er is weinig bekend van dit geheimzinnige volk. De Etruskische priesters omhulden zich reeds in ondoordringbare geheimzinnigheid: zij waren occulte wijzen en toovenaars en in hunne tempels bewaarden zij de mysterie's van hunne wetenschap en godsdienst. Zij waren het, die den Romeinen overbrachten de kunst van den augur (vogelwichelaar) en van den haruspex (waarzegger uit weêrlicht en diereningewand). Ook beoefenden zij de kunst der Boetedoeningen: zij offerden menschelijke slachtoffers, die gekozen werden uit krijgsgevangenen. Hunne bouwkunst was zwaar en plomp en somber; hunne beeldende kunst was naïef en kinderlijk archaïesch; maar de schoonheid hunner artieste-ziel openbaarde zich in hun sierlijk rood aardewerk met zwarte versieringen, in de bevalligheid hunner brons- en goudsmeêwerken. Zoo de geschiedenis van Etrurië, die eenmaal keizer Claudius schreef, niet verloren ware gegaan, zouden wij misschien veel thans begrijpen van deze kunst, die ons nu zoo geheimzinnig blijft. Want vele Etruskische kunst is op gedolven uit den ouden | |
[pagina 126]
| |
grond van Etrurië en op tal van sarkofagen en urnen zijn opschriften ontcijferd kunnen worden, maar gelezen en begrepen niet... De Etruskische taal is een geheim. De archeologen hebben gevonden, dat de Etrusken schreven van rechts naar links; in de archaïsche tijden was hunne S onze M, en hunne N was onze M, maar zonder linkerbeen; in de Romeinsche tijden naderen deze letters de Romeinsche. Op vele sarkofagen vindt men het opschrift Larthia... Het wordt ook geschreven: Larti, Larth en Lartial... Men heeft gemeend, dat het een eigennaam was. Vermoedelijk zijn deze woorden echter verschillende naamvallen van een, der dooden huldigend, eere-opschrift. De Etrusken hadden als de Egyptenaren een bizondere eere-dienst voor de dooden. En de overblijfselen hunner kunst, die reeds Cosimo i heeft doen opgraven in den ouden grond van Toskane, hebben dan ook meestal betrekking op dezen doodencultus: in het Archeologische Muzeum van Florence vinden wij een rijke verzameling van deze geheimzinnige schatten, die des te meer hunne vreemde betoovering op ons uit oefenen, daar hun raadsel nog niet geheel voor ons is op geklaard. In tal van zalen zijn ten toon gesteld de vele sarkofagen, de tallooze urnen, de ontelbare bronzen voorwerpen, die betrekking hebben op den cultus der dooden. Want de Etrusken schijnen zoo wel zich te hebben laten begraven in sarkofagen als te gelijker tijd hunne dooden te hebben doen verbranden en dier asschen in urnen te hebben verzameld. Sarkofagen en urnen zijn meestal versierd met bas-reliëfs, die met veel kunst - die van Hellas na gevolgd - in het albast of den kalkachtigen zandsteen (pietra fetida) zijn gehouwen: de motieven dier versieringen zijn meestal ontleend aan de oude Helleensche mythen. Veel van de Etruskische godsdienst is niet bekend maar het schijnt toch aanneembaar, dat deze ontsproten is uit de oude mythen van Hellas. Deze oorspronkelijke natuurmythen, in Hellas gedicht en geworden tot een klare, snel begrijpbare schoonheid, veronduidelijken in Etrurië tot een duisterer symboliek. Een symboliek, die meestal schijnt te doelen op den Dood en het Leven hiernamaals. Daarom zien | |
[pagina 127]
| |
wij, bij voorbeeld, in dit beeldhouwwerk telkens de wording der Giganten uit drakentanden, of Odysseus, die zijne makkers, door Kirke in zwijnen betooverd, herschept tot hun eerste gedaante: vermoedelijk waren deze mythische wordingen en herscheppingen in Etrurië vereenzelvigd met een geloof aan de ziel, die zich los maakt van materieele banden. Op de deksels der sarkofagen liggen vaak de gedrongen beeltenissen der dooden, soms alleen, soms paarsgewijze, man en vrouw. En het treft ons, dat, terwijl de symbolieke ornamentatie der sarkofagen en urnen zeer vaak blijk geeft van, der antieke, Helleensche kunst verwante, bekwaamheid om uit te beelden een heftige beweging van tallooze kleine figuren - Giganten en Titanen, de strijd voor Thebe - de uitbeelding der groote figuur des overledenen zelve meestal wordt uitgevoerd naar de wetten van een conventioneele, archaïsche kunst. Half liggende, op den elle-boog opgericht, zijn deze figuren wel eens als portret bedoeld, maar alleen waar het betreft het gelaat: de kop is persoonlijk, terwijl het lichaam steeds het zelfde, in een gedrongen, kunstlooze lijf is, met de hooge schouders, den platten rug, en de plooien van het gewaad stijf, als naar het zelfde model, over de gestrekte beenen getrokken. Om den hals is steeds de slang geslingerd als snoer, en de hand beurt een lamp: symbolen van Leven en Eeuwigheid. Maar onder de bas-reliëfvoorstellingen zijn ook vaak, ons nog meer dan de mythen belang inboezemende, realistische voorstellingen, die iets van een flauwe evokatie geven van het leven van dit geheimzinnig volk. Wij zien, bij voorbeeld, voorgesteld de plechtigheid van het oogen-sluiten der overledenen; wij zien den optocht der overhuifde, twee-wielige lijkwagens, waar op de sarkofaag getorst staat; wij zien ook de gruwlijke plechtigheden in de tempels: de geboeide krijgsgevangenen en de priesteres, die met haar zwaard gereed staat, het gruwzame menschenoffer der godheid te brengen, terwijl een andere priesteres hun de libatie uit giet over het hoofd. De symbolische mythen zijn zeker met artistiekere zekerheid uit gevoerd: de artiest volgde het oud Helleensche voorbeeld, zonder zich veel door het sym | |
[pagina 128]
| |
bool van de wijs te laten brengen; de realistische voorstellingen van lijkplechtigheid en optocht en offering zijn meer belangrijk om het onderwerp zelve, dan om de kunst ervan. Over geheel deze sculptuur ligt echter als een mysterie-waas van ondoordring-baarheid: de nu wel leesbare maar onverstaanbare opschriften doen huiveringwekkend aan en het raadsel blijft onopgelost. Een groote vroomheid, een zeer ernstige beschouwing van het Hier-namaals schemert door dit oeroude occultisme. De Godheid zelve, de opperste, is niet af gebeeld, maar aan de Poort van Hades ontvangt de deurwachter de komende Ziel, of zij vaart op een schip den heiligen stroom van den Dood af, terwijl geniën de riemen bewegen... *** Toch zijn ons enkele sarkofagen bewaard van werkelijke kunstschoonheid. Hier, achter groene zijden gordijnen - opdat het licht de kleuren niet in zuige - zien wij die prachtige albasten sarkofaag, in het oude Tarquinies gevonden, en beschilderd a tempera met een Amazonenstrijd naar het beroemde voorbeeld van Mikon. De vierspannen voor de strijdwagens der strijdbare heldinnen zijn prachtig en schijnen den wand der sarkofaag uit te steigeren: de Amazonen zelve zijn edel gedacht, grootsch gedaan. De nog zoo heldere kleuren gloeien van harmonischen glans. Een tweede bizondere sarkofaag is van polychroom beschilderd zandsteen. Zij is de elegante sarkofaag om hare bevallige rozetten van vervaald blauw en roze en violet en geel; zij is de elegante sarkofaag ook omdat op haar deksel de beeltenis ligt der elegante Etruskische, wier overblijfsel zij eenmaal bevatte. ‘Larthia Scanthia’ lezen wij op de fries... Is dit de naam dezer antieke mondaine? Is dit een huldigend grafschrift? Zij zelve ligt half op gericht in haar franjekussen en beziet zich in een handspiegel. Naast het kussen zijn op een bronzen tafeltje gerijd al de sierlijke amfoortjes, al de potjes en pannetjes en bronzen tangetjes, haar noodig voor heur toilet. Het gewaad dezer behaagzieke Etruskische is duidelijk te bestudeeren: haar stola, haar palla, haar sluier, | |
[pagina 129]
| |
zacht polychroom aan geveegd, plooien bevallig om haar heen; zij draagt een schat van sieradiën: kroon, armbanden, borstspeld; hare sandaaltjes zijn bewerkelijk en fijn; zij is een echte coquette, deze Etruskische mevrouw Scanthia en het is vreemd, nu wij voor haar zitten, te bedenken, dat zij tot ons gekomen is, eeuwen in haar graf bij Martinella bewaard, ongeschonden, nauwlijks verkleurd de fijne kleurtjes, die verliefd hare fijne beeltenis en fijne gewaden op tinten... Wie was zij... Een voorname vrouw, wie hare ontroostbare gemaal deze vorstelijke lijkkist en statue stichtte? Een Etruskische hetaere, wie alle hare minnaren stichtten deze teedere schoonheid voor eeuwen...? Wij weten het niet: voor ons, als een sfinx, ligt roereloos ‘Larthia Scanthia’ en glimlacht zich in haar spiegel tegen en het schijnt ons toe, straks zal zij dien gracelijken arm strekken en met den antimoniumstift zich het oog omzwarten of met het papaverrood zich rozig wrijven de koon. *** Zijn deze twee prachtsarkofagen dus wondermooie exemplaren van de kunst van den Etruskischen schilder en beeldhouwer, ook de pottenbakker was een artiest. De pottenbakker inspireerde zich, als de beeldhouwer, naar de voorbeelden der Grieksche vazen, amforen en bekers en de mooie collectie van aardewerk, met roode figuren op zwart fond, treft ons om de sierlijkheid der slanke lijnen, die uit buigen en op slanken, treft ook om de fijnheid der arabesken en de levendigheid der mythologische voorstellingen. Vooral de groote, bij Chiusi gevonden, Francois-vaas (zoo genaamd naar den archeoloog, die haar ontdekte, door een ontslagen custode baldadig vernield, maar wederom gerestaureerd) is een prachtige kratèr, of mengvat, op welks rood fond ditmaal de zwarte figuurtjes - Thezeus met den Minotaur, Meleagros met het Kalydonische everzwijn - fijn zijn weêr gegeven als wajangpoppen, gratieus en geestig en bijna geraffineerd sierlijk. Dan volgt de unieke verzameling der zoogenaamde Bucchero-vazen; vazen van donker aardewerk, dat eene nabootsing is van brons en dateerende uit de vde eeuw voor Christus: geheele | |
[pagina 130]
| |
stellen van klein vaatwerk, in tafelachtige, vierpootige bakken geplaatst en bestemd voor den offerdisch, aan de dooden gewijd, zijn in Etruskische sepulkers gevonden en thans hier ten toon gesteld, te gelijk met Bucchero-urnen, in den vorm van hutjes en huisjes. *** Maar hier zijn de groote bronzen, die prachtige toonbeelden van des Etruskischen bronswerkers kunst. Het is de Arringatore of redenaar, gevonden ten tijde van Cosimo i, die zeer veel zich met deze opgravingen bemoeide, op den bodem van het Trasimenemeer: een edel beeld van deftigen stijl, vol grootsche waardigheid; het is de prachtige Chimera: de leeuw, wien een geitekop uit den rug groeit en wiens staart een kronkelende slang is: vreemd fabelmonster, zoo harmoniesch gebleven in de fantastische en complexe vizie des kunstenaars; het is die curieuze Bacchus, wien een genius op de schouders zit, welke genius weêr gekapt schijnt door een langhalzigen, breedvlerkigen vogel, onduidelijk van symbool; het zijn die interessante overblijfselen van een biga of tweespanwagen van Diana, gevonden ter plaatse van de antieke badplaats Balneum di Selena, en waar onder de mooie bronzen handen der godin, zoo neêr liggende tusschen af gebroken stukken brons, ons treffen, en rondom deze groote bronzen zijn de vitrines vòl geschikt met kleinere bronzen, sierlijk, fijn en geestig, getuigende, dat de Etrusken niet altijd de ernstige gedachte aan den Dood en het Hiernamaals koesterden maar ook oog hadden voor de luchtigere bevalligheden des levens, terwijl de groote verzameling bronzen spiegels getuigt, dat niet alleen de bevallige ‘Larthia Scanthia’ behaagziek onder Etrurië's vrouwen was. *** Deze Muzeum-zalen, zij geven zeer zeker ons, trots haren overvloed, trots hare schatten, geene complete evokatie van het Etruskische volk. Te veel blijft ons raadsel, te weinig wordt de zware sluier gebeurd van dit zoo weinig gekende Verleden. Maar hier | |
[pagina 131]
| |
zijn wij in den tuin van het Muzeum. Er zijn, met de oorspronkelijke materie, de sepulkers gereconstrueerd, die gevonden zijn in het oude land, vaak slechts door een dunne aardlaag bedekt. De vreemde, hutvormige graven, gesloten met monolieth-deuren, soms gedekt door monolieth-daken, zijn als kleine, sombere tempels; in een er van zijn in een cirkel verschillende sarkofagen geplaatst, zoo als zij oorspronkelijk gevonden zijn, en de er boven liggende, half opgerichte personages kijken vreemd ons aan; in een ander (dat eene reproductie is van een graf bij Orvieto) zijn de wanden beschilderd met een Etruskiesch doodenmaal, plechtig ritueel banket in felle tinten van rood; in een derde treft ons deze bizonderheid, dat de aanzienlijke doode ter aarde besteld is in een sarkofaag, terwijl ter zijde van zijn graf, in kleineren kelder, zijne drie slaven of vrijgelatenen, verbrand tot asch, hunne laatste rust-plaats vonden in urnen... En deze tuin van het Archeologiesch Muzeum, dit zonderlinge Etruskische kerkhof is misschien wel het meest indrukwekkende van deze zoo bizondere tentoonstelling, omdat de zon van heden schijnt, de rozen van heden bloeien, oranje-appelen van heden goudspikkelen over de grauwe, sombere en immer geheimzinnige sepulkersteenen, met onverstaanbare opschriften ingekrast, uit voor immer verzonkene eeuwen. |
|