| |
VI
De fresco's van Benozzo Gozzoli
Ik heb ze van morgen weêr terug gezien, in het oude Mediceïsche paleis, waar de magnifique Lorenzo geboren werd, in het Palazzo Riccardi, dat-nu de Prefectuur-met de paleizen Pitti en Strozzi het burchtsterke type is der adellijke Florentijnsche paleizen. In de donkere kapel-eenmaal zonder raam, thans met éen enkel raam-miste, ik den ouden custode, die jaren lang met bevende
| |
| |
hand zijn langen staf, aanwijzende, trillen liet over de fresco's of den electrischen reflector langs de donkere wanden schijnen deed. - Hij heeft zijn pensioen genomen, zeide de jongere plaatsvervanger, glimlachend; en ik zal misschien hier oud worden als hij...
En hij liet den reflector weêr schijnen over de wanden en hij wees met den zelfden langen staf mij de koppen der Medici, der Grieksche volgelingen van den keizer Johannes Paleologos en den Patriarch van Constantinopel...
Schitterende opleving van een schitterende eeuw aan de wanden dier donkere kapel! Hoe heeft Benozzo eenmaal in deze, toen raamlooze, kapel dezen weelderigen optocht der Drie Koningen kunnen schilderen! Hoe hebben de kleuren en het stralende goud hun gloed en glans bewaard door de eeuwen heen! Parade van luxe, weelderige gala-optocht van Renaissance-figuren, wat gij voor stelt, de Reize der Magiërs, naar het H. Kind van Bethlehem, is slechts uwe schitterende maskerade; wat gij in werkelijkheid zijt, is een jachtstoet van Lorenzo, die zich ontrolt langs de flanken van een Toskaansch berglandschap, uit de tuinen van een Mediceïsche villa wèg...
Duidelijker, tastbaarder dan deze evokatie kan de toeschouwer moeilijk iets eischen. De Byzantijnsche keizer, de Patriarch, waren jaren geleden naar Florence gekomen voor de oplossing van staatkundige en godsdienstige verwikkelingen. De jonge Lorenzo was toen nog niet geboren... Maar nu hij negentien jaren is, kiest de schilder, voor zijne Drie Koningen, hunne drieërlei vorstelijke figuren en stelt hen voor als tijdgenooten: daar naderen zij te paard, de Drie Magiërs, de drie hoofdpersonen der maskerade: de Keizer Johannes op zijn witte ros, in zijn lange wapenrok van goudbrokaat, den Byzantijnschen tulband op de donkere lokken; de Patriarch, met langen, blanken baard, op zijn blanke muilebeest; en Lorenzo, weeldeknaap, prachtiglijk tooverriddertje, goudblond en sierlijk, hoog, fier en elegant, wonderbevallige verschijning, te witte paard ook, tusschen zijne schildknapen en zijne page's. En de schilder, omdat de hooge personages toch voorstellen de Drie Koningen, plaatst hun ieder de traditioneele
| |
| |
puntkroon op hun eigenlijken hoofdtooi, zoo dat de tulband des Keizers, de baret van Lorenzo, de tiara des Patriarchen versierd zijn met die puntige Magiërsdiadeem. Wondere détails van kleederdracht worden nu duidelijker en duidelijker: de enge snit van Lorenzo's, in smalle banen samen genaaide en hem nauw omgevende, wapenrok is van bijna fattige sierlijkheid: donkerbruin sabelbont omzoomt den langen, neêr vallenden oppermouw en den benedenrand van het zilverbrokaat van de rok; de juweelen gordel omsnoert hem heel laag den buik: juweelen snoeren omcirkelen zijn bovenarm. De overstelpende gratie van dien vorstelijken knaap te paard is omstraald door den glans van een onwaarschijnlijke pracht: het breede tuig van het ros, geborduurd en van gesteente flonkerend, omspant de blanke schimmelrobe over hals en flanken; de geheele jeugdige ruiterfiguur is ongeëvenaard van bevalligen zwier, rijkdom en smaak, die geen overdaad vreezen...
***
Het is of wijken de wanden der enge paleiskapel: het is of de Toskaansche heuvelen zelve golven tegen de klare lucht; rotsachtige weg kronkelt op uit de tuinen der Mediceïsche villa; ranke cypressen, cederen en oranjeboomen, exotische schermpijnen, met, als op elkaâr gestoken, zich versmallende parasols van loover: een kunstige parkaanleg, door welken een optocht gaat van muilen en kemelen, die kisten torsen en kofferen, en de kemelen zijn niet zoo vreemd in Fiorenza: men heeft er schik in wilde en vreemde dieren, en de rijke edelen bezitten er kemelen en dromedarissen, terwijl achter het Palazzo Vecchio immers de leeuwen brullen in ijzeren kooi, geschenk aan de Republiek van een Sultan! De maskerade der dieren gaat dus den rotsigen weg omhoog en haar volgt de maskerade der menschen: de Drie Magiërs met hun gevolg van Florentijnen en Byzantijnen, terwijl de lange tocht onderbroken wordt door een jacht, hier en daar: ruiter, die, te paard, de lans drilt naar weg vliedend hert, de snelle honden er achter... En zie nu alle die typische, karakteristieke koppen, die alle portretten zijn... Het zoû een lange lijst van namen worden,
| |
| |
als het programma dezer maskerade, zoo ik u noemen wilde wie alle deze volgelingen zijn der Drie Koningen: niet alleen àlle de toen levende en geleefd hebbende Medici maar ook allen, die in die dagen hunne plaats van beteekenis vervulden in het gouvernement der Republiek. Alle Byzantijnsche geestelijken zijn gebaard, als de Keizer en de Patriarch gebaard zijn, alle de Florentijnen zijn geheel geschoren, als Lorenzo geheel geschoren is. En hier, tusschen de volgelingen van Lorenzo is... de schilder zelve, glad geschoren hij ook, strak kijkende met den ceremonie-blik, dien zij àllen vertoonen, deftig en hoog, en geschreven op den rand van zijn muts: Opus Benotiï...
***
De vreemde veranderingen, die in den loop der tijden de kapel heeft ondergaan, zijn ten eerste: het weg nemen van het altaarstuk: de Aanbidding van het Kind door Zijne Moeder; ten tweede, het bouwen van een raam te dier zelfde plaatse, zoo dat nu een twijfelachtig daglicht binnen valt in de eerst geheel raamlooze kapel en ten derde, het grooter uitbouwen van de kapel en het meer dan een meter naar achteren doen wijken van een der frescomuren, zoo dat het paard van den Patriarch in tweeën verdeeld is. Niettegenstaande dit offer van barbarisme, door de latere eigenaren, de Riccardi, gewijd aan de vermoedelijk noodwendige vergrooting der zeer kleine paleiskapel, niettegenstaande Berlijn zich thans verheugt in het altaarstuk, dat Filippo Lippi geschilderd had met zijne vrome, fijne, edele, gratieuze kunst (eene kopie er van is te zien in de St. Apollonia) is dit miniatuur-heiligdom der Medici nog een juweel gebleven, waarvan de wedergade niet is. Nu gaat de weelderige jachtstoet - zie den jongen Castruccio, Hertog van Lucca, met zijn gedresseerden panther achter zich gehurkt op het zaâl van zijn paard; zie dien anderen jager, die te paard stijgt en zijn afgerichten lynx trèkt aan de ketting, terwijl zijn valk, rustig ter aarde neêr gezeten, wacht om zich, zoo hij is op gestegen, te zetten op zijn gehandschoenden vuist - nu gaat de schitterende maskerade, de pronkende gala-optocht dier Medici met hunne
| |
| |
Byzantijnsche gasten, door villa-tuinen en Toskaansch landschap den hoogen bergweg op, om - aardige illuzie van de architectuur der kapel - ter zijde van het nieuw aangebrachte raam te geraken tot aan de hemelsche tuinen, in welke de engelen biddende neêr gezonken zijn, blikkende op het (eertijds daar aanwezige) Kind van Bethlehem. En de hemelsche tuinen zijn door den wereldschen hoveling, die de schilder was, wederom niet anders gedacht dan als de parken van een Mediceïsche villa. Het Heilige Land en het Paradijs zelve... zij kunnen niet schooner en ànders zijn dan de villa's van Cosimo, Piero, Lorenzo. De knielende engelen zelve, zij zijn verkleede, jeugdige Florentijnen... De maskerade duurt voort; dit is alles een voornaam en kostbaar schouwspel, een schitterend mysterie-spel, waarvan de vroomheid en innigheid wel verre blijven, maar dat gloeit van prachtvolle decoratie's en wonderrijke kostumen. Zachte kleuren van sierlijk plooiende gewaden om de knielende engelen harmonieeren zonder éen wankleur. Slanke wieken van schitterende vederen maken deze engelen sierlijke vogelwezens, wier pluimage's flonkerend uit staan achter den rug. Om hunne rosblonde krullehoofden aureolen de heilige-schijnen, waar in zij het Adoramus, het Gloria in excelsis hebben geschreven. Zij vouwen de handen te zamen, hunne lippen zijn even vooruit gestoken als zingen zij met halve stem hun loflied, dat kunstig moet klinken en bestudeerd. En ter zijde voedert, bij een traliewerk, waarom de hemelsche rozen bloeien, een engel de hemelsche pauwen...
***
Het is wel een mondain paradijs, maar de schilder was ook een wereldsch man, was een volleerd hoveling, hoe schitterend kunstenaar ook tevens. Vragen wij niet van hem de vrome innigheid en roerenden eenvoud van Fra Angelico, maar zijn wij hem dankbaar voor wat hij ons gaf: tàl van portretten uit Lorenzo's eeuw; een evokatie van Lorenzo's jeugdige jaren, en deze zoo duidelijk en fel, dat wij éen oogenblik mede leven het leven van jachtvermaak, schitterend vertoon, gala, parade en maskerade en myste- | |
| |
rie-spel, dat deze magnifique heeren van Florence schijnen te geven ter eere van hunne gasten: Patriarch en Keizer van het Oosten...
***
Want de geheele voorstelling is een vreemd anachronisme, waaraan zich de schilder welbewust bezondigde. Toen Lorenzo dezen jeugdigen leeftijd van negentien jaren telde en zich vermaakte met zijn jongeren broêr, Giuliano. te geven tornooi na tornooi - aan welke feesten de schilder ook heeft gedacht bij de samenstelling zijner sierlijke riddercostuums, die hij copieerde naar de gewaden door de beide jonge edellieden en hunne knapen en page's toén gedragen - was de Patriarch reeds, te Florence, overleden, en was zelfs het Byzantijnsche Rijk sedert zestien jaren in de macht der Turken... Maar de schilder koos hen beiden voor twee zijner Magiërs, omdat zij Oostersche potentaten waren, zoo als hij Lorenzo koos als de jongste en derde der Drie Koningen uit het Oosten, niet alleen uit hulde aan het huis Medici, maar ook uit verheerlijking aan wat Lorenzo in het Oosten reeds bewerkstelligde: de opdelving der schatten van de klassieke litteratuur in Constantinopel, nu Byzantium behoorde aan Mohammed ii.
|
|