| |
IV
Palazzo Davanzati
Wie in Florence een bizonder mooie, suggestieve evokatie wil zien van een oud paleis, eenmaal door een aanzienlijke Florentijnsche koopmansfamilie uit Middeneeuw en Renaissance bewoond, moet zijne schreden richten naar het Palazzo Davanzati, dat in de Via Porta Rossa plotseling verrassend voor ons op rijst. Want dit paleis heeft wel eeuwen lang daar gestaan, maar er was om heen gebouwd, over heen gemetseld, de antieke ramen waren door nieuw metselwerk verborgen, en het paleis was sedert eeuwen van binnen verbouwd, de fresco-muren waren overkalkt, de
| |
| |
balken-zolderingen verborgen achter àndere lagere zolderingen, en zóo was het paleis eeuwen lang bewoond geworden door arme huisgezinnen, die kleine, goedkoope appartementjes huurden, daar waar de rijke, aanzienlijke familie der Davanzati, behoorende tot de grootste Florentijnsche kooplieden, in den glorie-tijd der Republiek geleefd had.
Sedert zes jaren behoort dit paleis aan een schatrijken archeoloog, Prof. Elia Volpi; sedert zes jaren heeft de eigenaar geen geld gespaard om dit paleis zijn vroeger aspekt terug te geven: het latere metselwerk is met zorg afgebroken, de antieke ramen zijn ontdaan van de latere omramingen; van binnen is voorzichtiglijk alle moderne beschot en overkalking weg genomen en af gebikt, en nù, nu staat het voor ons daar, het mooie Palazzo Davanzati, als een bewijs wat liefde voor oude eeuwen nog vermag te herstellen en te behouden ook in onzen ultra-modernen tijd; nu staat het daar, als herademde het, als herleefde het; nu is het wederom geworden een voorname en te gelijk intime huizing voor antieke, vermogende Florentijnsche kooplieden; de façade rijst hoog, trotsch, sterk op; boven de drie ijzerbeslagene poorten verheffen zich de drie hooge verdiepingen, waar over het overdekte terras, en het wapen der Davanzati, gehouwen in steen, teekent zich fier op den machtigen gevel af. Die gevel is ten deele van houwsteen en reliëf, rijst dan omhoog glad en effen, eindigt in baksteen bij het terras; de zware poorten van pijnhout zijn met stevig ijzer beslagen; aan de ramen zijn wederom de houten staven aan gebracht, die gewoonlijk dienden om de laken stoffen dezer lakenhandelaars te droogen en uit te hangen, maar over welke op feestdagen rijke zijden behangsels en kleurige arazzi werden uitgespreid tusschen brandende flambouwen, die tusschen de ramen in ijzeren ringen werden gestoken. Het thans door een ijzeren hek afgesloten steegje ter zijde van het paleis vertoont de zuil, waarop de ijzeren, Florentijnsche lantaren. De atmosfeer buiten het paleis is zoo veel mogelijk op geroepen als mogelijk was in de wel antieke straat, die de Via Porta Rossa nòg is, maar waar het moderne leven toch onvermijdelijk veel van oud-Fiorenza heeft doen verdwijnen.
| |
| |
***
Het paleis binnen getreden, is de indruk echter volkomen. Nooit werd op zoo grooten schaal zulk een prachtig retrospectief geheel geschapen. Wij zijn in de antieke vestibule; de sierlijke booglijnen, waar op zich de zoldering welft, schemeren harmoniesch over ons rond in het gedempte half-licht van een grauwen dag. De muren behielden onder de thans weg genomene kalklaag de goudgrauwe patine der vroegere eeuwen. Boven de vier deuren zijn de vier curieuze openingen in het gewelf, die dienden om in tijde van oorlog, belegering, van de hoogere verdiepingen steenen en brandende pik neêr te werpen over de belegeraars. In het stadshuis is men zóo goed voorbereid op mogelijke troebelen, als in den burcht buiten de stad. Aanzienlijke kooplieden als de Davanzati zijn zoo goede ridders als de edelen in hunne kasteelen op de omringende bergen. Florence is vaak een tooneel van beroering. Het sterke stadshuis is gedacht als kasteel.
Maar uit de vestibule komen wij in den binnenhof. Om dezen hof bouwen zich met ommegangen de drie hooge verdiepingen en trappen van steen en van zwaar oud hout geleiden naar boven. De binnenhof is van een zuivere, harmonische schoonheid: licht, edel en elegant van verhoudingen, intiem van atmosfeer. Vijf achthoekige zuilen steunen den bouw op kapiteelen, wier koppen de portretten zijn der antieke eerste bewoners: de Davizzi, die hier woonden vóor de Davanzati. Steenen consolen steunen de drie galerijen van de trap, waarop de wapens der Davizzi, gebeeldhouwd in graniet. In de muren de antieke ramen met het hekwerk van geslagen ijzer en de kleine, gezellige nisjes: die aardige, Middeneeuwsche wandkastjes, om iets weg te bergen of af te sluiten. De goten steken vèr hier en daar hunne slanke bekken uit.
Thans is deze binnenhof overdekt met een glazen dak, maar deze voorzorg bestond niet eertijds. Stel u voor dezen curieuzen, mooien binnenhof op een dag van zwaren regen, in vroegere eeuw. De stortvloed stroomt hem binnen als in een put, maar het water loopt dadelijk weg uit de slanke, vèr uit stekende gotenbek- | |
| |
ken, die zijn als fonteinen geworden; het water giet en klatert; de geheele binnenhof is als een veelvoudige bron en de bewoners kijken naar het spel der klaterende stralen, naar de snel weg vloeiende beken; zij kijken onder de arkaden veilig, zij hellen zich lachend over de trappen; de stortregen, éen oogenblik, herschept den binnenhof in een weelderig waterwerk, dat zoo mooi blijft om die harmonische lijnen van zuilen, arkaden, galerijen en trappen, zoo intiem tevens om dat gedempte interieurlicht en die gezellige schaduwpartijen... dan houdt de regen op; boven het Middeneeuwsche impluvium blauwt weer de lucht, de zon schuint naar beneden, het licht valt hellende den hof in; de laatste parelen van de uitgevloeide goten lichten regenboogkleurig op...
***
Hier treden wij de groote zaal binnen der eerste verdieping. Dit zijn de antieke ruimten, die spotten met onze moderne vertrekjes; door deze dikke, ronde ruiten der sierlijk ogivale ramen valt het intime licht, dat weldadig is aan studie, aan huiselijkheid; onder de heel hooge, vierkante, bruine zoldering weeft de ruime en toch gezellige atmosfeer dezer zaal. De open schouw van gebeeldhouwde steen is groot genoeg om boomtronken vlammen te doen over de ijzeren steunsels heen. De tafel is zwaar en massief, monument van comfort midden in de zaal. Ter zijde van dien notenhouten disch rijzen de ijzeren staande luchters, met kronen vol dikke vetkaarsen. In de wanden, de kastjes, zoo gezellig en zoo gemakkelijk. Waarlijk, een dergelijke zaal te bewonen schijnt mij niet minder comfortabel toe dan een pijnlijk nauw modern vertrekje, met chauffage-central en electriciteit. Ik hoû van dit licht, van deze ruimte, van deze atmosfeer, van deze mediaevale gezelligheid. Het is ruim en toch behagelijk; het is niet schel, maar niet al te donker ook; het is solide en toch vriendelijk: er dommelt in zulk een kamer een bijna onbewuste kunststemming, er verdeelt zich Rembrandtiek licht in gamma's van goudbruine tonen... en toch waren de oude bewoners slechts handelaren en lakenkooplui, maar het ‘schoone’ en ‘artistieke’ was onbewust de atmosfeer
| |
| |
van hun leven, zoo als ik geloof, dat het ‘onschoone’, onbewust, de atmosfeer is geworden van het onze, zelfs al zijn wij wel eens een enkelen keer kunstenaar.
***
Zie hier deze put, ter zijde van de groote zaal! Die put daalt tot de kelders toe en stijgt op tot het terras en op iedere verdieping heeft zij twee openingen met houten paneelen gesloten, zoo dat men water putten kon op iedere verdieping.
Daar is de papegaaienzaal, zoo genaamd naar de kaketoe's, in fresco geschilderd op den wand. Alle deze aardige fresco's zijn weêr opgekleurd, zijn weêr opgeklaard, uit de afgebikte kalklaag te voorschijn. De fresco-versiering der muren stelt voor een gordijn aan ringen. Een prachtige schouw van houwsteen, en onder het plafond een fries geschilderd: bogen op zuiltjes en daar tusschen geboomte, waarin tal van vogeltjes: een ‘oogbedrog’ van natuur in deze ruime zaal, die een slaapvertrek is. In de muur een kleine tabernakel met een madonna, en een gezellig kastje. Het breede bedde op éen trede hoog; de bronzen waschkom en daarboven de hangende waterkan, het eigenaardige handdoekrek: alle deze meubelstukken zijn met zorg verzamelde, waardvolle antiquiteiten. Hier is de keuken met den haard in een hoek, en hier, over de papegaaienzaal, is de pauwenzaal, waar het licht goudgeel binnen valt door de spaarzame ramen aan den fresco-wand: wederom een rijk plooiende stof, geschilderd aan ringen aan een kroonlijst, en die, neêr vallende tot den grond, bloeiende rozenboomen ontdekt, met pauwen hier en daar...
***
De twee hoogere verdiepingen vertoonen de zelfde verdeelingen als de eerste: een dergelijk paleis werd meestal bewoond door een groote familie; bewoonde het hoofd des gezins de piano nobile of eerste étage, hij stond de hoogere af aan zijne gehuwde zonen of dochteren, en daarom is het, dat dergelijke paleizen een zekere uniformiteit vertoonen op iedere verdieping, al is ook de hoogste
| |
| |
de laagste en meestal minst rijk versierde. De groote, monumentale schouwen maken wel eens plaats voor intimer schoorsteenen in een hoek, met kappen van baksteen; de pijnhouten balken der zoldering vertoonen geen uitvoerig beeldhouwwerk meer, maar de zalen blijven ruim en comfortabel en het schijnt mij toe, dat te dier dagen men toch wel idee van ‘comfort’ had, al werd het anders begrepen dan tegenwoordig. Toch is hier ook nog eene slaapkamer zeer weelderig beschilderd: een fresco boven aan den wand, vertoont een geheelen liefdesroman der Middeneeuwen: roman, die zijn prototype in Jozef en Potifars vrouw heeft. En wat telkens treft in deze intérieurs van bruine tint en gedempt licht tusschen wijde, harmonieuze afmetingen, is de bizondere ‘gezelligheid’, die zij vertoonen, is de aangename ‘bewoonbaarheid’, waarmeê zij verlokken, is de weldadige ‘stemming’, die hen door drijft, ook al zijn zij op dit oogenblik niet meer dan retrospectief muzeum geworden.
Op de niet meer beschilderde muren van eene zaal der hoogste verdieping zijn te voorschijn gekomen de antieke opschriften en krabbelingen, die vreemd ontroeren. Als men ten minste plotseling leest:
1478
‘Dezen 26sten April werd Giuliano dei Medici in S. Maria del Fiore vermoord...’
dan leeft men plotseling, daar, éen oogenblik mede van de samenzwering der Pazzi, dan rijst het Verleden vreemd duidelijk zichtbaar op, aan de anders naakte muren van deze zaal...
Maar ook op de hoogste verdieping is nog een zeer mooie, zeer rijke zaal, voor slaapvertrek benut. Wederom de geschilderde muurdraperie, en tusschen de plooien, boomen, vogelen, vazen met leliën: éene sierlijkheid van motieven, terwijl aan de drie vensters van dit vertrek, in steê van glasruiten, aangebracht zijn de antieke impannate of linnen ramen, door welks gelig wit doek het licht zóo teeder goud binnen valt, dat het een tooververschijnsel
| |
| |
zoû lijken, indien het te gelijker tijd niet zoo droomerig intiem was gebleven; een atmosfeer van droom, meditatie of liefde-geluk...
Ja, zij verstonden wèl hunne huizen te bouwen, te versieren en te bewonen, deze rijke Florentijnsche kooplui der vorige eeuwen... dat is de slotsom tot welke wij raken, nu wij boven, buiten, op het hooge, overdekte, vierkante terras, de stad beneden ons zien verschieten met haar dakengewirwar, waar uit, vóór ons, op koepelt de Dom en op stengelt Giotto's lelieblanke klokketoren...
|
|