verfijnd samengesteld rijk beheerschten als het Romeinsche en Theodorik, half reeds Latijn, levende volgens Latijnsche zeden, dragende Latijnsche kleederdracht, ging hen voor. Maar zij behielden hun voorvaderlijk geloof aan de Arianische waarheden.
Wij moeten een moeilijke poging doen om in deze kerk te zien de Arianische kathedraal. Na Theodorik is wat herinnerde aan de Gothische periode en het kettersche Arianisme verwijderd geworden, maar enkele curieuze mozaïeken zijn verschoond: zie hier dat van het Paleis van Theodorik.
Het geen wij in de stad zelve zien als de ruïne van Theodorik's paleis is onbelangrijk, vermoedelijk niet authentiek, in het geheel niet suggestief en hebben wij slechts met een twijfelenden blik even bezichtigd. Het heeft ons geen oogenblik geboeid: om in Ravenna de eeuwen te zien herleven, moeten wij binnen treden; buiten blijft de stad steeds de doode, die zich niet bezielt. Nu, vóor dit mozaïek, is de herleving volkomen: de zesde eeuw is om ons rond...
Het mozaïek is allerbekoorlijkst, omdat het zoo naïef is. De kunstenaars van Theodorik, zij waren niet meer die van Placidia. Maar de naïveteit troost ons voor het gemis der volmaakte kunstzin, vooral omdat die naïveteit zoo duidelijk voorstelt. Wij weten nu tot in de details toe hoe het paleis van Theodorik was. Wij zien het voor ons: wij zien hèm er komen en gaan. Zuilenbogen en zuilen, gelijkvloers; daarboven een tweede verdieping met boograam aan boograam, in het bovengedeelte des boogs een traliewerk. Eigenlijk geen andere silhouet dan die van een keizerspaleis op den Palatijn. Maar nu de teekenende eigenaardigheid: gordijnen, die tusschen de zuilen der onderste verdieping, dus aan straat, hangen aan ringen; gordijnen, ter zijde opgenomen, niet anders dan wij heden ten dage nog onze gordijnen opnemen, links en rechts, en àndere gordijnen, tusschen lagere zuilen, vast geknoopt in het midden, en dus neêr hangend met een zwaren plooienbundel in het midden van de doorgang. Die weelderige stoffen in de opene bogen aan straat zijn curieus; zij getuigen, dat in die dagen, in de opene doorgangen tusschen de zuilen, vlàk aan straat, gor-