| |
VI
De dochter van Theodozius den Grooten... Na haars vaders dood volgt zij haar broeder, den nieuwen keizer, Honorius, naar Rome, terwijl haar oudsten broeder in Constantinopel heerscht: Arcadius. Twee weeke, wreede, zeer jeugdige prinsen, twee vorsten der Byzantijnsche decadentie, overheerscht door hunne vrouwen, officieren, gunstelingen. Maar zij, Placidia, de fiere dochter haars grooten vaders: een hooge, voorname, koninklijke ziel, wie de Historie niets heeft kunnen verwijten dan hare eerzucht: eerzucht, die nooit zich tot laagheid vernederde. Zekerlijk, als Eudoxia, Arcadius' vrouw, den keizer van het Oosten overheerscht, overheerscht Placidia te Rome haar broeder, Honorius. Zij is het, die is de keizerin van het Westen. Maar zij is het ook, die hoórt het rijk als kraken reeds onder haar troon. Zij is het, die blijft in Rome, terwijl Honorius vlucht naar het sterke Ravenna, als de Barbaren naderen, als Alarik en zijne West-Gothen den heiligen, Italiaanschen grond overstroomen. Het is niet hare schuld, dat Alarik over haar zegeviert. Rome ligt onversterkt; hare legers weêrstaan niet den dreunenden schok der Barbaren. Zij is twee-en-twintig jaar. Zij staat in het geplunderde, brandende, overweldigde Rome voór Alarik, die haar gevangen neemt.
| |
| |
En hare houding is er eene, die den Barbaren ontzag inboezemt en bewondering. Hare handen vouwen zich niet tot smeeken, haar blik blijft rustig en hoog, haar hoofd is opgericht...
Deze laatste der Romeinsche heldinnen, zij zoû tevens de heldin kunnen zijn van een historischen roman. Zoo het genre nog in de mode ware, zoû de romanschrijver niets behoeven te wijzigen, noch aan haar karakter, noch aan den loop der gebeurtenissen. De Historie zelve is dikwijls de talentvolste schepster van geschiedkundige romans. Hare stift, die de annalen der eeuwen boekt, vermeit zich dikwijls in de teekening van pràchtige, romantische manne- en vrouwezielen en zet ze voór ons, den nakomeling, neêr, als om ons te bewijzen, dat de mooiste karakters en de boeiendste intrigues niet door romantische schrijvers werden verbeeld, maar door de Werkelijkheid zelve.
Zoo als Placidia staat voor haar overwinnaar, Alarik, tegen den achtergrond van het brandende Rome, is hare houding romantiesch mooi en tevens die der laatste Romeinsche heldin. En de ruwe, blonde Goth, hij bewondert de Latijnsche prinses, die nièt aan zijn voeten valt en niet hem smeekt om haar leven. Zij is wel zijne gevangene, maar zij is ook zijn kostbaarste buit: zij is het niet te schatten kleinood van het Latijnsche Rijk. Hij en zijn broeder Ataulf, zij eeren haar beiden, en Ataulf, de reus met de blonde tressen, krijgt haar lief...!
Het is de historische roman. En het is tevens de psychologiesch-historische roman. Het is de, voor den romancier zoo belangwekkende, evolutic in de ziel der Barbaren, die verfijnt, zoodra de walmen van het brandende Rome zijn opgeklaard, in de atmosfeer van het Zuiden, waar de oranje-geuren bezwijmelen onder een zoele lucht van azuur, en nòg de marmeren zuilen rijzen. Die zich verfijnende ziel der blondtressige reuzen... zij zièt plotseling de schoonheid en gevoelt den ouden adel van geheel dit in éen stortende rijk van eeuwoude macht, over welks aardbevenden grond hun ijzeren voet heeft gedreund. De Barbaar heeft vertrapt, vernietigd, geschonden, onteerd; hij heeft brand gesticht en gemoord... en nu, nu ziet hij plotseling voor zich opklaren de
| |
| |
heilige majesteit van het Romeinsche Rijk, dat is gedaan... Zijn zij, de ruwe Barbaren, de jonge helden van het Heden, de atmosfeer, die hen omzwijmelt, is de heilige van het Verleden. En in die atmosfeer staat zij, de fiere vrouw, de Latijnsche vorstendochter, Placidia...
De psychologiesch-historische roman, die de Historie ons zèlve schrijft, gaat voort... Niet alleen dat Ataulf,-hij is koning der Gothen na zijn broeders dood-Placidia lief heeft gekregen, hij gevoelt tevens zich bijna haar mindere, hij wenscht haar gelijke te zijn; hij wenscht opgenomen te worden in dat oud-adellijke keizershuis, dat hij is komen vertrappen, vernietigen, verpletteren... En hij vraagt zijn gevangene tot vrouw. Het is het mooiste moment in dezen roman van de Historie, die verstaat haar métier van roman-schrijven, en zelfs niet versmaadt het effect, maar het bereidt prachtig en psychologiesch zuiver. De blonde Barbaar, ge-impressioneerd door de Latijnsche schoonheid, wenscht een Latijn te worden! En zij, de fiere, Placidia... is het niet begrijpelijk en onvermijdelijk, dat een vrouw als zij dezen Ataulf lief krijgt op hàre beurt? Dezen blonden Barbaar, dezen manlijken overweldiger, dien zij nu bijna angstig voor zich ziet, haar vragende koningin der Gothen te zijn?
Het is niet anders: zij hebben elkander lief gekregen, deze held, deze heldin. En haar antwoord... is dat der heldin, niet alleen dat der laatste Romeinsche, ook dat der heldin van den pràchtig geschreven historischen roman:
Placidia zal Ataulfs vrouw worden, maar op ééne voorwaarde. Hij moet met geheel zijn volk den heiligen, overweldigden Latijnschen grond verlaten... en zij zal hem volgen en de zijne zijn.
Deze helden en heldinnen voelen en zeggen en doen de dingen, die wij niet meer doen en zeggen en voelen. Maar des te meer gevoelen wij de schoònheid van dien daad des Barbaars, die toch de sterkste is: hij verlaat met zijne blonde horden heilig Italië. Hij tijgt naar Zuid-GaUië, naar Narbonne en wacht er Placidia, die hem beloofd heeft te volgen. Placidia heeft haar broeder Hono- | |
| |
rius - steeds veilig in onneembaar Ravenna - zijn troon gered, en als Honorius hàar nu verzoekt bij hem in de sterke stad te komen, opdat hij haar danken moge voor haar fijne listigheid... antwoordt zij zijne gezanten met een minachtenden lach... en vertrekt naar Narbonne, naar haar bruidegom, naar den Barbaar, haar Ataulf!
Ik herhaal, het kan niet anders of een vrouw als dèze moet een man als dièn, hebben bemind. Het was haar niet moeilijk hare belofte te vervullen. Toch doet deze liefde geen afbreuk noch aan de schoonheid van Placidia's karakter, noch aan de schoonheid van haar ‘roman’. De Gallische Placidia heet zij voortaan: Galla Placidia is haar eerenaam. Beschouwen wij even den hoogtijd te Narbonne: het huwelijk heeft plaats volgens Romeinsche rite en Latijnsch gebruik. De dochter van Theodozius zit aan het maal op hoogeren zetel dan haar bruidegom, die Romeinsche kleeder-dracht draagt. Een rhetor declameert het epithalamium: een stoet van Romeinsche maagden biedt op schalen kostbare geschenken der bruid. Het is de moreele overwinning van het Latijnsche Zuiden; het is de làatste overwinning van Rome...
Maar boven deze fiere, en gewillige, en gecompliceerde psychische inwerking van twee karakters op elkaâr, slaat een helle vlam van liefde uit. Ataulf en Placidia beminnen elkander hartstochtelijk... Het is het eerste deel van den boeienden roman.
De Historie heeft behagen geschept het verhaal, dat zij boekte, niet zóo spoedig te voltooien.
De tijden van smart zijn in aantocht. Het Noodlot kondigt zich aan door Placidia's zoon te doen sterven en barst dan los als met verpletterende donderslagen... Ataulf wordt in Placidia's armen, te Barcelona, doorstoken door Segerik, die zich in zijn plaats koning der Gothen kroont, die Placidia dwingt met andere gevangene, Romeinsche matronen vier uren lang te gaan voór zijn zegekar, die daarna de dochter van Theodozius met smaad dwingt haar paleis te verlaten. Honorius koopt echter voor een losschat zijn zuster terug van Segerik's opvolger Wallia.
Placidia, eindelijk, komt in Ravenna. Zij huwt ten tweeden
| |
| |
male, met Constantius, wien zij twee kinderen baart: Valentinianus, Honoria. Constantius, naast Honorius, tot mede-regent en Augustus verheven, sterft; na een twist verbant de keizer zijn zuster naar Constantinopel. Landt zij aldaar, zoo verneemt zij het bericht van Honorius' plotsen dood; zij zeilt terug naar Ravenna, om het Westersche Rijk te herwinnen voor haar zoon. Een hevige storm overvalt hare vloot; zij roept den Evangelist Johannes aan om haar te redden en belooft hem een kerk te stichten; terwijl om haar trireem de andere vaartuigen verzinken, verschijnt een lichtende gestalte aan den voorsteven haars schips en de storm bedaart. Placidia landt te Ravenna en bevestigt er hare macht: vijf-en-twintig jaren lang heerscht zij als Regentes, voor haar zwakken zoon Valentinianus; vijf-en-twintig jaren zijn er rust, weelde, welvaart in het rijk, ook al hoort hare fijne intuïtie het geheimzinnige kraken onder haar troon...
Het is deze merkwaardige vrouw, wier schim voor ons verschenen is in de azurige, glanzige atmosfeer van haar eigen Mauzoleum. Een Romeinsche heldin in Byzantijnsch gewaad; een hooge, antieke ziel, hoewel hare silhouet is die der prinses der decadente tijden. De statueske plooien vallen niet meer om haar heen; de kokerenge stola ompurpert hare leden, de nauw getrokken palla schittert om haar als een etui van juweelen; het rood en zwart en wit verlevendigen op haar gelaat de reeds rijpere schoonheid...
Toch is hare ziel de Romeinsche en de hooge. Maar ook is hare ziel de prachtlievende, de kunstminnende. Kon zij anders zich dit Mauzoleum hebben opgeroepen?
Rustte zij er uit in den dood? Vermoedelijk werd zij tòch in Rome begraven, hoewel de legende haar hier doet zijn bij gezet in een dier marmeren sarkofagen, zichtbaar, en zittende, en tronende in pracht-ornaat, gebalsemd... Nieuwsgierige knapen zouden een licht hebben ontstoken in de sarkofaag en het lijk zoû verbrand zijn geworden... Het is een legende, die de Historie betwijfelt...
De Historie, die den historischen roman schreef van Galla Pla- | |
| |
cidia, heeft het slot er van artistieker gekozen: het laatste, dat zij ons van de vorstin laat zien, is de weelde en welvaart van haar rijk, zijn de paleizen en kerken, die zij sticht... terwijl de donkere wolken van het latere Noodlot, dat het Westersch-Romeinsche Rijk zal vernietigen, nog verre, aan den einder, nauwlijks doemen...
|
|