Uit blanke steden onder blauwe lucht
(1994)–Louis Couperus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 39]
| |
FerraraFerrara is de stad der ruime straten en antieke paleizen. In Ferrara geen aardige, sombere, met schaduw opgehoopte slopjes en steegjes; neen, Ferrara werd door hare hertogen van Este gebouwd met dien trotschen droom van een wereldstad in de toekomst te zullen worden. Die droom is nu verijld en den toerist is Ferrara niet meer dan een dier aardige, interessante, Italiaansche provincie-stadjes, die, het een meer, het ander minder, toch allen hun eigenaardige bekoring en interest hebben behouden. De silhouet van het Kasteel, hoe zeer ook gemodernizeerd, is toch nog gebleven die van het Renaissancistische fort, dat met zijne sterke torens òp rijst uit de groenige grachten: er verblijft thans de Prefekt en lange balkons en nieuwe torenkamers strekken en verheffen zich op wat vroeger de antieke kanteelen waren: het kasteel ziet er al te onderhouden uit om uiterlijk veel emotie op te wekken. Binnen getreden hebben wij echter een groote aandoening, als de slotbewaarder ons voor gaat en af daalt naar de burchtverliezen, de gruwbare, steeds lagere en lagere spelonkkerkers, die wij door opgehouden luiken en langs steile, kleine trapjes eindelijk bereiken... Alle daglicht is hier gezwijmd en zie... hier zijn wij door drie geopende ijzeren deuren binnen getreden in den kerker der ongelukkige Parisina Malatesta, de jonge, blonde, blanke vrouw van Niccolò iii van Este... Een rilling siddert mij over de leden: hier, in deze spelonk, in dit graf, heeft de ongelukkige vrouw van den hertog van Ferrara drie nachten van vertwijfeling door gebracht, vòor zij ten schavot werd geleid. Een ontrouwe kamenier verried, dat zij Ugo bemin- | |
[pagina 40]
| |
de, den jongen bastaardzoon van haar gemaal, en de oude hertog betrapte de beide gelieven, terwijl zij in elkanders armen, aan elkanders mond, lagen uit roode bekers vol kussen te drinken het geluk hunner liefde. In de donkere schaduw der plots geheven fluweelen gordijnen glansden-òp de blanke armen van Parisina om het donkere hoofd van Ugo en de dronk van het verboden geluk was gedaan: zij, de overspelige, blond, blank, half naakt, zij werd uit Ugo's armen hierheen gesleept en wrong hier drie nachten hare armen van liefde in radeloosheid... Ik ben hier in hare cel. De slotbewaarder heeft de deur achter ons gesloten: het wordt pikdonker in dit graf. Plotseling komt door mijne emotie om Parisina een angst voor mijzelven: zoo die slotbewaarder eens gek was? Mij opsloot in deze spelonk?... Maar met sombere stem wijst de man mij het smalle raampje. Door driewerf traliën heen, - door driemaal ijzeren staven voor ijzeren staven, filtreert van buiten wat bleeke dagschijn. Om mij, in deze cel, is het duister. Hier, op wat stroo, lag de arme Parisina... En, daar, in dien hoek, is gemetseld een steenen gemak! Door een luik wierp men haar wat brood toe... En hier lag zij, en wrong zij hare leêge liefdearmen en dacht aan haar Ugo en zag zij uit naar den bleeken dagestraal, die nooit een straal van hoop werd... De slotbewaarder voert mij nu naar Ugo's kerker... Bij dezen kelder is Parisina's graf nog een paradijs! De hertog had zijn bastaardzoon doen werpen in een gevang, dat, met drie ijzeren deuren gesloten, een verren gloor van valsch licht ontving door een smallen vensterreep, drie malen getralied, uit ziende op een corridor, waar eveneens, drie malen getralied, een smalle vensterreep op de grachten zag! Nu de sinistere slotbewaarder de deur weêr tot mijn angst heeft gesloten, zie ik dien valschen gloor door een perspectief van traliën, van zware ijzeren staven heen! Hoe ver is het licht, de dag! O, de hertog heeft erbarmen met Parisina gehad: zij ontving haar lichtgloor, hare éenige genade, dadelijk van den dag buiten: Ugo ontvangt de zijne niet anders dan éerst door de traliën heen van den corridor, en dàn door de | |
[pagina 41]
| |
traliën zijner eigene cel! Over den vochtigen aardegrond kropen schorpioenen en ratten... Hier lag hij op het rotte stroo en zag uit in het verschiet van staven! En, ginds, in dien hoek, is wederom, o ironische voorzorg van reinheid en hygiëne!, een steenen gemak gemetseld! *** Ik kan mij begrijpen, dat Byron hier ter plaatse bezield is geworden, zijn ‘Parisina’ te dichten... Deze vreeslijke somberheden doen den mensch, den dichter heviglijk aan... en ikzelve, trots mijn angst, dat de sinistere slotbewaarder misschien wel eens plotseling gek zoû kunnen worden... en mij op sluiten... stort mijn traan van smart om Parisina en Ugo, wier eenige misdaad jeugd, liefde, schoonheid en hartstocht was: de tragische giften der goden... terwijl ik met smart ook den ouden hertog gedenk: hoe moet hij ook geleden hebben om twee wezens zijner liefde - zijn jonge vrouw, zijn zoon - drie nachten hier te doen vertwijfelen... Voor de beul over haàr blonde, zijn donkere hoofd, de wrekende bijl omhoog hief... *** Van Lucrezia Borgia zijn geene herinneringen bewaard in het kasteel van Ferrara en toch was het hier, dat de zoo beminnelijke en zoo gesmade hare blijde inkomst hield als Hertogin van Ferrara en gemalin van Alfonso, kleinzoon van dien zelfden Niccolò iii, die Parisina en Ugo onthoofden deed. Lucrezia, met de ‘blanke’ oogen, als ons haar de kroniekschrijvers beschrijven, stierf hier juist een eeuw nadat hare grootmoeder dien tragischen dood was gestorven en Lucrezia, vrouw van liefde, moet wel eens huiverend gedacht hebben aan die andere liefdevrouw, de zachte Parisina, de tragische grootmoeder, voor wie de sombere Este geen genade had gehad... Zijzelve, Lucrezia, zij beminde hier den jongen Bembo, dichter, en dien anderen dichter, Ercole Strozzi... Heeft zij nooit gevreesd, dat het lot van Parisina het hare zoû kunnen zijn? Heeft zij nooit angstig geblikt, naar die smalle tralie- | |
[pagina 42]
| |
ramen, even boven het groene water der grachten hun sombere streepen teekenend? Hoe het ook zij, Alfonso, haar echtgenoot, wien zij reeds talrijk kroost had geschonken, deed Strozzi bij den hoek van de Casa Romeï des nachts door bravi overvallen en dooden... Een marmeren steen met opschrift herinnert nu den toerist aan het einde dier laatste liefde der blank-oogige Lucrezia... En de Casa Romeï zelve - nu nationaal monument - is, hoe vervallen ook, om Lucrezia, nog belangrijker dan het Kasteel geworden... Om een binnentuin, bijna klooster, stemmingvol van schaduw en lichtval tusschen brokkelende arkaden, rijst het intieme paleis der Romeï bijna droomerig op dien straathoek omhoog: de kardinaal Ippolito d'Este, broeder van Alfonso, en eenmaal de gezant, die in Rome de dochter der Borgia's als bruid voor Ferrara's erfprins was komen halen, had hier zijn vertrek van afzondering en meditatie, toen het kleine paleis een klooster voor Clarissen geworden was, en Lucrezia zelve, zij heeft hier in de laatste jaren haars levens vaak dagen van boete en gebed door gebracht in het vertrek, dat ons wordt getoond. Uit die boetekamer zag zij den hoek, waar Strozzi door Alfonso's bravi was overvallen... En zij bad, zij bad voor hare laatste liefde, zij bad voor hèm, voor zich; zij bad, zelve zij in het Clarisse-gewaad omhuld; zij wijdde zich aan gebed en boete en goede werken en de nonnen beminden zéer de vrome Hertogin, die den rozenkrans harer vrome afzonderingen telde te midden der, geheel van het buitenleven af gesloten, Clarissen en toen zij, Lucrezia, in het kraambedde, onder den vergevingskus van haar echtgenoot, gestorven was, vond zij ruste onder den zerk achter het koor der kapel van Corpus Domini, eveneens der Clarissen geschonken. Later, in dit zelfde graf, rustte haar ter zijde Alfonso... Om het graf zijn de graven van enkele van Lucrezia's kinderen, onder anderen van haar dochter Eleonora, die den sluier aan nam... En nu wij die zerken beschouwen, terwijl twee geheel en al zwart gesluierde Clarissen - onzichtbaar heur gelaat voor ons en wij onzichtbaar voor haar - ons als twee zwarte spoken geleiden, komt de weemoed om Lucrezia's vredig einde bijna dankbaar mij | |
[pagina 43]
| |
over de ziel heen, terwijl ik nog even huiverend denk aan Parisina en haar blonde hoofd op het blok zie liggen... *** Ariosto heeft Lucrezia nog in die laatste ernstige jaren gezien en haar voor gelezen uit den Orlando Furioso... Ariosto heeft vermoedelijk wel gelukkig geleefd te Ferrara, in het aardige huisje, dat wij nu bezoeken, in die gezellige werkkamer; hij heeft vermoedelijk wel gelukkig zijn schitterende pen gedoopt in die mooie, bronzen inktkoker, die ons nog vertoond wordt. Hoe geëerd hij was, blijkt uit het feit, dat Alfonso hem als afgezant zond naar Paus Julius ii: o lezer, stel u eens voor, dat heden ten dage een dichter gekozen werd als afgezant naar vreemde vorsten! De Renaissance vereenigde in de diplomatie het schoone, zelfs dichterlijke woord met handigheid en tact: Petrarca was steeds met veel gevlei over gehaald geworden als ambassadeur op te treden. Ja, Ariosto, al is zijn naam ook niet eeuwiglijk verbonden aan dien eener Beatrice, Laura of Eleonora, heeft te Ferrara gelukkiger geleefd dan de arme Tasso... Eleonora...! Ziet gij haar voor u? Ik niet. Zij is mij steeds eene koude prinses gebleven, zonder emotie, kouder nog dan Laura en Beatrice... Eleonora: zelfs nu ik haar kamer zie in het Kasteel, doet haar naam mij niet aan... Zuster van Alfonso ii (den kleinzoon van Lucrezia), hoorde zij wel naar de zangen des Bevrijden Jeruzalems, luisterde zij naar de volmaakte, zoettalige ottave-rime van den weeken Torquato, maar... heeft zij hem ooit lief gehad? Is het feit, dat zij ongehuwd bleef, een bewijs voor die liefde? Bestond die liefde misschien niet alleen in Göthe's imaginatie? Arme, arme Torquato, hij roert meer in ons dan zijne, in zich terug getrokkene, Eleonora, van wie wij zoo weinig weten, en die wij misschien onrecht doen... Maar heeft Eleonora misschien geleden in dit ruime vertrek, verheven boven de groene kasteelgrachten, Torquato heeft zeer zeker zijn week gemoed, zijn gevoelige ziel voelen gemarteld worden door de wreede handen van het harde, ongevoelige leven. Eleonora blijft voor ons de hooge prinses, die haar geheim verre van de | |
[pagina 44]
| |
wereld bewaard heeft, en daarom roert zij de snaren niet in onze aandoening als Parisina, als Lucrezia roerden. Misschien heeft zij stil geleden, maar het stille leed is nooit vruchtbaar... Torquato, hij is de dichter der smarten. En toch, zijn ziel van zang en klank jubelde dadelijk reeds van levensvreugdige blijheid: hem, nauwlijks achttien jaren, gaven zijne eerste, ridderlijke verzen de dadelijke beroemdheid; Alfonso ii roept hem naar Ferrara; zijn herdersdrama Aminta wordt in het natuurlijke décor der hertogelijke villa-tuinen vertoond; Eleonora glimlacht op hem neêr en hij... hij bemint zijne hooge beschermster... Waarom komt het wreede Noodlot nu over zijn glanzend en jong geluk als een donkere wolk heen?? Waarom wordt zijn hoog epos van heerlijke taal, het Bevrijde Jeruzalem, ontvangen met zoo koele waardeering? Welke benijders schuilen in de schaduw? Wat verwijt hem de geestelijkheid, wat zijn beschermheer Alfonso? Eleonora... hij nadert haar slechts, zoo als een geloovige de Madonna nadert: wat kàn men hem verwijten...! Een sombere atmosfeer van melancholie weeft zich om Torquato's geest. Plotseling verlaat hij Ferrara... Hij wordt de rustelooze zwerver... Terug in Ferrara, sluit de hertog hem gedurende jaren in een cel van het Ziekenhuis op. Soms wordt de donkere nevel van melancholie de verblindheid der tijdelijke krankzinnigheid: dan breekt het licht der rede weêr door, om des te heviger den rampzalige te doen lijden... Ten laatste, op aandringen van Paus Clemens viii, van de vorsten van Mantua en Urbino, ontsluit Alfonso hem zijn cel van smart en vertwijfeling... Torquato is, nog jeugdig, een gebroken, sombere, oude man. In armoede en vertwijfelende onrust, telkens mede gesleurd door de vlagen van zijn kranken zin, vervolgt hij zijn vreugdeloos dwalersleven, tot de Paus hem naar Rome roept... Een lauwerkroon wacht den dichter op het Kapitool...! Maar kort voor de ceremonie der dichterkroning plaats zoû hebben, sterft Torquato in een aanval van nevroze en koorts en krankzinnigheid in een cel van San Onofrio... Wat heeft toen Eleonora gevoeld? Wij weten het niet en mis- | |
[pagina 45]
| |
schien doen wij haar onrecht, maar wij gevoelen alleen voor hèm: zij blijft voor ons hoog, koud en ver, voornaam en geheimzinnig... *** Zoo is Ferrara de stad meer der schimmen dan der werkelijke kunst-emotie's. Is de gevel der Kathedraal ook bizonder van Lombardiesch-Gothischen stijl - drie gelijke gevelpunten origineel verbonden tot éen, terwijl op de rood marmeren leeuwen en chimeren, aan den ingang, de trotsche bedelaars te paard schijnen te zitten op de majesteit en het ideaal - is het Palazzo dei Diamanti, tijdens Lucrezia gebouwd door de Este's, een prachtig paleis van marmeren diamantfacetten, over den geheelen gevel heen gezaaid, Ferrara blijft in werkelijkheid toch steeds de mislukte, wijd aangelegde cosmopolis der Italiaansche Renaissance, die den huidigen toerist minder bekoort om hare nog bewaarde steenen dan om de herdenking harer reeds lang vervlogen schimmen... |
|