riet: nauwelijks schittert hier en daar een smeltende diamant. Het is of flauw hermelijn, met bezoedeld blauw-witten, opalen slooten langs, maar het zijn geen hermelijnen; kleiner zouden die zijn; deze groeiende sluipdieren zijn de witte vossen, de geeste-vossen, die gluipen van overal aan.
Nu, rondom den zwaren, stillen stam van een pijnboom, die verroereloost gekronkeld, in de mist en de ijlte, zijn de vossen samen gekomen. Zij staan niet stil; zij sluipen steeds, zij gluipen steeds, rondom elkander, eindeloos, de snuiten rekkende, de voorpooten reikende en sleepende de zware pluimestaarten. En zoo, terwijl de oogen hel wit fosfor stralen en een koude halo ijlwit uit gloort om hunne immer rustelooze lijven, schijnt het, dat zij dansen als een plechtstatigen dans rondom den pijnboom, rondom elkander, als ware het een kagura-dans, die der witte priesteressen in den tempel, die toekomst voorspellen, maar hare dans is heilig, en dezer geestenvossen dans is onheilig en wie hier verdoolde en verdwaalde, zoû niet veilig zijn voor hunne veile verlangens en geestengeilheid, die is die der vossen-Sabbath van deze nacht.
Soms lachen de vossen met open gerekte snuiten, waaraan lange zilveren snorren en gloeien feller hunne chryzopraze-oogen. En tuimelen zij om elkander, obsceen en toch statig, wulpsch en plechtstatig, en zoeken de vossen de vossinnen en bezitten haar met kronkelende lustbewegingen rondom den pijnboom, die is in de dooi als zwart koraal. En zij kreunen en krijschen in hunne vosse-taal en straks zal er eene, verkoren, eene vossin, sluipen binnen die hoeve ginds en den boerenzoon bezitten: sluipen zal zij dan, een zilveren vlijm gelijk, maar onzichtbaar, slechts even stralende, tusschen zijn nagel en vingervleesch en zij zal hem bezeten doen zijn, den menschenzoon, zij de dieredochter, en hem bezitten en van binnen lekken zijne ingewanden en rijten zoo lang het haar lust.
Door gaat de dans. Tot de dooi schijnt te stollen in nieuwen vorst: het vriest langzaam-aan de velden langs; de diamanten aan het riet vloeien niet maar worden tot ronde kristallen; de vloeren