Boeddha alleen weet dat en de andere in wijsheid vergoddelijkten, zij alleen weten, waarom de mensch milliarden wormpjes vermoordt, want hij dompelt de cocons in het kokende water, dat staat te zieden in bronzen potten op de langtongige vuren, opdat de zijden draad, eindeloos, eindeloos, los late, die de verpoppende worm zich spon.
En die zijden draad, die eindelooze, nemen de vrouwen voorzichtig van de, in het ziedende water, zich oplossende spinselen en winden ze rondom deze groote spoelen, ze, met de hand aan het wentelende handvat, doende wentelen om en wentelen, opdat aan haar weefgetouw de weefster spoedig weve, weve de Zijde, die is de edelste materie van bedekking, voor den mensch, man of vrouw.
Dat Boeddha hem vergeve, zoo hij milliarden moorden pleegt om in Zijde gehuld te gaan; dat de Bodhisattwa's hem voorspraak zijn: hij dènkt niet, de machtige mensch, dat hij milliarden moorden begaat, opdat zijne kimono knistere en de obi's zijner vrouwen en dochteren stijf staan van kostbaarst weefsel...
Hij denkt er niet aan, dat, wat in hèm leeft, in het wormpje leeft; dat de kern van het leven voor al het levende de zelfde is.
Het wordt de winter guur, het wordt de winter koud; de menschen doen zich stikken en borduren warme zijden dekens, zwaar gevoerd. En onder zijne warme Zijde, denkt hij behaaglijk aan het Mysterie des Levens; Boeddha vergeve, dat hij dit doet in weelde en warmte, na den moord op milliarden wezentjes.
En de sneeuwvlokken dwarrelen; de moerbezie-boomen staan bladerloos met de takken in de sneeuw en de bombyx mori of sericaria, zoo als zeggen wie de taal der Ouden kent, wacht in wederom milliarden eitjes, zwart-paars, het tijdstip af der nieuwe levens en metamorfozen.