XI
Vijver met karpers en waterval
De stroom stortte van boven de rotsen, die waren gestapeld door kunstige handen in het park en vormde een plas, een vijver, door weêr gestapelde rotsen omzoomd. De stroom, de waterval, het veelvuldige water schuimden en klotsten, regenboogkleurig hier en daar in de zon.
In den vijver zwommen tal van sierkarpers, schitterende visschen, visschen aan juweel gelijk, wit, goud, zilver, groen, blauw en rood, immer om en om, immer rond en rond, rusteloos immer door.
De stroom, het veelvuldige water zong en riep:
- Ach, zie toch, wat die karpers doelloos en rusteloos, rusteloos immer om en om, immer rond en rond, zwemmen in onzen kleinen vijverpias! Ik, water, dat viel veelvuldig de rotsen af, vervloei schuimende en klotsende naar mijn edel, ver doel, dat is de Zee, die ik ginds raad! Watervallende vorm ik mij tot een rivier en stroom breed naar mijn doel, dat ik weet: de eeuwige Zee!
Rondom den vijver en onder den waterval mijmerden stil en roerloos de rotsen, ronde blokken, kunstig gestapeld door menschenhanden. En zij murmelden onder hun dichte mos:
- Wij stroomen niet als water, wij zwemmen niet als karpers en