Schimmen van schoonheid
(1991)–Louis Couperus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 204]
| |
De laatste ureA.D. 1519 De geneesheeren hadden geen hoop meer; zij hadden zich terug getrokken uit de slaapzaal der Hertogin en de Aartsbisschop had haar de H. Sacramenten der Stervenden toe gediend, hoewel men haar liet in de hoop, dat zij hare smarten te boven zoû komen... Lucrezia lag, in een wit, bijna geestelijk gewaad, op haar bedde in de roode schemering van den zwaren plooienval der purperen fulpen gordijnen, die wijd open weken, zinkende uit vergulde, hertogelijke kroon. Het bedde vulde geheel het midden der zaal en verhief zich op een estrade enkele treden hoog. Een verguld bronzen hek van staartkrullende chimeren sloot het af van het overige gedeelte der zaal, dat met drie bogen, van welke de gordijnen open waren getrokken, toegang gaf tot een voorvertrek, waar zich meestal hare vrouwen ophielden. Bij het hek, ter zijde, onzichtbaar voor de moeder, knielden op de treden hare kinderen neêr: het was Ercole, elf jaar, de oudste, de erfprins van Ferrara; en dan waren het Ippolito, de kleine blonde Eleonora, en de jongste, blonde Francesco. De beide oudste prinsjes baden, bewust van de smart, die hen wachtte, maar de twee jongste, blonde kindertjes, drie en vier jaar, hoewel achter hen een gouverneur en een edelvrouw hen zacht dwongen de handjes te vouwen en hen vóor zeiden de Latijnsche woorden, prevelden ze, verstrooid, na, met groote oogen vragende wat moeder daar zoo lag, over dag, op bed, en waarom zij niet tot haar mochten gaan... Lucrezia, een oogenblik, na de heilige bediening, onderging als een verademing van hare smarten. Een week geleden had zij een | |
[pagina 205]
| |
levenlooze dochter gebaard, en leed zij sedert onduldbare pijnen. Zij dacht aan den dood, trots de hoop, die men haar gaf...Toch, rustiger nu, zag zij voor zich uit, in den rooden schemer van de gordijnen... Er viel door het boograam, waarheen haar blik staarde langs de gordijnen, een zonnestraal, en er poeierden gouden stofjes over de purperen plooien, die donkerden tot bijna zwart in de diepte der zware vouwen. Door het opene raam zag de Hertogin de torens van het Kasteel, en de kerkspitsen van Ferrara, en er blauwde naar den horizon toe een kronkeling van de Po, in een verschiet van ijl olijvenloover, dat vagelijk stippelde tegen een bleeke, blauwe Junilucht, waarover doezelden enkele grauw-witte wolkjes. Een dienende edelvrouw naderde, zeide zacht: - Wenscht Uwe Uitnemendheid, dat ik het raamgordijn trekke...? - Neen, kreunde Lucrezia; laat ik de zon zien... En zij bewoog even het hoofd naar de edelvrouw en fluisterde, met veege stem: - Verzoek den Hertog tot mij te komen. De edelvrouw boog, trok zich terug. Lucrezia wachtte, starende naar het òpzonnende stadsgezicht, nu de grauw witte wolkjes verdreven. De zonnestofjes wemelden zelfs tot over hare witte handen; er was een korte glans, trillende aan het gouden kruis, dat haar deinde op de borst. Hare blonde haren, nu zij los lagen gespreid om haar heen, grijsden zichtbaar aan de fijne, blauw-aderige slapen. Alfonso d'Este trad uit de voorzaal nader. Hij naderde zijn vrouw en zette zich op de schabel naast haar bedde, op de estrade en vatte haar hand. Hij zeide: - Lijot ge nu minder, Lucrezia? Zij woelde met het hoofd over het kussen. Zij fluisterde, in een stem als een zucht: - Ik lijd...Ik lijd...Toch niet meer zóo...schijnt het mij toe...Maar de hoop, die zij mij geven willen, kan ik niet aan nemen...Ik sterf, Alfonso... | |
[pagina 206]
| |
- Neen, Lucrezia, neen... - Ik sterf...Ik weet zeker, dat ik sterf...Ik ben de laatste: zij zijn allen dood...Zij allen, van mijn vroeger leven, zijn dood. Alfonso, toen vader stierf...toen de Paus Alexander stierf...heb ik gedacht, dat gij en de uwen mij...zouden verstooten...omdat ons huwelijk u door hèm was op gedrongen...Maar noch uw vader noch gij...hebben mij verstooten... - Lucrezia, zeide hij zacht, zijn ruwe stem temperend; waarom zoû ik verstooten hebben de vrouw, die ik lief kreeg...? - Ons leven was moeilijk, ging zij door; gij zegt, dat gij mij lief kreegt, maar...zoo wel gij...als ik...helaas...o helaas, Alfonso! Wij zijn groote zondaren geweest!! Wij zochten in anderen, dat wat te vergeefs in elkander... - O Lucrezia, blijf kalm, dat de koorts niet keere...Denk niet aan de tijden, aan de menschen van vroeger... - Zij zijn allen, allen dood. Moeder Vanozza is gestorven, vroom, en na goede werken. Cesare sneuvelde, hij was éen-en-dertig jaren. Mijn broeders zijn allen dood...Sancia is dood...En dood is mijn eerste man...Giovanni Sforza, van wien ik scheidde na meineed, zwerende dat ik maagd was...En dood is mijn zoon, mijn arme Rodrigo, mijn ongelukkig, lief kind van mijn éersten Alfonso, hem, dien Cesare verworgde, verwòrgde!! Mijn kind, dat ik verlièt...om Ferrara! Laat de zon binnen! O, als ge de zon niet binnen laat, zie ik niets dan schimmen, rijzen àlle hunne schimmen voor mij op, en word ik bang, word ik bang! Want, o Alfonso, wij zijn groote, groote zondaren!! - Lucrezia, wàt hebt ge u te verwijten, dat ik u niet heb vergeven? Waart ge niet de lieve moeder van mijn kinderen? Deedt ge niet de vrome, goede werken, jaren, jaren lang? - Alfonso, waarom zijt ge niet nog barmhartiger? Waarom vergeeft ge niet wat u misdaan werd? Waarom laat ge uw beide broeders, Ferrante en Giulio, die eens mij tot u voerden als bruid, in den toren dáar, verkwijnen?? Ook al stonden zij naar uw leven! Ware het niet barmhartiger geweest hen te doen onthoofden op het schavot, waar gij hun het leven onverwachts toe stond, maar | |
[pagina 207]
| |
niet de vrijheid, nièt de vrijheid...O, Alfonso, wij zijn zondaren! Wat geven de goede en vrome werken, als de ziel de zondige blijft! Als wij niet vergeven, vergeten! O, ik wil alles vergeten! Ik wil vader en Cesare alles vergeven, wat zij mij aandeden! Ik wil vergeven, dat zij mijn armen Alfonso hebben geworgd; ik wil vergeven, dat zij mijn armen Giovanni zijn leven hebben vernietigd en een meineedige van mij hebben gemaakt, die zweren moest, dat zij màagd was, opdat ik scheiden kon van hèm!! Ik vergeef, ik vergeef alles en allen!! Heilige Moeder Gods, vergeef mij! Alfonso, gij, mijn tweeden Alfonso, vergeef mij! Ik was u niet trouw! Gij waart somber en Bembo's zachte, dichterlijke liefde...zij troostte mij, als ik mij verlaten gevoelde! Strozzi...ge hebt hem doen vermoorden...omdat ge ijverzuchtig waart op mijn liefde...op uw eer! Alfonso...o Alfonso...ik vergeef ù...Maar vergeef mij!! Vergeef mij!! En bid...en laat àllen bidden voor mij, dat de Hemel mij vergeve!! Zij was half op gerezen van het bedde...Zij hing, bleek, om zijn hals. Zij staarde, als wanhopig van angst, in zijne oogen. Hij zeide: - Lucrezia, ik vergeefu...En ik zal voor u bidden en onze kinderen zullen voor u bidden...Hier zijn zij... Hij had haar neder gevlijd in het kussen. Hij wenkte de vier kinderen nader, en zij traden de treden der estrade op, en zij knielden voor het bedde hunner moeder, die stierf: Ercole, Ippolito, de twee donkere prinsjes, en dan de blonde Eleonora en de blonde Francesco, die niet begrepen... Lucrezia wendde hare smartelijke oogen naar de kinderen en vouwde de handen als smèekte zij hen... - Kinderen, zeide Alfonso d'Este. Bidt. Bidt voor moeder, bidt de Heilige Moeder Gods, dat zij moeder vergeve alle zonden...àlle hare zonden. Zegt mij na: Heilige Moeder Gods... -...Heilige Moeder Gods, prevelden de kinderen. -...Koninginne des Hemels en Voorspraak der berouwvolle zielen... -...Koninginne des Hemels en Voorspraak der berouwvolle zielen, prevelden de kinderen na. | |
[pagina 208]
| |
-...Vergeef, bidden wij, moeder alle hare zonden... -...Alle hare zonden... -...Amen... -...Amen... De blonde kleintjes stamelden het allerlaatste: amen...En er klonk om als een echo van engelestem terug, in den zonnestraal, die over het bedde viel... Lucrezia, achter over in het kussen, hield de witte hand uit en zij zegende Ercole, zij zegende Ippolito en de vader bracht haar de twee kleintjes, die zij zegende. Alfonso wenkte de kinderen te gaan; de twee groote, donkere prinsjes geleidende de blonde kleintjes... Lucrezia lag heel kalm nu... - Lijdt ge nu minder, Lucrezia? vroeg Alfonso. - Ja, zeide zij. Ik lijd minder. - Wilt ge rusten? - Ik zoû gaarne Zijne Gelukzaligheid een schrijven willen doen toe komen...Wilt ge den schrijver roepen... Alfonso gaf een bevel: de geheimschrijver naderde; hij zette zich op de schabel, terwijl de Hertog aan het voeteinde stond. En Lucrezia, met veege stem, dicteerde: - Zeer Heilige Vader en Allergelukzaligste Heere.Ga naar voetnoot1 Met grootst mogelijken eerbied kus ik de heilige voeten Uwer Gelukzaligheid en nederig aanbeveel ik mij in Uwe genade. Hebbende ik door een moeilijke zwangerschap groote pijnen geleden, gedurende twee maanden lange, behaagde het Gode ten laatste mij den 14den dezer een dochter het daglicht aanschouwen te doen, en hoopte ik te zullen verlicht worden van mijne smarten. Maar het tegendeel geschiedde, en onze Allererbarmendste Schepper heeft mijn geest verklaard met de wetenschap, dat mijn einde nabij is, en dat binnen weinige uren ik zal heen gegaan zijn, ontvangen hebbende de Heilige Sacramenten der Kerke... Als Christinne, hoe groote zondaresse ook, vat ik moed Uwe | |
[pagina 209]
| |
Gelukzaligheid af te smeeken, dat Zij eenige verluchting mij schenken moge uit Haren geestelijken schat van weldaden en aan mijne arme ziele Hare heilige benedictie niet onthoude: zoo bidde ik Haar vroom en nederig. En in Hare heilige gratie aanbeveel ik tevens mijn dierbaren Gemaal en mijne arme kinderen, alle Uwer Gelukzaligheid trouwe dienaren. In Ferrara, 22 Juni 1519, ter 4de ure... Van Uwe Gelukzaligheid de trouwe dienaresse... - Wilt gij teekenen? vroeg Alfonso. Zij knikte mat het hoofd. De geheimschrijver bood haar de stift. Zij teekende, moeizaam: - Lucrezia...di Borgia...da Este... En viel achter over...
Zij lag heel wit, heel stil in de nu zwartende schaduw der rood fulpen gordijnen. Het gouden kruis op hare borst deinde niet meer. De zonnestraal geheel vergleden, de wolkjes afgedreven, was de hemel buiten - boven de torens van het Kasteel, de kerkspitsen, de kronkelende Po - geheel blauw geworden, met het diepe blauw van laten middag... Gebed prevelde zacht op uit de voorzaal; hier en daar klonk smartelijk een snik; kaarsen werden ontstoken... |
|