Schimmen van schoonheid
(1991)–Louis Couperus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 151]
| |
IIn den vallenden avond, zwijgzaam, moede en somber, ging de kavalkade den rotsigen weg op naar de hoogvlakte, op welke de stadburcht reeds hare twee immense ronde torens verhief, zwart duisterende silhouet van tweelingkolossen tegen den laatsten, zwijmenden gloor van de reeds weg gezonkene zon. Over den Soracte rechts en, verder af, de karteling der Sabijnsche bergen, trokken zich, het een na het andere, de nachtelijke wazen, dichte zwarte en grauwige sluiers, tragische flarden van duisternis: deze Augustusnacht was zonder gestarnte. Er was alleen de wind, de klagelijke wind, die op stak; er was de wind, die klagelijk aan huilde, huilde met lang uit gestootenen snik op snik; de wind, die woei om de steile randen der rotsige heuvelen; de wind, die plots wèg zonk, weg gezogen, in de vulkanische spleten van dat gebergte, terwijl bruischende stroom bij bruischende stroom zich langs die spleten weg baande met nijdig geklots en dof gebrom als van mopperende berggeesten... De kavalkade, zeshonderd ruiters, ging in den felleren wind den rotsigen weg op, somber, moede en zwijgzaam, maar inwendig verheugd, dat Nepi bereikt zoû zijn vóor volslagene duisternis heerschte. Reeds struikelde een paard, door zijn berijder met een vloek op gericht; reeds aarzelden dáar de muilen, die, torsend | |
[pagina 152]
| |
de kofferen en kisten, voorzichtiglijk aanstapten in het midden van den tros. De weg werd nauw en steil, de wind woei feller en feller; de wind woei als een furie nu rondom de zwarte figuur van Madonna Lucrezia, die, op zwarte hakkenei gezeten, het hoofd gebogen, geheel in haren rouwsluier omwemeld, van zóo droevige treurenis werd, dat de ruiters van haar geleide den blik niet af wendden van haar, betooverd door dien aanblik van de smart der weduwe. En de wind, die feller woei, rukte aan heur langen sluier, die op woei: hare geheel donkere figuur, te paard, werd, tegen dien laatsten gloor der zon, zoo beangstigend tragiesch, dat de ruiters zich kruisten, telken maal, dat er telkens een hunner angstig spiedde in de vulkanische spleten van dien ouden, Etruskischen grond, waar uit plotseling met helsche vlam de dof brommende berggeesten te voorschijn zouden doemen kunnen. Tusschen de lansknechten, achter de weduwe, achter Madonna Lucrezia, reden zes harer vrouwen, eeredames en kamenieren, en zij waren allen zwart als zij; en de zwarte vrouwen omringden den draagstoel, waar in de gouvernante met het hertogelijke kind; achter de vrouwen reden de narren, drie dwergen, den zotskap op: vreemd potsmakerig hun silhouet alleen, daar zij, als allen, somber, moede en zwijgzaam, bereden hunne tè groote rossen. De stoere figuur van den hopman, ijzeren ridder, volgde dadelijk, en achter de sluier-wemelende teederheid van de zwarte vrouwen en de nuttelooze, bijna verlegene klucht der nòg op kleurende narren, was zijne gestalte er een van breedheid en kracht, van ernstige bescherming; zijn ijzeren schouders nu trokken als een wal tegen het allerlaatste zwijmende licht. Een bevel klonk: trompetters toeterden: vreemd weemoedig huiverde hun signaal door het klagen des winds heen. Van de torenhoogte daar ginds klonk het koperen antwoord en er waren dadelijk flambouwen, hier en daar, rosse flakkeringen, en er was plotseling, hoorbaar, het zware opendreunen der ijzeren poorten, het neêrvallen van ijzeren bruggen; in de poortrondte verschenen pages; zij hielden brandende luchters op; van zoo verre nog waren hunne teedere knapengestalten heel fijn en zacht | |
[pagina 153]
| |
aangelicht in het helle vlamgetintel hunner vele brandende, walmende kaarsen. Langs de zware muren van cementloozen tufsteen, die nog getuigden van de Oudheid, was de kavalkade met het hoefgetrappel der rossen opgegaan en de stoet der vrouwen - om haar de lansknechten - achter haar de potsierlijkheid van de treurige narren, dadelijk gevolgd door de soldateske stoerheid des hopmans, was de poort nu binnen gereden en vulde den eersten poortehof van den stadburcht. Daar stonden de slotvoogd en de magistraten der stad; de eerste in volle rusting, de anderen fluweel getabbaard en zilver omketend en terwijl edelknapen de sleutels der stad aanboden aan Madonna Lucrezia - met een schijngebaar van ceremonie, geknield op éene knie, in anderkleurige hoos dan die van het gebogen been - sprak de slotvoogd de hertogin toe, de vrouwe van Nepi...Heur bleek gelaat, het heel blonde haar ontgolfd aan zwart fluweelen reishoed, scheen als een moede maan in de wolk van haren sluier en boog en blikte toe naar den slotvoogd, in zoo een moede neêrbuiging en blik, dat op des krijgsmans lippen de klank der hoffelijke woorden verzachtte. Hij begroette haar met vele uitgekozene termen en zeide, dat allen van Nepi verheugd waren en zielsgelukkig in hun trouwe midden te mogen ontvangen de hertogin en de stadsvrouwe, Madonna Lucrezia di Borgia, hertogin van Biseglia, nichte (hij zeide niet: dochter) van Zijne Heiligheid Alexander vi, di Borgia, Paus der Christenheid en Opperpriester harer machtige Kerk, die hem met eigenhandige brieven - hij toonde het perkament en kuste de zegels - had bevolen Madonna Lucrezia te ontvangen als heerscheresse binnen Nepi's muren...Het witte hoofd der vrouw, van boven de hoogte, waar uit zij, te zwarte paard, neêr blikte over den toespraak, knikte moê en mat...nauwlijks murmelde hare mond enkele woorden bloemrijk antwoord, naar de gewoonte des tijds: hare vreemde oogen, het parelend wit zeer wijd om een droevigen, bijna gouden pupil schenen bijna te smeeken, te smeeken niet làng uit te spinnen deze ceremonie van welkomst...het was of hare scheelen knipperden in het kaarsengeschemer van de vele zilveren | |
[pagina 154]
| |
luchters, die op hielden de aardige page-knapen, allen rossig blond, als uit gezocht...En om hare dood-moêheid, bijna niet in courtoizie te verbergen, aarzelde de slotvoogd nu of hij de woorden van condoleantie zoû zeggen, die hij reeds overwikt en gewogen had...heel voorzichtige woorden van onaandoenlijk rouwbeklag om den dood des gemaals, Hertog Alfonso van Arragon, Hertog van Biseglia...woorden, die over gebracht aan Cesare di Borgia, Madonna Lucrezia's angstwekkenden broêr, toch geen ongenade op hèm, slotvoogd van onbeduidende landstad, konden doen vallen... Hij zeide de woorden van rouwbeklag niet. De moord op den prins van het koninklijke huis van Napels werd hier, aan de burchtpoort van Nepi, waar zijne weduwe zich kwam terug trekken in rouw, stil gezwegen, als niet geacht, als van geen belang - zoo als die moord ongeacht was geworden en stil gezwegen in Rome, in het Vaticaan zelve, waar de ongelukkige gemaal van Madonna Lucrezia gevallen was ten prooi aan de demonische heerschzucht en geheime plannen van Cesare...De slotvoogd zeide geen woorden van rouwbeklag: hij hield alleen, na zijn welkomst, de handpalm op, opdat zij den voet er zoû zetten, de weduwe uit het zaâl. Zij glipte als op den grond, licht als een bloem en zij glimlachte. Zij had nu de kracht te glimlachen, aan het einde harer reize. En haar glimlach in het bleeke gelaat, met de vreemde, blanke oogen, waarover, even verward, viel het blonde haar en wemelde de lange, zwarte sluier, was zoo zacht aandoenlijk innemend, dat allen, die daar haar begroetten, er heen staarden als naar een verrassend lieflijke betoovering, als naar een innig zacht glanzend geschenk, dat hen geboden werd, vóor de vrouwe, tusschen hare vrouwen, dienende knapen, verdween, na het korte, gemurmelde woord nog aan haren eigen hopman, hem dankende voor zijn zoo zeker geleide en veilig sterke bescherming... | |
[pagina 155]
| |
IIIn de groote kemenade - reeds waren de notenhouten cassone's binnen getorst en geopend - ontkleedden Lauretta en Giuditta hare meesteres: de twee kamenieren, die zich tijdens des slotvoogds verwelkomst gehaast hadden naar de bovenverdieping. In een aangrenzend vertrek sliep reeds het hertogelijke kind: de kleine Rodrigo...De kemenade was een groot, ruim, hoog vertrek, donkerbruin van balkenzoldering; boven de schouw het gebeeldhouwde wapen van Arragon en Borgia, onder de hertogelijke kroon; arazzi, schemerend van spookachtige figuren aan den wand, een groot bedde tusschen zwaar donkeren plooienval van fluweel, een Maria-schildering van Pinturricchio in een hoek, met de rood brandende lamp, de bidstoel er voor. Brandende luchters hier en daar op de consolen, en op een tafel van jaspis het waschgerei van zwaar zilver: de kan en het bekken, waaraan het toch schemerende licht de groote, doffe schampen ontwekte en nauwlijks helleren glans... Nu hing zij als een lelie tusschen de armen der kamenieren. Het bestofte fluweelen rijgewaad, de bestofte fluweelen pluimenhoed, zij waren haar ontdaan; het ruime, slepende nachtgewaad van fijn lijnwaad met de gouden kant aan hals en lang vleugelachtig neêr hangende mouwen was Lucrezia omgehangen en zij kreunde in de armen van hare vrouwen, met de klacht als van een ziek kind: - Mijn haren...Zij voelen mij stijf van de stof...Wasch ze! Wasch ze! De kamenieren, voor de tafel van jaspis, beijverden zich, maar Lauretta zeide toch: - Madonna is zóo moê...Is Madonna niet te moê, Giuditta, om haar de lieve, blonde haren te wasschen? - Neen, wasch ze, wasch ze! kreunde Lucrezia. - Madonna is als een lelie...zoo bleek van verdriet en van moêheid: arme kleine Madonna! beklaagde zacht Giuditta. - Madonna is als een lam...Is zij niet als een lam? Zie, Giuditta, als Madonna, zoo wit, zoo kreunt met haar lieve stem, is zij dan niet | |
[pagina 156]
| |
als een lam...een zacht, wit lammetje, dat blaat? - Ja juist, ja heel juist! viel half schertsend, half troostend, en sussend Giuditta in; Madonna is als een wit lammetje... Lucrezia lachte moê door hare kreuning heen... - Ja...als een lam! herhaalde zij. Een lam, dat zij slachten...Een lam, dat zij offeren!! - Neen, niét offeren...nièt slachten, Madonna, weêrspraken de kamenieren maar zij wrongen ijverig nu de wonderblonde slang van het haar, waar over zij de flacons hadden uit gegoten, over het zilveren bekken, en zij dompelden den slang in het water... Lucrezia lag nu te bedde, de kamenieren waren heen. Er brandde alleen de robijn van het Maria-lampje, daar ginds in den hoek van het kleine altaar. Aan de wanden spookten de arazzi-figuren en Lucrezia voelde zich bang. Haar hart klopte. Hare oogen vloeiden over van tranen. Hare mond trilde en op eens, onweêrhoudbaar, begon zij te snikken in haar kussen. Zij krampte het tegen zich aan en zij kuste het en zij riep: - O Alfonso! O mijn Alfonso! O mijn zachte, lieve, sterke man! Hij was zoo mooi, hij was zóo mooi, er was niemand in Rome zóo mooi als hij was! Hij was zoo mooi als een bloem; hij was zoo blij als een zonnestraal; hij was zoo warm en zoo sterk als een heftige vlam! Als een vuur, als een vùur! O, wij waren zoo gelukkig, zoo jong waren wij beiden, zoo móoi waren wij beiden! Hij was zeventien, ik ben achttien; wij waren twee kinderen in een hemel, wij waren Eva en Adam in een Paradijs, maar van liefde! En zij hebben hem mij vermóord! O mijn Alfonso, o mijn Alfonso; zij hebben hem mij eerst door stoken, hier, daar, overal...en toen wij hem verzorgden in zijn bedde, mijn Alfonso, mijn armen, móoien, leliebleeken, rozebloedrooden Alfonso...toen...o Madonna! toen hebben zij hem geworgd, gewòrgd, gewòrgd...! Zij herhaalde het vreeslijke woord telken en telken maal. Nu hijgde zij, zich wentelend van smart; hare tranen stroomden als twee telkens gevoede beken, en zij wrong de koude handen en zij zàg het weêr voor zich... Zij zàg het voor zich...Het was nauwlijks veertien dagen gele- | |
[pagina 157]
| |
denGa naar voetnoot1...Een zwoele Romeinsche nacht, geurig van de late jasmijnen in de tuinen van het Vaticaan en zangerig van de droppelende echo's der fonteinen...Zij, ze toefde in het Vaticaan, bij Zijne Heiligheid, bij haren vader: uit welvoegelijkheid, zeide zij, oom...Zij wachtte haar jongen man: hij zoû deel nemen aan het avondmaal...Want het jeugdige paar bewoonde niet het Vaticaan, maar het paleis van S. Maria-in-Portico, vlak bij...De hooge, ronde ramen en poorten open, stroomde binnen in de eetzaal de lauwe wellust der zomergeuren...Het was bij middernacht; de Paus Alexander was gewoon aan zeer late uren...Zij wachtte, zij wachtte haar gemaal, haar zacht sterken Alfonso; hij was zeventien jaar en hij was zóo mooi als niemand in Rome...Nu zoû hij komen...Zij toefde, hare gedachte en verlangens van hem vòl, op het terras en met haar was Sancia, haar mans zuster en de vrouw van haar broeder Goffredo en met haar was Giulia Orsini-Farnese; 'la Bella' noemde men haar; zij was ook zóo zacht en innig mooi, Giulia, en...zij was de vriendin van haar vader...Drie jonge, mooie vrouwen waren zij daar geweest, op dat terras; hare drie blonde kopjes tegen elkaâr en Zijne Heiligheid had geschertst: - De Drie Gratiën...of de Drie Godinnen... Zij hadden gelachen, alle drie en Giulia had in een glimlach gezegd, met haar stem als weemoedig zilver: - Straks komt Paris, in den vorm van Don Alfonso... En Sancia had er aan toe gevoegd, wijzende op den disch: - Dan zal hij een appel nemen uit gindschen bokaal, en ze bieden aan zijn Lucrezia, en zij zal Venus zijn...Giulia, - had zij ondeugend gefluisterd -: - Ben jij tevreden met je rol van Juno...? En ben ik niet de verstandigste...en dus Minerva? - Zwijg toch...zwijg toch! had verlegen Giulia gefluisterd, maar Zijne Gelukzaligheid had het vernomen en hij had gelachen, zoo als hij lachen kon, donderend en forsch: - De lach van Jupiter...had Sancia geschertst... | |
[pagina 158]
| |
Toen...toen plotseling...daar buiten, in de voorkamer, dat gestommel; de deur open gerukt, de verbleekte pages, de ontzette wachten en hellebaardiers, en...Alfonso stortte wankelend binnen...O, Madonna, die aanblik! Het bloed stroomde hem uit de keel; het rijke, roode bloed had reeds bij arm en dij zijn brokaten wambuis doorvloeid en doorgloeid...en zoo, zóo, bleek als een lelie, en rood als een roos, was hij verschenen en hij viel tegen den disch aan, zoo dat omkantelde een amfoor vol wijn en zich het stroomende purper met het stroomende purper mengde... Zij, Lucrezia, ze had hare ziel als geslaakt in éen gil; zij was bezwijmd neêr gestort aan haar vaders voeten... Zij zag het nu àlles weêr, in de duistere, slaaplooze nacht der kemenade; zij zag het in den robijnglans van het altaarlampje...bloed, bloed, bloed... Zij hadden Alfonso te bedde gelegd, verbonden; hij was niet dood...Een kardinaal gaf hem de absolutie...Maar hij was zóo jong, hij was zóo sterk; hij leefde...O, hij zoû genezen. Lucrezia en Sancia kookten nu zelve hem zijn spijzen; de Paus zelve stelde aan wie hem beschermen zoû... Toen...toen was Cesare verschenen, hàar broêr, daar in de deur van die kamer...waar haar lieve Alfonso te bedde lag...En hij had weg gejaagd Sancia - zij, zijne schoonzuster en...zijn maîtres - en hij had Lucrezia de polsen omvat, toen zij de armen af werend had uitgestrekt... En Lucrezia hoorde weêr zijn vreeslijke stem, de stem als van een spottenden demon, een demon nog verschrikkelijker in zijn half-geestelijk, half-wereldlijk gewaad, daar hij maar onwillig zijn kardinaalspurper droeg... - Ga weg! Ga wèg!! Laat mij alléen met Alfonso! - Alleen?? Wàt wil je hem doen? had zij gesmeekt. - Mijn wil! Hij stond naar mijn leven! - Het is nièt waar! - Hij stond naar mijn leven! Hij heeft naar mij laten schieten door boogschutters, terwijl ik ging door de tuinen van het Vaticaan! | |
[pagina 159]
| |
- Het is niet waar!! Waarom zoû hij staan naar je leven! Hij is goed...hij is mijn man; ik heb hem lief! Cesare, heb genade! Làat hem mij! - Ga weg! Laat mij alléen met Alfonso...Micheletto! Micheletto!! Zij hoorde alles, zag alles weêr...Haar broeder had haar wèg gesleurd kermende, schreeuwende, over hare knieën weg gesleurd...en Micheletto, zijn vreeslijke Micheletto, zijn capitano was verschenen... Heilige God, heilige Madonna en Jezus! In zijn vreeslijke vuisten had Micheletto haar Alfonso geworgd...gewòrgd, gewòrgd!! Nu snikte Lucrezia, op haar bedde, wanhopig...want zij zàg het alles weêr - geen drie weken was het geleden! - en zij zàg nu het lijk van haar Alfonso, zonder muziek, in somber stilzwijgen, op de zwarte baar getorst in St. Pieter, als in een donker schimmenspel van demonen! En het was geweest of het gruwzaam geweld, of de verbijsterende onrechtvaardigheid, rechtmatigheid, rechtvaardigheid waren. Een prins van Napels en Arragon was vermoord door een Borgia...en nauwlijks - niet dan fluisterend - werd gesproken over dien moord..Zijne Gelukzaligheid - Lucrezia's vader toch! - hij had naùwlijks Cesare verweten...Het leven ging voort, als ware er niets gebeurd...De jonge vrouw bedacht het in haar kinderlijk brein met ontzetting: niemand trok zich van Cesare terug; geen priester weigerde hem den toegang der kerk; alle kardinalen bleven òm hem, kardinaal, om den troon van Alexander; iederen dag ontving hij tal van prelaten, wie hij het kardinaalspurper beloofde, het opbiedcnde als op een verkooping.. Hij had zich gewroken! Cesare had zich gewroken, o vreeslijk, om den smaad hem aangedaan, want Alfonso's vader, de koning van Napels, had zijn dochter geweigerd aan den kardinaal, die het lastige purper van zich af wilde werpen, om openlijk in de wereld terug te treden... Plotseling staakte Lucrezia haar snikken...Ontzet zag zij naar | |
[pagina 160]
| |
de vaagbleeke spoken, op de arazzi...Zij bewogen, het was of zij naar voren traden, omdat op en neêr walmde het, niet voldoend gevoede, robijngloeiende altaarlampje...En in de, naar voren tredende, schimmen zag zij, leliebleek, rozebloedrood, Alfonso, en zóo, bleek en rood ook, haar vermoorden broeder, Juan, hertog van Gandia...vermoord hij, door Cesare, den zèlfden nacht, dat zich in den wijnberg hunner aller moeder - Madonna Vanozza - beide broeders hadden verzoend...vermóord, doorstoken door bravi, in den donkeren vicolo, die Juan door had moeten gaan om zich te begeven naar een avontuur van liefde! Daar stonden zij beiden, lijkbleek en bloedrood, en zij staarden haar aan en zij was opgerezen van haar bedde en zij schréeuwde het uit: - Juan! Alfonso! Erbarmen! Heilige Madonna, bescherm ons allen! En toen, omdat plotseling de duisternis in de kemenade volkomen werd - want de altaarlamp flikkerde uit - viel zij, als een getroffen, blanke vogel met het gebaar harer wijde armen en vleugelmouwen achter over, op den vloer... En was de nacht geheel zwart om haar en in haar... | |
IIIIn den cypressentuin, af glooiende langs de rotsen, waar op zich de burcht verhief - de oude, zware, sombere boomen op veelvoudig om elkaâr verkronkelende, blankhoutige stammen omhoog strevende met de als zwartig fluweelen looverpluimen - dwarrelden den volgenden morgen de eeredames, de kavalieren langzaam de paden op en af, zich vervelende. Dit was de verbanning, de ongenade, om Madonna Lucrezia's te groot verdriet, te groote smart, te diepen rouw, - die geen maat hield. Dit was de verbanning en de verveling. Er zouden geen jachten zijn, noch met de valken, noch met de afgerichte hazewindhonden, noch met den gedresseerden panther. Er zouden geen komedie-voorstellingen | |
[pagina 161]
| |
zijn, geene balletten, geen danspartijen. En de kavalieren, de eeredames - allen zwart fluweelen figuren, ridderlijk of edelvrouwelijk - dwaalden allen langzaam rond onder de zwart fluweelen cypressen. Boven dien rouw was de hemel zomerblauw en de zon scheen reeds bijna met middagglorie: waar zij doór de cypressen straalde, verhelderde het zwart fluweelen gelooverte tot lakkig groen, in de jonge bladeren, en over de zwart fluweelen wambuizen en vrouwesleepen glansden helle, blanke klaartes: de helle, blanke klaarte van git over een donkerte als van inkt, die vloeit. De vrouwen gaapten en de kavalieren poogden te schertsen; soms wandelde een paar heimelijk weg, zocht schaduw en eenzaamheid, daar waar de beekjes watervielen murmelende de rotsen af; er bleef in dezen rouw als eenige verstrooiïng alleen nog de heimlijkheid der liefde... Op het terras, voór haar kemenade, lag Madonna Lucrezia op een rustbank onder een scherm, de oogen dicht en de blonde haren, waaiersgewijze, uit gespreid in de zon, om het nog natte haar te drogen. Zij lag vreemd en stil, als een martelares, en haar gewaad was als zwart floers over zwart floers. Giuditta en Lauretta, telkens, spreidden de blonde haren anders en weêr anders, opdat sneller ze zouden drogen en zij zwegen, want naast Madonna Lucrezia las de Spaansche monnik, fra Torribio, hard-op zijn brevier. De gouvernante, op en neêr, liep, sussende in hare armen het kind, Rodrigo. - Geef hem mij hier! beval klagend Lucrezia, de armen uit stekende. De gouvernante bracht het kind aan zijn moeder, en zij richtte zich op - de haren verwarden - zij omhelsde het kind zoo hartstochtelijk, dat het luidkeels begon te weenen. - Neem hem meê, neem hem meê! riep Lucrezia. O, laat hij niet huilen, ik kàn het niet hooren... Zij voelde aan hare haren. - Zijn zij niet droog? vroeg zij, weifelend. - Nog niet, Madonna, beweerden de vrouwen. | |
[pagina 162]
| |
- Het doet er niet toe, klaagde Lucrezia. Zij zullen wel drogen...Ik heb hoofdpijn van zoo lang achter over te liggen...Ik wil op staan...! De vrouwen hielpen hare meesteres op staan en sloegen een zwart gaas over de lange, blonde haren. - Het is hier warm, klaagde Lucrezia; ik wil den tuin af dalen, ik wil naar de koelte van die cypressen...Fra Torribio, vergezel mij... Zij liep het terras nu over, daalde de rotsige trap af; de monnik volgde haar. Zij zag uit over de borstwering, die was in het rots gehouwen en hield voor de oogen haar hand. Vóor haar baadde de naakte vlakte in het licht. Spleten en spelonken groeven donkere schaduwen en het was een barre verlatenheid. Vlak onder hun blik schenen de rotsen naar omlaag getuimeld en stapelden daar in den bergstroom, die bruischte. Nu zij om keek, zag zij tegen den burcht op en de twee torens rezen somber en hoog in het azuur. Er hingen zware flarden van klimop tegen het steen; verder-op koelde de donkere schaduw van de cypressen... - Het is hier verschrikkelijk...murmelde Lucrezia. En zij herhaalde: - Het is hier verschrikkelijk...Verschrikkelijk, verschrikkelijk...Fra Torribio, ga meê... Zij daalde verder, de monnik volgde haar; omdat zij struikelde, bood hij haar de hand. Zij greep zijn arm, wat hij toe liet, met eerbiedig gebaar om haar te leiden. Nu viel de schaduw zwart over hen neêr. - Het is hier kil, klaagde Lucrezia, huiverend. De monnik zweeg stil. Maar Lucrezia wrong de handen. Zij was nu, in de kille schaduw, een geheele zwarte figuur van wanhoop en vertwijfeling en alleen haar losse, blonde haar bleef een glans. Naast haar was de zwarte-en-witte Dominikaan ook een somberheid en een rouw, en het was niet te onderscheiden of hij jong was of reeds bejaard, omdat zijn mager gelaat in den kap zonder leeftijd scheen. En Lucrezia zeide: | |
[pagina 163]
| |
- Fra Torribio...ik kàn hier niet blijven. Wat zal ik hier doen dan weenen en bidden! Ik zal hier sterven van tranen en somberheid en verdriet... - De eenzaamheid zal een balsem zijn voor uw leed, Madonna...Zoo dacht het Zijne Gelukzaligheid, onze heilige Vader... Zij schudde haar hoofd, als een kind. - Neen, weêrstreefde zij; neen. Hij heeft mij hierheen verjaagd, omdat ik te veel verdriet had om mijn Alfonso...Hij heeft zich af gewend, toen ik Cesare aanklaagde... - Stil, Madonna; stil, Madonna; het is toch niet de Hertog geweest... - Hij is het wèl geweest, hij is het wèl geweest! Fra Torribio...ik kàn hier niet blijven...Weet ge, ge moet naar Rome terug. Ge moet voor mijn vader knielen en hem zeggen, dat ik hier sterven zal...Ik kàn hier niet blijven, ik kan niet... - Gij zijt hier nauwlijks aan gekomen, mijn Hertogin...Waarom niet rustig hier pogen te verpoozen, en veel te bidden, en te vergeten de ijdele wereld, en gelukkig te zijn in den lach van uw kind...Is uwe stad van Nepi u dan zoo hatelijk? - Mijn stad? Zeg mijn gevangenis! Wat is mij de stad, wat zijn mij die enkele sombere huizen, die ik uit de ramen van mijn somberen burcht zie! Die flanken van naakte bergen, die getuimelde rotsen, die altijd bruischende stroom...die barre naaktheid daár...en dan verder niets, niets...Niets dan mijn knagend, knagend verdriet...Geen afleiding, geen jachten, geen feesten, geen kleuren, geen muziek om mij heen...Ik heb de schoonheid lief en de pracht en de vroolijkheid van spel, van zang, van dans; ik moet mij uit leven...ik moet mij minstens bewegen kunnen: wat kan ik hier anders doen dan dwalen in dit sombere cypressenpark! Wil mijn vader mij langzaam doen sterven daar ik te veel geweend heb om Alfonso? Was het mijn schuld, dat ik mijn tweeden man hartstochtelijk lief had, en dat ik tranen vergoot, omdat men hem mij vermoordde uit wraakzucht om wat niet zijn schuld was? Ik ben achttien jaar! Ge vindt mij een kind, maar bèn ik niet nog een kind? Zeg mij, fra Torribio, wilt gij doen wat ik u verzoek: terug | |
[pagina 164]
| |
gaan naar Rome en voor mijn vader knielen en hem zeggen, dat ik hier sterven zal? - Ik zal doen als gij beveelt, Hertogin, antwoordde de monnik; maar beheersch u: wring niet zoo wanhopig de handen; hiér komen uw dames en ridders... Zij dwaalden in der daad terug, zich vervelende onder de donkere cypressen. Maar Lucrezia, in stede van zich te beheerschen, snikte luid op en de edelvrouwen, bezorgd, naderden haar. - Madonna, Madonna, wat is er!? - Ik kan niet meer! snikte Lucrezia. Ik heb nù meer dan veertien dagen gesnikt en gebeden om den dood! Ik leef nog en ik kàn nièt meer! Al dat zwart om mij heen van uw kleederen doet mij telkens en telkens schrikken! Mijn eigen rouw doet mij schrikken en snikken! O, mijn Alfonso, o mijn arme, aàngebeden Alfonso, ik kàn niet meer leven! Hoe gaarne ware ik ook met je gestorven, met je samen! Hoe gaarne ware ik nù niet samen met je in het Paradijs! Wij zouden twee engelen samen zijn en elkaâr lief hebben in de hemelsche tuinen! Maar zóo te leven, in tranen en rouw, als ik deze twee weken geleefd heb! Ik kàn niet meer, ik kan het nièt meer! Hebt medelijden, gij allen, met mij! Zij stortte zich snikkende in de armen der edelvrouwen. - Ik ga naar Rome, legde de monnik uit tegen de kavalieren; ik zal voor Zijne Heiligheid knielen... - Mijn zachte, lieve Madonna, troostten de edelvrouwen; heb geduld, heb geduld en wees kalm... - De tijd zal uw groote smart balsemen... - Kom, de uren zullen gaan, het een na het andere... - En ge moèt niet denken aan sterven... - Mijn Alfonso! Mijn Alfonso!! snikte Lucrezia. - De Heilige Moeder zij de ziel van den Hertog genadig: zij bloeit als een bloem in het Paradijs... - Als een bloem, als een bloem, onze arme Hertog... - Maar ge moet niet meer peinzen over sterven, o Hertogin... - Ge moet pogen te lèven; kom, wij zullen u helpen; dezen noen zullen wij zacht zingen, rond om u heen... | |
[pagina 165]
| |
- Wij kunnen zelfs dansen, rond om u heen... - O, alleén om u een poos te verstrooien... - Madonna, wat zijn toch uw haren blond, zoo blond... - Blond als de korenaren, schertste een der kavalieren. - Zij zijn nu wel droog, zeide Lucrezia. - Zij zijn droog, Madonna, verzekerden om haar de edelvrouwen en voelden aan de lange, blonde vacht van het haar... - Kom, geleiden wij u naar uw kemenade, opdat uw vrouwen u kappen? - Ja, kom, gaan wij...Fra Torribio, gaat ge morgen vroeg naar Rome? - Als gij het beveelt, Hertogin. Lucrezia had een snik. - Ik beveel niets, klaagde zij. Wat kan ik bevelen?? Ik vraag alleen, ik vraag alleen...O, het beklemt mij hier zoo: ik kan hier niet ademen zelfs, in Nepi... Tusschen de edelvrouwen steeg de Hertogin de rotsige treden op naar het terras. Plotseling barstte zij uit in een zenuwigen lach en zij wees... En, om haar, lachten de kavalieren en edelvrouwen, blijde omdat zij lachte. Zij lachten allen, omdat de Hertogin hen gewezen had naar de drie narren: die zaten, drie treurige, misvormde, rood-en-wit gedoste, oude dwergen, op de balustrade van het terras en bengelden met de groote voeten. Toen Lucrezia hen voorbij ging, naar binnen, rezen zij op en glimlachten, omdat de Hertogin had geglimlacht en omdat zij er betooverend bekoorlijk uit zag, in haar zwarte gazen gewaad, de zwarte gazen sluier over het heel lange, losse, blonde haar. | |
IVDe hel zonnige dagen wentelden om en de zware, zwoele nachten. Na de eentonige zomermaanden huilden de lugubere najaars- | |
[pagina 166]
| |
winden en stortten de herfstregens over den burcht en de klagend buigende cypressen. Het nog eerst lakkig groene loover was reeds geheel dof zwart geworden en de zware wolken jaagden woest aan den blauwen afgrond van den hemel voort... Oktober sleepte zich voort, met drukkende eentonigheid. In Lucrezia's ziel dempte een doffe moêheid hare eerst wanhopige smarten; zij snikte niet meer; zij weende niet meer; zij hing nu als krank in haren grooten, geblazoeneerden stoel, bij het boograam, dat uit zag over de barre, eenzame vlakte van rotsen. De eeuwige neêrstorting van den bruischenden bergstroom verdoofde hare gedachte. Zij dacht niet meer, zij leed nauwlijks nog en zij leefde van dag op dag, zonder hoop, zonder vreugde, in wat zij dacht een langzame verwelking. Fra Torribio, in Rome, had Zijne Gelukzaligheid niet kunnen naderen. Hij was reeds lange terug en las Lucrezia heiligen-legenden voor. Terwijl hij las, was haar moede geest bezig met bedenking over kleêrtjes van Rodrigo; over een lijkmis, te lezen voor haar armen Alfonso; over geld ook, en zij fronste pijnlijk de brauwen. - Fra Torribio, onderbrak zij mat - de Oktoberregen sloeg tegen de kleine, ronde, groene ruitjes des boograams - ik heb zaken te behandelen met Christoforo: zend hem mij hier... De monnik, gedwee, rees op, boog en verdween met zijn perkamenten boek; kort na zijn vertrek, trad de geheimschrijver, Christoforo, binnen. - Ik heb te schrijven aan Vincenzo, zeide de Hertogin. De regen ruischte tegen de ramen. - Ik ben bereid, Uwe Uitnemendheid, murmelde de geheimschrijver, die reeds zat, stift ter hand. Lucrezia rees op. En loopende op en neêr, sleepende den zwarten sleep, de vreemde, heel witte oogen met gouden pupil, vòl peinzing, dicteerde zij den brief aan Vincenzo Giordano, haar dienaar te Rome: - Vincenzo, dewijl wij besloten hebben...de herdenking te vieren...van het overlijden...mijns heeren Hertog en Gemaal - de glorie der zaligen...zij zijner ziel deel - bevelen wij u...u te ver- | |
[pagina 167]
| |
voegen tot den Alleruitstekendsten Heer Kardinaal van Cosenza...wien wij dit officium hebben opgedragen, en dàt gene te verrichcen, het geen Zijne Eminentie u zal bevelen...En gij zult toe zien op wat gij uit geeft...van de vijfhonderd dukaten...die gij hebt...terwijl ik zorgen zal, dat gij méer zult ontvangen, zoo noodig... Uit den burcht Nepi, den voorlaatsten Oktober 1500... - Onderteeken, dicteerde Lucrezia: De allerongelukkigste Prinses van Salerno...Ga naar voetnoot1 -...Salerno, herhaalde de geheimschrijver en keek op naar zijn meesteres. Lucrezia was hem genaderd, zij legde hem de witte hand op zijn mouw. -...Schrijf nu een anderen brief aan Vincenzo, fluisterde zij, met bedoeling. - Ik begrijp, murmelde Christoforo. - Niet dateeren, niet teekenen en...in het cijferschrift. - Ja, Uwe Uitnemendheid... Lucrezia, hartstochtelijk, dicteerde: -...Ik ben mismoedig en met smart vervuld...dat ik nóoit iets verneem over mijn terugkeer naar Rome...Ik kàn niet eten meer, niet slapen, zelfs niet meer weenen... Zij dicteerde voort hare wanhopige woorden. Tegen de ramen kletste de regen nu... Het was plotseling, buiten, over den stijgenden weg, een klatering van trompetten, kaatsende tegen den burcht aan. En de torenwachter, op de bovenste tin, de signalen zeker herkennende, klaterde de zijne terug. Het was éen koperen davering door den regen heen... Lucrezia, de handen tegen de borst, was als versteend blijven staan. Christoforo rees op. - Het is de Hertog!! murmelde hij. - Cesare! stamelde Lucrezia. | |
[pagina 168]
| |
En zij stortte zich naar het raam. Zij zag de trompetters, de vanen, banieren, zij zag de ijzeren ruiters reeds van de voorhoede van haars broeders strijdmacht. En zij had nog den tijd te roepen tot Christoforo: - Verscheur den tweeden brief! Dadelijk!! - Den eersten? vroeg Christoforo, reeds scheurende. - Neen...: leg dien eenvoudig weg. Christoforo deed als zij beval. De deur ging open; de pages, de edelvrouwen, de kavalieren kwamen binnen, fra Torribio... - Het is de Hertog, Madonna!! riepen zij. Er was binnen den burcht een verwarring; er was buiten het geklater van de trompetten, het geratel van trommelslag en het aantrappelend gedaver van de zware rossen. De slotvoogd kwam Lucrezia's bevelen hooren, haastte zich dadelijk weg...Binnen den burcht hoorde men de ijzeren ketenen des ophaalbrugs en der valpoort knarsen; om Lucrezia waren zij allen, bleek en bezorgd, niet begrijpende deze verrassing. - Gaan wij den Hertog te gemoet, beval zij. Een major-domo haastte de pages vooruit, opdat zij zich scharen zouden, onder aan de trap. De poort open, zagen aller oogen reeds, van de trap af, de poortehof zich vullen met de ijzeren ruiters en tusschen hen herkenden zij allen, dadelijk, Cesare di Borgia, Hertog van Valence. Hij steeg af van zijn ommalied ros. Zijne bewegingen waren vlug, beslist, elegant en forsch; hijzelve was een elegant forsche figuur, in zijn volle wapenrusting van gecizeleerd zilver en verguld; in het open vizier van zijn helm, de pluimen druipend van regen, blonk uit zijn oogen de felle, snelle blik van een valk; zijn neus was recht; donkerblonde brauwen vereenigden zich tot éen rechte frons-streep van jaloezie; in rossig blonde knevels en baar purperde een altijd even lachende, wreede mond, die de kleine, wreede tanden bloot liet. - De Hertogin? hoorden allen hem zeggen, kort en gebiedend. Er was plichtpleging van den slotvoogd, die met een sierlijk gebaar wees naar binnen. Daar stonden reeds de page's en toen | |
[pagina 169]
| |
Cesare zijne zuster zag, boven aan de trap, dalende naar hem toe, fronste hij niet meer en ontlook zijn glimlach milder en blijder. Het was de eerste maal, dat hij haar terug zag na den moord op Alfonso gepleegd. Toen zij krankzinnig van smart dreigde te worden, had hij haar niet meer gezien. Nù woelde het in haar van aandoeningen, maar zij overmeesterde zich geheel, en het was met groote courtoizie, dat zij haar broeder naderde, omringd van haar gevolg van dames en kavalieren, voor hem boog in sierlijke reverentie en zeide: - Mijn zeer beroemde broeder en Hertog! Welk een beminnelijke verrassing! Wees welkom in mijn burcht van Nepi! Zoo ik ièts waag te betreuren, is het dit, dat gij uw komst mij niet meldde, zóo dat ik u niet feestelijker ontvangen kan, dan mij, helaas, nù mogelijk is... Zij boog voor hem diep, ten tweeden male. Zij was heel bleek in het zwart harer sluiers. Er was een vage vrees in haar voor haar kind, kleinen Rodrigo...Wat kwam Cesare doen?? Maar hij naderde haar glimlachend, de armen open en omhelsde haar teeder. - Vergeef mij, beroemde en wonderbevallige zuster, zeide hij en zijn diepe stem klonk hoffelijk en teeder. En duld, dat ik u omhels in mijn broederlijke armen, niettegenstaande zij met het harde metaal bekleed zijn. Hij omhelsde haar, voorzichtiglijk, om haar nièt te kwetsen en drukte een langen kus op haar voorhoofd. Zij sidderde, zij hoorde nu nauwlijks de hoffelijke woorden, die hij melodiesch zeide. Zij geleidde hem aan de hand de trappen op. - Hebt ge het koud? vroeg hij. Uw hand beeft... - Neen, zeide zij, glimlachend. Zoo ik beef, is het van vreugde...dat ik u terug zie... Hij was tevreden en lachte. - Ge ziet in ons, zeide hij; den overwinnaar van Pesaro. Ik kom van Pesaro. O, over winnaar dit maal zonder slag of stoot! Pesaro heeft zich voor Zijne Heiligheid en voor ons, des Pauzen onwaardigen Gonfaloniere verklaard, en den Sforza, uw eersten niets- | |
[pagina 170]
| |
waardigen gemaal, o Lucrezia, verjaagd... Lucrezia schrikte. - In waarheid? vroeg zij. Hebt ge Pesaro genomen...? En Giovanni Sforza?? Cesare lachte luid. - Hij is gevlucht, lachte hij. Wees niet bezorgd, Lucrezia: ik heb uw eersten gemaal geen haàr behoeven te krenken... Hare hand sidderde nu in zijn hand, terwijl zij voort gingen, de sombere galerij door, naar de zaal. En zij werd zich bewust geen wil te hebben, te gaan zoo als zij moest. Zij voelde naast zich den fellen valkenblik van haar broeder spotten op haar neêr en te gelijker tijd haar geheel teeder omwikkelen. Maar wil had zij niet: een doffe duizeligheid was in haar smalle voorhoofd als een te groot wiel, dat maar draaide, draaide...En zij zag de verledene dingen...die van haar eerste huwelijk...met Giovanni Sforza...Nauwlijks eén jaar had zij de zachte rust met hèm samen gekend, te Pesaro...Zij had hem wel lief gehad, hoewel nooit zoo hartstochtelijk als zij Alfonso had bemind...O, zij had gehoopt, zij een kind, een blond kind van vijftien jaren...toch eindelijk de rùst te kunnen beleven aan de zijde van een sterken, dierbaren man...Haar vader en broeder, zij hadden haar altijd als een speelbal beschouwd, als een lokaas, hoe lief zij haar beiden hadden...Was zij niet op prilsten leeftijd, twaalf jaar, verloofd geworden, eerstens met Don Cherubino de Centelles, een knaap van vijftien; tweedens aan Don Gasparo van Anversa? En telkens weêr was de verloving verbroken en zij had nauwlijks begrepen wat er met haar gebeurde...Maar omdat haar kinderziel telkens weêr ontlook naar het leven toe in een gouden lach van onuitbluschbare, blijde vreugde, had zij niet na gedacht, zich geschikt, zich gevoegd naar den sterken wil van haar vader en de onbegrijpbare gril van haar broeder, toen kardinaal, en zij had alleen gedacht: aan wien zullen zij dàn mij geven...Zij hadden haar aan Sforza gegeven en eén jaar rust, te Pesaro, had zij doorleefd...Leven van vriendelijke liefde en kalme studie: de studie, die eigen was aan aanzienlijke jonkvrouwen van haar tijd; aan haar hof waren dich- | |
[pagina 171]
| |
ters en Grieksche humanisten om haar geweest, en zij was onder hunne leiding bekoord geworden door de kunst van het woord der antieke Grieksche en Latijnsche schrijvers...Nù flitsten die lieve, kalme dagen snel voor haar geest...Maar toen...toen had hun beider eerzucht, die van vader en broeder, weêr andere verwikkelingen gedroomd, weêr andere intrigue pogen samen te knoopen...Sforza diende hen niet...Sforza moest ter zijde worden geschoven...en daarbij zijzelve...zij had dit rustige leven, in stillen stadburcht of eenzaam gelegene villa, wel eentonig voor hare bruischende jeugd gevonden...: haar man verliet haar vaak als zijn dienst als condottiere in des Pauzen leger hem te velde riep...En zij had toe gegeven aan den wil van haar vader, zij was plotseling naar Rome gekomen, zij was in de nieuwe intrigue ingewijd: haar huwelijk moest worden ontbonden - Cesare moest het kardinaalpurper af leggen, opdat beiden, Cesare en zij, in het koninklijke huis van Napels zouden kunnen huwen. De theologische rechters, die haar huwelijk ongeldig moesten verklaren, onder voorzitterschap van twee kardinalen, ontbonden dus hare echtverbintenis, op grond, dat zij nog maagd zoude zijn. Zijzelve zwoer, dat zij maagd was. Zij deed als een lam, wat men van haar eischte. Zij bleef het willooze slachtoffer van haar vader en van haar broeder, die haar lief hadden op hunne wijze, maar vooral als het lokaas hunner eerzuchten... Nu dat zij alleen met haar broeder in de zelfde donkere zaal was, waar zij kort geleden met Christoforo had vertoefd, flitste geheel dit woelige verleden der laatste jaren haar voor den geest. Maar vooral zag zij dit: haar nieuwe gemaal, Alfonso van Arragon, eerst Rome op raad zijner vrienden ontvlucht...weêr terug gekomen...toen vermoòrd...doorstoken en verworgd...om Cesare's wraak, wraak, daar Alfonso's vader hèm - den vroegeren kardinaal - zijne dochter had durven weigeren! Dit vooral flitste voor Lucrezia, terwijl haar broeder haar glimlachend aan zag en buiten, uit een zwaar donkere wolklucht, het weêrlicht zigzagde...en het was, als zàg zij het verleden in dien eigenen bliksem, als doemde het voor haar op, in dien eigenen donderslag, die nu rommelde... | |
[pagina 172]
| |
- Mijn teedere Lucrezia, zeide Cesare schertsend; in waarheid, ik verheug mij u weder te zien en veilig te zijn voor dat booze onweêrgeweld in uw burcht, want wie het oorlogsgevaar niet vreest, kan toch wel vreezen slag van regen en boos stormgeweld, dat hem zoo onvoegzaam voor de schoone burchtvrouw verschijnen doet. Duizend verontschuldigingen, teedere zuster, al ware het alleen voor mijn wèl heel treurige helmpluimen... En hij zette zich den helm af, waarvan in der daad de roode en witte pluimen dropen. - Wilt gij u niet geheel ontdoen van uw rusting, broeder, terwijl wij wachten, dat men het noenmaal ons kondt? vroeg, terwijl zij met haar eigenen zakdoek hem het zweet en den regen wischte van het voorhoofd, Lucrezia. - Zij hindert mij niet, antwoordde hij; en ik wil gaarne dadelijk een oogenblik heimelijk onderhoud met u hebben, want wij zullen niet lang in Nepi kunnen toeven, mijn allerdierbaarste Lucrezia... De regen kletste tegen de kleine, ronde ruiten; in het zeer sombere vertrek hadden deze beide menschen een sierlijke lijn van gratie, tegen de donkere tapijten en sombere meubels. De vrouw, zeer jeugdig, zeer blond, zeer blank, in haar sleepend zwart fluweel, in hare lange, zwarte sluiers, was als een vreemde, zwarte bloem met goudblank hart; de man, vluchtig nu en dan òp schitterend van het doffe gevonkel zijner gulden en zilveren rusting, had een wonderbaarlijke betoovering van ridderlijke bevalligheid. Zij waren klaarblijkelijk, zoo als zij daar zaten bij elkaâr in de hooge, gebeeldhouwde stoelen, twee schepselen eener fijne eeuw van overbeschaving. Broeder en zuster, waren de woorden, die zij wisselden, die van een hoffelijk, bloemrijk Italiaansch, waaraan het, slechts nu en dan hoorbare, Spaansche accent een meer keelachtige diepte gaf. Hunne hoffelijke toespraak, hunne bloemrijke zinnen wisselden zij als gratie-volle geschenken. Er was in hunne gebaren een aangekweekte zwier. Zij schenen twee uitverkorenen. Hunne geesten waren ook, zoo wel die van den man als van de vrouw, de overbeschaafden van hun tijd: de antie- | |
[pagina 173]
| |
ke beelden wemelden voor die geesten uit in een vreemde wemeling, half Katholiek, half Helleensch-Romeinsch en zij zeiden, telkens, in hun gewoon gesprek van broeder en zuster, de klassieke toespelingen, natuurlijk-weg. Hunne blikken, waren, als onbewust, gewend aan schoonheid; zij waardeerden beiden kunst: de schoonheid der litteratuur, die van schilder- en beeldhouwkunst, en hun gevoel was geleid geworden door een schilder, die telkens hunne beeltenissen had geleend aan zijne heiligen en keizers: Pinturricchio...En in deze, zoo schijnbaar uitverkorene verfijnlingen, waren hart en ziel de oorspronkelijk barbaarsch onverfijnde der primitieve oertijden gebleven...In de ziel van den man was alleen de bruut en ruw over alle hindernissen heen pletterende grootheidsdorst, en het hart van de vrouw was dat eener slavin gebleven, de slavin van wie sterker dan hare bevallige zwakte was, de slavin van haar broeder, de slavin van haar vader...In de ziel van de vrouw was verder de futile smachting naar vroolijkheid, naar schittering, naar weg uit Nepi te komen, en in het hart van den man, die haar broeder was, verwikkelde zich, heel vreemd, een bijna verliefde, glimlachende teederheid voor zijne blond-blanke zuster, die hij zoo schoon vond als hij nooit had een andere vrouw gevonden... - Een oogenblik heimelijk onderhoud, herhaalde Cesare, terwijl hij zich gemakkelijker, trots zijne rusting, voegde in de kussens van den hoogen stoel. Zie, Lucrezia, ge kunt hier niet blijven. Moge Nepi eerst een weldadige somberte geweest zijn om uw rouw en om uw verdriet...nu de barre seizoenen naderen, moet het verschiet van die rotsen u droefgeestig stemmen, zelfs op een genadiger dag dan deze... - Het is zoo...murmelde zij. - Ge moet van hier, voltooide hij luchtig, ziende om zich heen. Wij zullen een anderen gemaal voor u vinden... Er was in hare kinderlijke ziel bijna een plotse hoop en nog een snelle weemoed na, om Alfonso, haar beminden Alfonso... - Ja, herhaalde hij luchtig. Wij zullen een anderen gemaal voor u vinden...En ik ben overtuigd, dat...Alfonso verheugd en gevleid zal zijn dien te worden. | |
[pagina 174]
| |
- Alfonso?!! schrikte zij, niet begrijpende. - O, zeide hij koud; ik meen Alfonso d'Este, de erfprins van Ferrara... Zij bedekte in hare handen het gelaat. - Wat doet het er toe, dat zijn naam gelijk zoû zijn aan dien van uw vorigen gemaal. Het geluk hangt niet van een naam af. - Ik wàs gelukkig met Alfonso van Arragon...stamelde zij. - Ge zult wel niet twijfelen of Zijne Gelukzaligheid en ik hebben geen andere gedachte dan uw wèrkelijk geluk, Lucrezia? - Wat weet ik van uw beider gedachten? streefde zij lichtelijk tegen. Ben ik niet altijd, telkens weêr, gegeven, beloofd, terug genomen...als een ding, als een ding...? Is mij niet telkens weêr ontnomen wat men mij gegeven had, eerst Giovanni Sforza...toen mijn Alfonso...en zal het zoo niet dùren, tot... - Tot wanneer? viel hij glimlachend in de rede. Tot gij, Lucrezia, in der daad uw geluk hebt gevonden, en dan... Hij voltooide niet. Het weêrlichtte en dadelijk barstte de donder los, schrikwekkend. - Heilige Moeder Gods! stamelde Lucrezia. Bewaar mij, bewaar mij! Zij was opgerezen, zij hing als in de armen haars broeders. Hij kuste haar zacht op het voorhoofd. - Het was niets, Lucrezia, zeide hij diep en troostrijk. Het was een donderslag. Waarlijk, Nepi is een somber oord. Als gij vertrouwen hebt in mijne bemiddeling, dan verlaat ge Nepi ten spoedigste...Wat denkt ge? - Ja...ja...stamelde zij. Ik wil wèg van hier...wat het ook koste, wat het ook koste... - Niets...glimlachte hij. Het zal u niets kosten; het zal u gèven een der schoonste en aanzienlijkste kronen van Italië, die van Hertogin van Ferrara... Gordijnen werden ter zijde getrokken, deuren geopend; pages, dames en kavalieren werden zichtbaar: sombere schaduwen in de donkere voorkamer; de major-domo kondigde het maal aan. | |
[pagina 175]
| |
VDe saluutschoten donderden van Castel Sant'-Angelo over Rome en het immense volksgedrang stuwde langs straten en pleinen om de Ferrareesche ambassade te zien. Zij was van de Ponte Molle af nu door de Porta del Popolo binnen gereden en begaf zich naar het Vaticaan. Het was een schitterende kavalkade van meer dan vijfhonderd ruiters. Voór ging, te paard, de kardinaal Ippolito d'Este en Cesare di Borgia, die hem te gemoet was gereden, reed hem ter zijde. De Gonfaloniere droeg een geheel vergulde Fransche wapenrusting, over welke een goudlakensche wapenrok. Zijn eigen gevolg bestond uit zes pages, honderd edellieden te paard, tweehonderd Zwitsers, in zwart en geel fluweel, met den hellebaard, en de banier van den Paus: de Stier van Borgia onder de Mitra en tusschen de Sleutels. De gezant van Frankrijk vergezelde den Gonfaloniere, en onder het volk murmelde men, dat eigenlijk door den koning van Frankrijk alle bezwaren van het trotsche huis Este waren overwonnen, dat het eigenlijk Lodewijk xii was, die het aanstaande huwelijk aan de Este's had opgedrongen. Een legermacht van vierduizend soudeniers stuwde achter den Gonfaloniere aan; een legermacht van tweeduizend man volgde dan nog de stedelijke autoriteiten. De Piazza del Popolo was te klein om geheel deze ontplooiïng van trotschheid en kracht en pracht te bevatten; zij stelde zich buiten de poort op, waar eene grassige vlakte zich breidde.Ga naar voetnoot1 Op de plaats zelve begroetten negentien kardinalen, negentien het purper slepende kerkvorsten, de ambassade. De begroeting, de toespraken, over en weêr, duurden twee uren, en de avond viel, en het volk, ongeduldig, om zoo veel bloemrijke woorden, stormde naar het Vaticaan. In de groote loggia, tusschen een glorie van fakkels, stond de Paus, en men wees, schuchter, naar Alexander. Toen hij zijn zegen gaf, over het toeschouwende volk, maakten velen een afwerend | |
[pagina 176]
| |
geheim gebaar, van wijsvinger en van pink. Want zoo hij niet de Duivel zelve was, was hij toch een demon der Helle en kon zijn zegen wel een stille vervloeking zijn. Toch waren de blikken als geboeid aan zijne verschijning. Hij scheen reusachtig, in zijn sleepend, sneeuw wit fluweelen kleed, de roomwitte kant neêr vallende tot aan zijne sneeuwwitte muilen. Boven die zwaar plooiende blankheid blonk zijn felkleurig gelaat van majesteitelijke zege. Zijn fonkelende oogen waren als stralende zonnen; arendsneus, en korte zinnelijke mond, die lachte, gaven hem een profiel als van een verleider, een toovenaar; boven zijn maar even grauwend, nog donker, dik krullende haar kroonde de tiara en weêrlichtte van hare drie rijen juweelen in de glorie der fakkels, die walmden. - Wat is hij mooi! fluisterden, in het volk, de vrouwen, en zij knielden nu neêr, toen hij zegende. Al dachten zij hem een demon, zijn blik en zijn glimlach deed haar allen vallen voor hem neêr en hem aanbidden. De avond was geheel gezonken, toen, door de sbirren vrij geveegd in eene vluchting des volks naar zijstraten en naar hoeken, de plaats overvuld werd door den stoet. De gezanten stegen af; zij waren om kardinaal Ippolito nog vijf prinsen van Este, waaronder twee bisschoppen; zij waren voorts de aanzienlijkste leenmannen van Ferrara: Mirandola, Bevilacqua, Sagrato, Bentivoglio... De Paus ontving hen boven aan de eeretrap. Hij stond als een glimlachend blanke god, reuzig, in het licht van tal van gehevene zilveren luchters; hij straalde, een hostie in een monstrans gelijk. De Gonfaloniere stelde hem de gezanten voor en zij knielden op de bovenste trede en kusten hem beide voeten. De nacht was geheel geduisterd. Buiten, was de plaats als herschapen in een brandend woud van walmende fakkels. In een davering van zilver klaterende trompetten, geleidde Cesare de prinsen van Este en de andere gezanten te voet naar het ter overzijde des Vaticaans gelegen paleis van Lucrezia. Er hing uit alle ramen tapijtwerk; er waren lichten aan alle ramen. Achter de soudeniers stuwde en duwde het volk, om | |
[pagina 177]
| |
de Hertogin te zien, die, de dubbele poort van haar paleis open, de eeretrap af kwam, in een stràlende glorie van brandende luchters geheven, de gezanten en hare aanstaande zwagers en neven te moet. Halverwege de trap stelde Cesare haar de prinsen en gezanten voor en zij waren allen zichtbaar getroffen door Lucrezia's schoonheid. Zij kuste hare aanstaande zwagers en neven niet, maar boog voor hen zeer diep, op de Fransche wijze, in zulk een bizonder gracelijke lijn van betooverende bevalligheid, dat zij allen, de kardinaal, de bisschoppen, de prinsen, de graven, de baronnen glimlachten, bekoord, gewonnen. Zij droeg, de aanstaande bruid, een lang sleepend kleed van stralend zilverlaken, waar over een mantelvormig oppergewaad van zwartbruin sammeet met sabelbonten, breeden rand, en in dit licht en donker, in dezen glans en die schaduw, straalde hare eigene blonde, blanke schoonheid naar hen toe als een bekoring, een betoovering, zoo dat zij nauwlijks de bloemrijke woorden vonden om haar op de hare te antwoorden. Zij straalde daar als een glans zelve, in den glans van alle de luchters, die hieven hare rosblonde pages. De kaarsenschijn schemerde als een aureool om hare lieflijke blondheid, die een doorzichtig groen floers lichtelijk sluierde, vallende die sluier uit een zeer smallen band van goud. Er tinkelden parelen langs hare slapen, langs haren hals tot aan haren schoot. Er flonkerde spiegelhel op de sneeuw van haar boezem een ongevat edelgesteente, en dat zij geen van allen kenden bij name. Lucrezia en Cesare geleidden den kardinaal Ippolito naar de groote zaal en deden hem zitten en zijzelve ging rond bij alle de prinsen en afgezanten. Zij had voor ieder een beminnelijk woord. En hare schoonheid, hare bevalligheid, hare gratie, hare ongeëvenaarde lieflijkheid won haar hun aller harten. Zij waren gekomen met tegenzin, met vijandelijkheid bijna, om deze bastaarddochter van Borgia als bruid mede te voeren naar Ferrara, naar hun erfprins; zij waren gekomen, gedrongen na een geheel jaar van intrigue, van uitstel en eindelooze onderhandeling over huwelijksvoorwaarden en bruidsgift; zij waren gekomen, eindelijk, omdat | |
[pagina 178]
| |
de koning van Frankrijk het èischte...en nu zij haar zagen, zoo blank, blond, mooi, lief, bevallig, hoffelijk, waardig, gratieus, een prinses gelijk, geboren op de trede eens hoogsten troons, een tooverprinses gelijk...nu glimlachten zij maar, bekoord, betooverd, nu vonden zij eindelijk hunne bloemrijke antwoorden en sierlijke hoflijkheden terug; nu namen zij, glimlachende steeds, aan de kleine, bevallige geschenken van Romeinsche goudsmeêkunst, die zij hun deelde; nu dronken zij de bokalen uit, waaraan zij de lippen eerst zette. En de kardinaal Ippolito zeide: - Het zij mij vergund, allerberoemdste Hertogin en Madonna, u bizonderlijk ook naast de groeten van uw aanstaanden schoonvader, Hertog Ercole en de liefde uws bruidegoms, Alfonso, over te brengen de genegenheid van mijn zuster, Isabella, markgravin van Mantua... Lucrezia bloosde van genoegen. In zulk een oogenblik van wereldsche triomf was zij het schoonst, het bekoorlijkst. In de eerbiedige, maar onverholen bewondering van alle deze prinsen en edelen, die haar kwamen voeren naar haar nieuwen bruidegom, haar derden gemaal, vergat zij àlle geleden smart en verschrikkingen. Heugde zij zich nog haar proces van schandaal om te scheiden van Sforza? Heug de zij zich nog de gruwbaarheid van den moord op haar toch zoo innig beminden, achttienjarigen, tweeden echtgenoot? Moord door Cesare zelve bevolen, door Cesare zelve bedreven...? Cesare, aan wiens arm zij hier rond ging, stralende, feeëschoon...? Cesare, die haar fluisterde aan het oor: - Lucrezia...ziet ge dien jongen man, in het donkerblauw fluweel, die ginds, in den boog van de poort, staat te schrijven in een klein boekske...Doe niet of ge hem ziet, maar let tòch op...en ik zal u zeggen, wie hij is. - En wie is hij? vroeg zij nieuwsgierig, omdat Cesare haar opmerkzaam maakte op dezen geringen edelman uit het gevolg van een der gezanten. - Wel, zijn naam zegt u niets, zoo ik u zeg, dat hij El Prete heet, maar wie hij is, zal u belang inboezemen... | |
[pagina 179]
| |
- En wie is hij dan? vroeg Lucrezia. - Hij is een geheimschrijver van...Isabella van Mantua, en zij heeft hem hier heen gezonden, deze trotsche vorstin, wier groet u zoo even werd overgebracht, om... - Om wat?? vroeg Lucrezia. - Om haar getrouwelijk te melden een relaas van alle ontvangsten en feestelijkheden en vooral de beschrijvingen te geven van ùwe gewaden, Lucrezia! En ik ben overtuigd, dat, als wij eens vroegen zijn boeksken te zien, wij zouden lezen een nauwkeurige beschrijving van uw zilverlaken, bruinzwart sammeet en groenen gazen sluier, o zuster. Zij lachte, klein ijdel en blij gelukkig, en, ja...in dit oogenblik had zij geheel vergeten haar proces van schandaal, den moord op haar beminden Alfonso; de donkere, treurige rouwdagen van Nepi... | |
VILachende, schertsende voerden, elk aan een hand, de twee kamenieren, Lauretta en Giuditta, El Prete binnen een groote voorkamer om het uitzet der hertogelijke bruid in oogenschouw te nemen. - Maar als de Hertogin mij ziet...streefde hij tegen, nieuwsgierig toch. En zij schrikten werkelijk alle drie terug, want in de voorkamer waren zes hofdames, lijsten in de hand, bezig stapels linnengoed na te tellen. - Het is niets, zeide de oudste der dames glimlachend; de Hertogin heeft verlof gegeven, dat messer El Prete haar uitzet worde getoond... El Prete haalde dadelijk zijn boeksken ter hand om aanteekeningen te maken en de hofdames leidden hem zelve de voorkamer rond. Zij toonden hem, meestal met bont omzette gewaden, met sabelbont en hermelijn; gewaden van glanzig brokaat en soupeler | |
[pagina 180]
| |
satijn en zij noemden de prijzen: vijftienduizend dukaten, twaalfduizend dukaten...De kostbare hemden, die zij juist telden, waren tweehonderd in getal en er waren er bij van honderd dukaten; sommige der mouwen dier hemden alleen kostten dertig dukaten en waren met goudkant en franjes afgezet. El Prete, koortsig, schreef op, maar omdat er muziek van tamboerijnen klonk en van violen uit het appartement der Hertogin zelve, vroeg hij: - Is er ontvangst heden avond bij Madonna? - Oneen, antwoordden luchtig de dames; de Hertogin vermaakt zich alleen met haar vrouwen te laten dansen...Kijk maar eens om een hoekje... El Prete keek om een hoekje, langs een zwaar, donkerrood fulpen gordijn. Hij zàg in het, hel met kaarsen verlichte, slaapvertrek van Lucrezia, en zijzelve zat naast haar verguld ledekant en klapte de maat in de handen...En omdat zij juist òm zag, schalks, làngs het gordijn, zag zij hem in de oogen en lachte en beval El Prete binnen te voeren. Hij verborg fluks zijn opschrijfboeksken en knielde nu hoffelijk voor de Hertogin maar zij wenkte hem op te staan met het gebaar eener koningin, lief, fier en genadig. Achter in het vertrek stonden twaalf jeugdige Romeinsche vrouwen, den vierkanten hoofddoek op het haar geplooid, het zwart fulpen keurslijf zichtbaar geregen over het witte linnen hemd; het bonte schortje, fel kleurende, over den rooden of gelen rok. En zij dansten twee aan twee, zich begeleidende met haar tamboerijnen, en er was een vioolspeler, en toen danste een van Lucrezia's Spaansche edellieden met eene hofdame; en toen danste zijzelve met een der prinsen van Este. En El Prete, in zijn boeksken, schreef snel op, dat Madonna een Spaansche camorra droeg van donkergroen fluweel met goudband afgezet, en wit satijnen, zeer nauwe mouwen, met kleine poffen van goudstof, terwijl haar kanten hemd te voorschijn recht streepte over den boezem uit het open gesneden keurs; hij schreef, dat zij een lenza droeg of haarnet, van goudlint en smaragden, en dat zij zoo aanvallig danste, dat aller oogen en aller glimlach geboeid bleven aan hare bewegingen... | |
[pagina 181]
| |
Maar den volgenden dag, ten Vaticaan, zoû de plechtige ringenverwisseling plaats hebben tusschen de bruid en den, om etiquette steeds afwezigen, bruidegom. Geheel de ambassade van Ferrara haalde Lucrezia af, om haar, te voet, tusschen een eerewacht en een haag van flambouwen, te voeren naar het Vaticaan. En zij droeg een lang sleepgewaad van goudbrokaat over karmozijnrood fluweelen onderkleed, omzet met smal hermelijn; hare lange mouwen hingen neêr, vierkant, ter aarde; een hoofdtooi tulbandachtig, van goudgaas, karmozijnroode zijde en zwart fluweel kroonde haar blonde hoofd en zij droeg aan éen enkel snoer van zeer groote parelen geen andere juweelen dan eén smaragd, eén robijn en daar tusschen eén peerparel, maar zeer groot. Don Ferrante en Don Sigismondo, hare aanstaande zwagers, geleidden haar bij de hand naar de St. Pieterstrap en zij lachte gelukkig en sprak vroolijk en hoffelijk en er was muziek van strijkinstrument. In de Sala Paolina wachtte de Paus Alexander háar, die hij noemde 'zijne zeer beminde nichte en dochter in Christus'. Alle kardinalen waren om hem heen, en de Gonfaloniere, Cesare, zat op een schabel hem ter zijde. Lucrezia kuste den voet Zijner Gelukzaligheid, nam plaats op een schabel ter andere zijde. Achter haar stonden de gezanten van Frankrijk, Spanje, Venetië. De bisschop van Adria sprak de trouwrede uit. Maar Alexander fronste, ongeduldig. - Maak het kort, maak het kort, beval hij, hoorbaar, den bisschop. Daarop, achter een vergulde tafel, richtte Don Ferrante d'Este, als plaatsvervanger zijns afwezigen broêrs, den bruidegom, de verschillende vragen aan Lucrezia, die was op gerezen en nader trad. Zij antwoordde telkens toestemmend. Toen stak Don Ferrante haar den ring aan den vinger en hij zeide: - Deze verlovingsring zendt u, o allerberoemdste Donna Lucrezia, de beroemde Don Alfonso uit vrije keuze en in zijn naam schuif ik hem aan ùw vinger. Lucrezia antwoordde, zacht: - En in vrije keuze neem ik hem aan... | |
[pagina 182]
| |
Daarop las de notaris de akte voor en bood de kardinaal Ippolito d'Este de bruidsjuweelen der bruid aan. Alle aanwezigen luisterden aandachtig toe want allen waren benieuwd naar de woorden, die de kardinaal zoû kiezen. Het was voor niemand een geheim, dat deze bieding der bruidsjuweelen géene schenking was; alleen de ring was geschonken. Maar de kardinaal overreikte met zulk een zwier van woorden en zoo grooten takt de kostbare juweelen in openen schrijn, dat Alexander zelve zeide: - Uwer Eminentie woord verhoogt den glans dezer juweelen... | |
VIIFeest volgde na feest, in eén roes. Waren er des namiddags wedrennen, tornooien en stierengevechten, des avonds waren er danspartijen en tooneelvertooningen. Er was een stierengevecht geweest, waarin de Gonfaloniere zelve een stier met eén houw van zijn zwaard den kop af hieuw; na hem doodden de Spaansche matadoren tal van stieren en wilde buffelen. Terwijl na deze middagvertooningen Rome's straten krioelden van volk - het was Carnaval, vervroegd om Lucrezia's bruiloft, en de gemaskerde courtizanen drongen in dichte stoeten de menigte door of zaten in de balkons harer huizen, - schitterden des avonds het Vaticaan en de St. Pieterplaats van girandolen: van flambouwen en luchters. In de zaal, die Pinturricchio had verlucht met de fresco's van de Levens der Heiligen, leunde in een troon Alexander, daverend van lach in aanhoudende blijdschap; rondom zaten op schabellen Cesare en Lucrezia en de gezanten en de hovelingen lagen op kussens, over den grond, naar de tooneelvoorstellingen te zien. Na de komedie ‘dei Menechmi’ van Plautus, werden allegorieën, eklogen vertoond, waarin door goden en herders het Huis van Borgia werd verheerlijkt. Of balletten, moresca's genaamd, werden gedanst, en Lucrezia zelve danste, op verzoek van den Paus, met Cesare... In deze dagen, plotseling, trok zij zich vaak terug in haar eigen | |
[pagina 183]
| |
paleis en bleef onzichtbaar. Hare edelvrouwen meldden, dat de Hertogin zich de haren liet wasschen of zeer bezig was met haar uitzet. In der daad waren het plotse melancholieën, die Lucrezia overvielen en een dag in haar duistere kamer deden vertoeven of, gemaskerd, in eenvoudigen draagstoel, zich begeven naar de Piazza Pizzo di Merlo, waar haar moeder woonde, Madonna Vanozza. De moeder der kinderen van Alexander vi bewoonde aldaar een geriefelijk paleis, en hoewel zij nooit ten Vaticaan werd gezien, kwamen hare kinderen haar vaak bezoeken. En Lucrezia drong bij haar binnen, en zij had hare klagende, kreunende stem van bedorven kind, van blatend lammeke bijna, als zij riep: - Moedertje...kleine moedertje! En dan af rukte haar masker en dan zich stortte in moeders armen en aan moeders borst, en dan zat op een kussen aan Vanozza's voeten. - Mijn lief, mooi kind! zeide Vanozza en zij streelde Lucrezia's zachte, blonde haren. Is het heden voor het láatst? Is het vertrek van den bruidstoet bepaald en...kom je afscheid van moeder nemen...en zie ik je nooit, nooit meer terug?? - Neen, neen! riep Lucrezia. Het is nièt voor het laatst! Ik kom nog terug, ik kom nog terug! Wij gaan niet voór Nieuwjaarsdag weg! Maar ik ben gekomen, moeder, omdat ik zoo treurig was en zóo moê en niet uitrusten kòn in mijn eigene kamers! Ik ben treurig en ik ben moê! Het is feest iederen middag en iedere nacht en hoewel ik feest bemin, vermoeit mij die eindelooze feestelijkheid, omdat mijn treurige gedachten mij tòch bestormen! En ik kàn zelfs ze niet uitdenken in mijn eigen paleis, omringd als ik er ben van mijn dames, mijn kavalieren, mijn narren, mijn naaisters en mijn borduursters! En dan kom ik, moeder, bij u, om te denken, om te schreien, om te klagen! Om mij uit te klagen over mijn vreeslijke leven! Waar klaag ik mij elders uit dan hier! Hier alleen, in dit stille vertrek, kan ik het bijna uit schreèuwen aan uw voeten... - Stil kind, stil mijn arme kind! - Dat ik moê ben en treurig en lijd om het verleden en verdoofd | |
[pagina 184]
| |
ben door het oogenblik van het heden...en zoo bang voor de toekomst ben! O mijn verleden, dat mij zoo zwaar is, als ware ik oud! Als ik des nachts, overmoê, niet kan slapen, zie ik de schimmen er van òp rijzen... - Mijn kind, mijn arme kind, povera creatura mia!! - Zie ik Giovanni Sforza...mijn armen, eersten man, dien ik toch lief had in de stille dagen te Pesaro, en ik zie mij, een meineedige, die zwoer, dat zij maàgd was... - Om staatsreden, kind,...en Vader gaf absolutie...! - En ik zie Alfonso, mijn armen Alfonso...En ik zie Juan, onzen armen Juan, mijn rampzaligen broeder, dien wij allen weten, dat Cesare heeft... - O, zwijg kind, zwijg! - En den volgenden dag zit ik in mijn loge, voor het tornooi of het stierengevecht, en Cesare nadert mij, mijn broêr en mijn beul, en hij glimlacht tot mij en ik hecht mijn sluier vast aan zijn helm en hij bekampt den stier tot mijne eer...en des avonds zit ik ter zijde van Zijne Gelukzaligheid, als een prinses, en het is alles prachtig en glanzend om mij en ik dàns...omdat mijn vader geen schouwspel zoo mooi vindt als mijn dans en ik dans, en ik lach en ben vroolijk en onderwijl denk ik...: over enkele dagen reis ik af...naar een derden gemaal, dien ik nièt ken...die, naar men zegt, somber is en mij reeds haat, mij de bastaarddochter der Borgia's, haat als zij misschien allen, de Este's, mij haten...en dan, o mamma mia, ben ik zoo bàng, zoo bang voor de toekomst...Vooral, moeder, omdat zij niet alles weten... - Zwijg, kind, zwijg!! - Omdat zij niet alles weten! O, zoo zij wisten, zoo zij wisten! Zoo zij wisten, als ik en Sancia het weten, van Cesare...Zij vermoeden misschien: zij weten niet...Zoo zij wisten, dat ik, hun aanstaande erfprinses en dochter en zuster, mij in een klooster heb moeten terug trekken, omdat... De moeder legde ruw de hand op haar dochters mond. - Zwijg! zeide zij hard. Je wordt gek! Je weet niet meer wat je zegt! Zwijg daar over! niemand weet iets!! Niemand zal ooit iets weten! | |
[pagina 185]
| |
- En mijn Rodrigo! Mijn arm kind, dat ik achter moet laten! O mamma mia, mamma mia...soms, in het midden van dans of tornooi of banket komt het àlles in eenen over mij...en voel ik mij moê...en bang, zoo bang!! omdat zij niet alles weten! Zij snikte nu aan Vanozza's voeten en Vanozza streelde de haren haar en troostte haar kind zoo goed zij vermocht. Maar zijzelve, de moeder, voelde haar hart vòl treurigheid, want zijzelve, ook, was bang voor de toekomst harer dochter, die zoo ver, ginds in Ferrara, voor hàar verloren zoû zijn... En de nacht viel, de koude, kille Decembernacht, en Lucrezia lag met haar blonde hoofd, te slapen tegen de knie van Madonna Vanozza...Tot Lucrezia plotseling òp waakte met een schrik, zich herinnerde, dat er een feestmaaltijd was in het Vaticaan, ter eere van het gezantschap haars bruidegoms en zij zich, na een laatste, hevig hartstochtelijke omhelzing harer moeder, maskerde en wèg deed dragen, in dichten draagstoel, dwars door de joelende menigte, die vierde het Carnaval. | |
VIII Het was de 6de Januari 1505, de dag der afreize, tegen drie uur des namiddags en geheel Rome stroomde naar de St. Pieterplaats of naar de Piazza del Popolo om de kavalkade en de Hertogin te zien en toe te wuiven. Lucrezia had afscheid genomen van haar vader en de Paus had haar toe geroepen: - Heb moed! Heb moed, mijn dierbaar kind! Schrijf mij steeds, als je iets noodig hebt: ik zal meer voor je doen, dan ik ooit heb gedaan! En, gedurende de vermoeiende reis, schrijf mij ièderen dag, schrijf mij iederen dag, opdat ik wete hoe die dag was... Hij was zeer ontroerd, de Paus Alexander. In die demonische ziel was deze menschelijkheid: de liefde voor de zijnen. Hoe hij ook Lucrezia vaak had beschouwd als een lokaas, en gewetenloos als een speelbal behandeld, hij had haar lief met een naïve, onmetelijke liefde. Behalve aan zijn eigen politieke doeleinden, dacht | |
[pagina 186]
| |
hij vooral ook aan hàre grootheid, en grootheid, voor hèm, was geluk. En nu, het zoû gaan gebeuren: Lucrezia, als bruid, ging den erfprins te gemoet van een der voornaamste Italiaansche tronen! De Paus Alexander, de demonische Borgia, had vochtige oogen. Nu liep hij van balkon naar balkon om Lucrezia toe te wuiven, tot hij haar niet meer zièn kon. Het was een koude dag van overbergschen wind. Lucrezia, te paard, wuifde den Paus terug...Zij bereed een blanken, goud getuigden telganger; zijzelve droeg een reisgewaad van zware roode zijde, met hermelijn omzoomd; een grooten hoed met roode pluimen, het blonde haar gevangen in een dicht net van gouddraad. Want de reis eener vorstelijke bruid naar haar bruidegom was een ceremonie, was een parade, die dit maal langer dan een maand zoû duren... Om Lucrezia reden, in statie, de prinsen van Ferrara en kardinaal Cosenza, haar biechtvader en vertrouweling; de reisstoet telde meer dan duizend personen...Alle kardinalen geleidden Lucrezia tot aan de Porta del Popolo; de Gonfaloniere, Cesare, kardinaal Ippolito d'Este, de magistraat van Rome, reden meê tot aan de Ponte Molle, namen toen afscheid, keerden terug. En de bruidstoet toog voort, pas voor pas, in den fellen wind. Het was, met de narren, edelvrouwen, kavalieren te paard - allen hèl van felle kleuren, wuivend van pluimen - een onwaarschijnlijk gala, dat zich moeizaam, omslachtig nu voort bewoog, dat zich voort zoû bewegen gaan gedurende langer dan dertig dagen...De wind, heftig, woelde in de pluimen; enkele verdwaalde regendroppelen vlakten op de zijde en het fluweel der gewaden...Er waren draagstoelen voor de vrouwen, maar slechts om stortregen zouden deze hare paarden verlaten. En de bruidstoet, langzaam, plechtig, kleurig, bont, tusschen de zwaar gewapende ruiters van het escorte, trappelde voort over den weg. Vanen en wimpelen fladderden. Honderdvijftig muilen voor wagens gespannen, trokken de koffers en kisten der bruid. De boeren liepen uit om te zien en wisten niet welke vorstin daar voor bij trok... Te Castelnovo, dien eersten dag, werd stil gehouden en overnacht. Om de plaatsen, waar de stoet overnachtte, niet al te zwaar | |
[pagina 187]
| |
te belasten - want verplicht was de inkwartiering van het gevolg - gingen sommige afdeelingen van het geleide naar ter zijde van den rechten weg gelegene plaatsen. De breve des Pauzen, overal heen gezonden, luidde:
- Geliefde zonen, aan u Onzen groet en Apostolische zegen. Wij wenschen, en wij bevelen, ter gelegenheid van de reize Onzer in Christus geliefde dochter, de edele vrouwe, Hertogin Lucrezia di Borgia, die met een groot geleide zich begeeft naar haren gemaal, Onzen geliefden zoon, den edelen Alfonso van Ferrara, tweehonderd ruiteren van haar gevolg op te nemen en met eere te tracteeren, indien gij Onze genade op prijs stelt en Onze ongenade vermijden wilt... Te Rome, St. Pieter, onder den Visscherring. December 1501...
De volgende dagen werd opgehouden te Narni, Terni, Spoleto. Den zesden dag bereikte de stoet Foligno. Lucrezia en hare dames en vrouwen gevoelden zich zóo moede, dat zij, zoo wel te Spoleto als te Foligno, een geheelen dag rust hielden. Bericht werd dadelijk gezonden, zoo wel aan den Paus, als naar Ferrara...De bruid zoû niet eerder dan 2 of 3 Februari Ferrara kunnen bereiken. Was Lucrezia uitgerust en had zij zich de haren laten wasschen, dan toog de bruidstoet verder, statig, pas voor pas over den witstoffigen weg, nu door een regenbui, dan door een fellen wind, en het bleef steeds het onwaarschijnlijke gala, de vreemde parade eener sprookjesprinses, naar wie de boeren kwamen kijken. En iederen avond, in iedere plaats, was het de feestelijke ontvangst, waren het banieren en eerepoorten, triomfwagens met allegorieen, toespraken en vertooningen op de stadsplaats en werd Lucrezia in verzen verheerlijkt, in schoonheid boven Venus, in kuischheid boven de Romeinsche Lucrezia, waarna de heerschappen en magistraten der stad, in feestkleedij en lange, rood zijden mantels, de bruid ten laatste hielpen af stijgen en binnen hunne paleizen leidder. | |
[pagina 188]
| |
Van stad tot stad bereikte de kavalkade Urbino, den 18den Januari, en de hertog Guidobaldo en de hertogin verwelkomden Lucrezia. Zij had opgezien tegen de ontmoeting met dit trotsche paar, maar niet alleen, dat zij, door haar groote beminnelijkheid, hen voor haar wist te winnen, maar ook om politieke redenen kwamen zij Lucrezia zeer te moet, meenende door een minnelijke ontvangst hun wankelen troon te bevestigen. De bejaarde hertogin, aan Lucrezia's zijde, nam plaats in den Franschen draagstoel, die Paus Alexander opzettelijk zijne dochter geschonken had, opdat de hertogin van Urbino, aan Lucrezia's zijde, met haar naar Ferrara zoû reizen. Het ging naar Pesaro nu, en de weg was moeilijk; de kavalkade kwam des avonds de stad binnen, uitgeput zoo wel mannen, vrouwen als dieren, door wind en regen geteisterd, Lucrezia zelve in een toestand van melancholie, die zij niet overmeesteren kon. Pesaro! Hier had zij met haar eersten gemaal, Giovanni Sforza, het rustige, lieve jaar geleefd! En nu behoorde deze stad aan haar broeder Cesare! Hij had bevel gegeven haar feestelijk te ontvangen. Honderd kinderen, in zijne kleuren, wit en rood gedost, olijvetwijgen ter hand, kwamen haar aan de poort te gemoet en zij schreeuwden: - Duca! Duca! Lucrezia! Lucrezia! Zij steeg, met de hertogin van Urbino, uit voor haar vroegere paleis! De zelfde edelvrouwen van Pesaro, die geweest waren hare vroegere edeldames, begroetten haar, blijde haar terug te zien, want allen hadden haar lief. En zij wierp zich in hare armen, en snikte... Dien avond, den geheelen volgenden dag bleef zij onzichtbaar, opgesloten in hare kamer. Zij gaf verlof, dat hare dames avonddans hielden met de edelen van Pesaro, maar zijzelve verscheen niet. Behalve, dat zij uitgeput was van vermoeienis door deze eindelooze, eindelooze reis, dit eindelooze gala, deze eindelooze parade, overviel haar een onoverkomelijke melancholie. Na zich de haren te hebben doen wasschen - zij leed aan zware hoofdpijnen, zoo zij zich niet telkens en telkens het zware, blonde haar | |
[pagina 189]
| |
deed wasschen met geheel de ingewikkelde behandeling, die het vereischte - bleef zij rusten in hare kussens, en keek voor zich uit. Zij kende deze kamer: de fresco's, het beeldhouw werk aan ramen en deuren, de marmeren schouw, de arazzi zelfs waren de zelfde. Zij had hier geleefd met Giovanni...Zij had hem wel lief gehad...Zij had deze rust zelve verbroken, omdat zij haar verveelde...Ook had haar Alexander gedwongen plotseling terug te komen naar Rome, terwijl Giovanni bij Napels streed...En zij had gehoor gegeven aan haar vaders wil en haar eigen zenuwige onrust, en het proces van schandaal was gevolgd... Uit de danszaal, terwijl zij mijmerde, bij twee hoog brandende waskaarsen in vergulde luchters, kwam de weêrklank der luchtig sierlijke dansmelodiën tot haar: een zang van snaarinstrument. Zij bleef alleen, in haar witte nachtkleed; er was goudkant om hare mouwen en zij had een wijden mantel van rood sammeet, gevoerd met hermelijn, omgeslagen, omdat zij het koud had. In de marmeren schouw brandde een stuk boomstam en zij strekte de kille, witte handen uit naar de flauwe vlam, die walmde over den verkolenden tronk. Haar lange, blonde haar viel los, en zij voelde er telkens aan, of het droogde. Hare starende, groote oogen waren zeer wit, parelblank en glanzend, en de pupil, klein en goud, vol smeekende, lieve treurenis nu. Om haar de schaduwen van de kamer en de schaduw harer melancholie; over haar rood fluweel en haar blonde haar de bleeke glanzingen van de kaarsen, en de afschijn van de houtvlam. En zij zat steeds, onbewegelijk en de kille handen gestrekt naar de schouw, en in de nacht vedelde de dansmuziek nu lustiger op en zijzelve was heel droef en heel bang en voelde zich zeer verlaten. Zij was twintig jaar, een kind. Een kind, dat soms niet wist wat het verlangde, wie het lief had. Alfonso...dièn had zij, o innig bemind! Nu, haar nieuwe gemaal...heette Alfonso ook...Men zeide, dat hij heél anders was dan haar arme, eerste Alfonso...Men zeide, dat deze Este somber was, stilzwijgend, ruw, barsch...Zij had hem éens gezien in Rome, toen hij met een gezantschap uit Ferrara gekomen was...Jaren her: zij was even twaalf jaar ge- | |
[pagina 190]
| |
weest...Zij herinnerde zich niet meer goed...Zij had niet opgelet, nooit gedacht, dat die zelfde donker uitziende jonge prins van Ferrara... Hoe zoû hij haar ontvangen, haar de bastaarddochter van Borgia? Hoe zouden zij haar àllen ontvangen? Haar schoonvader, Ercole? De trotsche zuster, markgravin van Mantua? Zoû zij ze winnen voor zich, als zij den kardinaal Ippolito had gedaan en don Ferrante en don Sigismondo? Of... Zij was bang, zij was heel bang. Soms scheen het haar, dat zij oud was, omdat zij zich veel herinnerde, te veel, te veel misschien...Soms scheen het haar, dat zij een kind was, en verlaten door iedereen...Hier, in deze kamer scheen het haar, dat zij droomde, omdat zij hier terug was...Of gedroomd hàd, in vroegere jaren, gedroomd had Giovanni Sforza en Alfonso van Arragon...Alfonso vermoord, wist zij, dat Giovanni, wraak broedende, was in Mantua...Zoû hij haar bruiloft komen verstoren...in Ferrara...?? Neen, neen, zij waren machtig, de Este's. Maar...dit huwelijk was hun opgedrongen, door den koning van Frankrijk, door haar vader, den Paus...O, zoo zij haar koel ontvingen...Haar wezen een ver paleis te bewonen; haar beschouwden als een indringster, haar misschien wel heimelijk martelden, kerkerden...wie weet...Maar zij zouden niet dùrven, die Este's...Was de Paus niet haar...vader; zoû hij haar niet te beschermen weten...O, zoo zij hen allen maar wòn, voor zich, dien trotschen, ouden hertog, Ercole, dien somberen gemaal, Alfonso, en hen allen, hen allen...Zij kòn niet leven in haat en in somberheid...Zij behoefde, als een bloem, zonneschijn, licht, lucht...Hare jeugd wenschte vreugde; haar hart wilde liefde; hare zinnen wilden kleuren, muziek, schoonheid, blijheid en hartstocht...Zij kon zich nu hier terug trekken in eenzaamheid en melancholie, maar die duurden niet - zij wist zèlve hare veranderlijkheid - en dàn zoû zij verlangen weêr naar wat zij nù te veel had: pracht, wereldschheid, dans en vreugde... En in Rome bleven hare moeder Vanozza...en haar kind, Rodrigo...Zoû zij beiden nog ooit weder zien? En...haar vader? Zij | |
[pagina 191]
| |
had hem wel lief: het was niet mogelijk niet lief te hebben een, die zijn kind zoó lief had, als hij haar...al wàs hij geen Paus, geen priester...geen vader bijna zelfs! En Cesare... O, eigenlijk...eìgenlijk - zij werd het zich bewust - was zij blijde wèg uit Rome te zijn...Ja, wèg uit hun macht en hun teederheid...Te zijn op weg naar de...Toekomst, haar nieuwen gemaal, Ferrara... Zoo de Toekomst erbàrmen maar had, haar gunstig was! Maar zij zoû hem voor zich weten te winnen. Bekoorde zij niet iedereen...en dat zelfs zonder te willen, te weten...Hoe zoû zij dus des te meer bekoren, indien zij wenschte en wìlde met heel haar geestkracht, met heel... Een nieuwe energie werd in haar wakker. Zij was opgestaan uit hare kussens en zij zag zich plots zelve ten voeten uit. Er was een groote spiegel achter haar. En zij zag zich in het soupele, plooiende, witte, allerfijnste lijnwaad, met de tikjes goudkant over de ranke armen; zij zag zich in de witte nis van den hermelijnen mantel van rood sammeet, en zij zag haar blank gelaat, fijn als een bloem, als het hàrt van de bloem, die haar stralende haren waren...Zij schrikte eerst...en toen naderde zij...en glimlachte...en murmelde: - Wat ben ik mooi...Wat ben ik mooi!! En zij zuchtte heel diep op...Er was een zachte spijt in haar, dat zij niet mede danste, met de kavalieren en edelvrouwen...Zij hoorde steeds de violen...Maar het was te laat... Toen, omdat de eenzaamheid haar woog, bewoog zij zwak de zilveren bel op een tafel, om hare vrouwen te ontbieden en zich te begeven ter ruste... | |
IXCesare, nu Hertog van Romagna, had overal bevolen, dat in zijn gebied de sleutels der steden aan Lucrezia werden aangeboden en het was toespraak na toespraak, ceremonie na ceremonie...Rimi- | |
[pagina 192]
| |
ni, Cesena, Forli waren nu de plaatsen, waar de bruidstoet door trok. En de binnenkomst was steeds de parade, het nooit eindigende gala, langs de tribunes, opgeslagen voor de edelvrouwen, die welkomst wuifden, terwijl de magistraat aanbood huldegeschenken, bestaande vooral in suikerwerken en waskaarsen. Na Forli omringde een nog sterker geleide den bruidstoet: duizend man voetvolk, honderd-vijftig ruiteren deed Cesare's stadhouder, don Ramiro d'Orco, zich voegen bij den reeds talrijken stoet, want hij vreesde de rooverbenden van den bandiet Giambattisa Carraro...Maar Lucrezia en der hertogin van Urbino werd mede gedeeld, dat dit geleide niet meer was dan een hulde van Romagna aan de zuster zijns hertogen Cesare. Faenza, Imola, Castel-Bolognese volgden. Bij Bologna kwamen alle de Bentivoglio's Cesare's zuster te moet: Ginevra Bentivoglio was de tante van Giovanni Sforza! Maar in groote courtoizie ontving de trotsche vrouw de aanstaande erfprinses van Ferrara, en er waren banketten en danspartijen. Het was 30 Januari geworden en er was bepaald, dat van Bologna af de bruid per vaartuig langs het kanaal haar reis voort zoû zetten. Het was een mistig koude nacht en laat kwam Lucrezia aan op het kasteel Bentivoglio, twintig mijlen van Ferrara verwijderd. Aan beide zijden van het kanaal stuwde de talrijke stoet, te paard, het kasteel te gemoet, begeleidende het vaartuig der bruid. Lucrezia, met de hertogin van Urbino, steeg uit; en het was de begroeting des slotvoogds... Toen Lucrezia afscheid wilde nemen van de prinsen van Este, om zich in haar kemenade terug te trekken, zag zij, op den achtergrond van de zaal, een grooten, zwart gemantelden, gemaskerden man. Maar de prinsen antwoordden haar niet op haar verwonderde, verontruste vraag, bogen diep, trokken zich glimlachend terug... Haar hart klopte van angst. Wat beteekende dit? Wie was die man, die zich nu los hulde uit den zwarten mantel, die zijn masker zich af deed...? - Vergeef mij, zeide hij en knielde op een knie. Vergeef mij, mijn | |
[pagina 193]
| |
bruid en mijn Hertogin! Ik ben gekomen van Ferrara, onbekend en ongeweten, om u, Madonna, te zien en te begroeten vóór ik u ontvang aan de poort van Ferrara, als mijn gemalin, die ik binnen zal leiden in het huis mijner vaderen... - Zijt gij Alfonso d'Este, mijn bruidegom?? vroeg Lucrezia verrast. - Ik ben Alfonso, zeide hij, terwijl zij hem de hand reikte tot opstaan. Ik ben gekomen om kennis te maken met wie mijn vrouw zal zijn, vóor ik haar welkom heet tusschen ontplooide banieren en muziekgeschal, tusschen alle de mijnen, die ook de haren zijn zullen... - Mijn heer bruidegom en beroemde Hertog, zeide Lucrezia ontroerd; het is een zeer beminnelijke ingeving van Uwe Doorluchtigheid geweest om mij te gemoet te komen in dit kasteel! Het is mij een innig groot geluk u te zien en te begroeten, voor ik mijn hand in de uwe leg, te midden van statie en hoogtijdspracht...Gij zijt dus...Alfonso? - Ik ben Alfonso, zeide hij kalm. Hij was hoog, streng, donker, een weinig barsch; zijn felle oogen fronsten steeds onder een zwaren staaf van zwarte brauwen; zijn zwart haar was kort; zijn korte zwarte baard was naar de Spaansche, overheerschende mode geknipt. Hij was gebruind, hij was zeer mannelijk, in zijn courtoizie eenigszins stijf, als een krijgsman, die moeilijk bevallig doet; toch glimlachte hij, toen hij herhaalde: - Ik ben Alfonso, uw bruidegom... Zij dacht aan haar eersten Alfonso...Zij zoû dezen Este niet lief hebben als zij haar anderen Alfonso gedaan had, haar bloem en haar vlam! Maar toch gaf hem nu aan te zien in zijn fronsende oogen, haar iets van eindelijk gevondene kalmte in haar angstig hart. Zij was niet bang meer. En zij zeide, betooverende, met die stem, wier klank reeds bekoorde: - Herinnert ge u, mijn bruidegom: wij zàgen elkaàr reeds...jaren geleden... - Ja, zeide hij kalm. In het Vaticaan. Ik kwam als gezant mijns | |
[pagina 194]
| |
vaders...Zijne Gelukzaligheid ontving mij met hooge eer. Gij, Madonna, waart een beeldschoon kind, engelblond en met oogen, zoo groot en van een wonderschoone kleur... - Men heeft altijd gezegd, dat mijn oogen ‘blank’ waren...maar ge zult niet meer mij herkennen...dat jonge kind van vroeger...in de vrouw, die nu de ùwe zal zijn...? - Ik herken haar, zeide hij. Dus...schertste hij nu; gij zijt Madonna Lucrezia, di Borgia, mijn bruid...? - Ik ben Lucrezia, zeide zij lief. Zij keken elkander glimlachende aan. Hij vond haar wonderschoon, bevallig, bekoorlijk, betooverend...Zij had een aanminnigheid, een innemendheid daarbij, die bizònder waren; zij had een natuurlijke vorstelijkheid, deze bastaarddochter van den Borgia. - Hertogin en beminde bruid, zeide hij. Ik ben innig gelukkig u te hebben gezien en de hand nu te kussen en u te zeggen: tot weêrziens, spoedig, aan Ferrara's poort. Dit oogenblik mag niet langer duren. Wij zijn, helaas, slaven der etiquette. Wat ik deed, mag zelfs niet worden geweten. Mijn broeders en neven alleen weten en wachten mij buiten. Mijn paard bleef gezadeld. Ik vertrek zoo dadelijk...Vaarwel, en tot ziens. Hij kuste haar nog eenmaal in galanterie, op de hand, en boog. - Vaarwel, en tot ziens, antwoordde zij ontroerd. Tot spoedigen ziens,...Alfonso. - Tot spoedigen ziens, Lucrezia... - Tot ziens, herhaalde zij; en mijn innigen dank...dat gij gekomen zijt... Zij strekte de beide handen uit, hij kuste ze beiden, boog, en ging... Zij haalde diep adem... Het was in haar als een wijde, wijde verluchting; het was of zij adem haalde, na weken... | |
[pagina 195]
| |
XTe twee ure, den tweeden Februari, donderden de saluutschoten over Ferrara, ter eere der aangekomene bruid. Het was een zonnegouden, helkoude dag en duizenden schaarden zich langs den weg. De bruid, die nacht, had gerust in het buitenpaleis van Alberto d'Este, 's hertogen Ercole bastaardbroeder. Nu, over de brug van den Po, reed de kavalkade de stad binnen. Vijf-en-zeventig boogschutters te paard, in de kleuren van Este, rood en wit; tachtig trompetters en even zoo vele pijpers...De adel van Ferrara te paard; de hofstoet van Isabella van Mantua, zuster des bruidegoms en die van de hertogin van Urbino: beide prinsessen waren reeds in het Kasteel, om de bruid aldaar welkom te heeten. Naast zijn zwager, Annibale Bentivoglio, volgde de bruidegom, Don Alfonso, omringd door acht edelknapen. De donkere, fronsende prins droeg een wambuis van scharlaken en zwart fluweel; zijn zwart ros was met scharlaken bedekt. Achter hem kwam dadelijk Lucrezia's gevolg: pages, Spaansche kavalieren, vijf bisschoppen, de gezanten en prinsen, die haar van Rome hadden begeleid; zes trommelslagers; dan hare narren; vervolgens hare edellieden en eeredames, alle te paard, sierlijk en zwierig; eindelijk zijzelve, aller oogen tot zich trekkende. Zij reed aan onder een baldakijn van purper, die Ferrara's doctoren droegen en meesters der kollegiën van rechtsgeleerdheid, artsenij- en wiskunde. Haar telganger, sneeuwwit, was overhoesd met een purperen dek, gespleten over de flanken, door stalmeesters omgeven. Zijzelve droeg een breedmouwige camorra van zwart sammeet, met goudlaken breed omzoomd, over een langmouwige sbernia van goudbrokaat, met hermelijn afgezet. Haar lange, blonde wonderhaar viel los over de camorra heen, een tweede mantel gelijk, en over den kruin droeg zij een lang, ter beider zijde afhangend, net; lenza van diamanten, robijnen, smaragden, als twee juweelen sluiers, die haar lieflijk gelaat nauw omlijstten. Deze juweelen, aangeboden door haren schoonvader, bleven het | |
[pagina 196]
| |
eigendom van de Este's, even als de reusachtige robijnen en paarlen, die zich rijden over haar borst en die de gestorven Hertogin had gedragen. Veertien gala-wagens volgden, met de eeredames van Lucrezia; honderd muildieren, bont opgetuigd, torsten de, met fluweel overdekte, kisten en kofferen der bruid, tusschen een zwerm van dienaren en hellebaardiers... De kanonnen donderden, ter eere. Plotseling, onder den toren van Castel Tedaldo, schrikte Lucrezia's telganger voor het eereschot, steigerde hoog; zij poogde te vergeefs zich te houden; zij gleed af, in de verwarrende plooien van haar mantelsleep... Vóor zij zich bewust werd te zijn gegleden in de armen van hare stalknechts en de oogen op sloeg, zag zij haar bruidegom, Don Alfonso, die voor haar stond. Zij glimlachte en murmelde: - Het is niets... Hij wilde een ander paard haar doen bestijgen; zij zeide... - Neen, neen...ik ben niet bang... En zij besteeg haar sneeuwwitten telganger ten tweeden male. Men juichte haar zeer toe, en zij glimlachte. Op de plaats voor het Kasteel, daverden nu alle trompetten en pijpers haar welkomst toe. Haar paard steigerde weêr, hoog, maar zij bleef in het zaâl, terwijl de stalknechts het ros bedwongen. Zij groette in het rond en glimlachte. En plots zag zij dàt - hier in Ferrara - wat zij in Rome ook immer had opgemerkt, als zij zich vertoonde in statie en de menigte groette: allen glimlachten, als of zij waren bekoord. Allen zagen haar aan en glimlachten. Uit de tribunen, uit de ramen van het Kasteel wuifden allen haar toe en glimlachten. Tal van gevangenen, op dit oogenblik uit de kerkers bevrijd en de vrijheid terug gegeven, stroomden haar toe, wuivende, juichende: Dank! Dank! en glimlachten. En Lucrezia werd zich bewust, dat zij allen glimlachten omdat zij bekoorlijk was: alleen reeds de allerliefste aanminnigheid harer schoonheid won haar hun aller harten. Alfonso, nu, stond voor haar, om haar te helpen af stijgen. En hij zeide: | |
[pagina 197]
| |
- Lucrezia...in het middenbalkon van het Kasteel staat mijn zuster, Isabella... Lucrezia, voor zij af steeg, wendde nieuwsgierig den blik in de richting, die Alfonso wees. En zij zag de markgravin van Mantua, de trotsche Isabella Gonzaga, Alfonso's zuster...En zij zag, dat Isabella glimlachte en nu haar toe wuifde met den zakdoek. Toen wuifde Lucrezia terug, met den zakdoek, en met haren beider blik en glimlach spon zich op dit oogenblik de allereerste draad der vriendschap tusschen beide vrouwen... Lucrezia gleed af van haar telganger en zij boog diep voor haar schoonvader, hertog Ercole, en de grijsaard voerde haar aan de hand binnen in het Kasteel, terwijl de schoten donderden, de paarden steigerden, de banieren wuifden, het volk juichte: duca, duca! en de bevrijde gevangenen om haar heen op de knieën vielen, schreeuwende: dank! dank! de handen geheven... Terwijl de stoet der prinsen en bisschoppen en edelen en dames en knapen binnen vloeide in de, van starrelende lichten nu stralende, opening der groote paleispoort... |