| |
| |
| |
De bezitting van Messer Donato
A.D. 1464
Over de breede trap van het paleis, tusschen de marmeren antieke beelden, ging, door deurwachters voor af gegaan, de door verschillende korporaties uit Parijs afgezondene groep van Fransche aanzienlijke bankiers en handelaars.
Zij zouden in gehoor ontvangen worden, dezen morgen, door Piero de' Medici; zij waren deftige, fluweel omtabbaarde, zeer rijke mannen van zaken, en zij kwamen in Florence, om met Piero, Gonfaloniere der Stad, en Hoofd der Republiek, te spreken over gewichtige handelszaken en nauwere relatie-aanknooping tusschen Florentijnsche en Parijsche kooplieden.
Zij werden gevolgd door hunne notarissen en geheimschrijvers, door rechtsgeleerden en mannen-der-wet, geleerd en gewichtig, en een dicht gevolg, met hun klerken en dienaren, aanstuwende achter de zes, zeven indrukwekkende gestalten dier schatrijke handelaars en bankiers, allen met zorgvuldig geschoren, kwabbige wangen, glimmende van wèlleven, glanzende als met den weêrschijn van gouden dukaten.
Achter hen allen, de trap op, liep een knoestige, oude man, groot en krachtig nog voor een tachtiger, grauw lokkig en grauw gebaard; hij droeg een grijzige werkmanskiel, lang, tot aan de kuiten en over zijn grauwe lokken een grauwen hoofddoek, gebonden als muts, en die ter zijde neêr hing met één breed eind.
De groep der Fransche bankiers en handelaars, boven aan de trap, werd ontvangen door twee edellieden-van-dienst, die hen hoffelijk binnen leidden in een groote, ruime, hooge wachtzaal,
| |
| |
donker van tapijtwerk aan de muren en gebalkte zoldering. Er stonden hellebaardiers, twee, aan de deur, en twee aan een andere deur, die toegang gaf tot de gehoorzaal van den Gonfaloniere. Er liepen pages druk rond, de eene deur in, de andere deur uit, en er waren klerken en secretarissen, die torsten perkamenten rollen ergens heen, en zij hadden allen over hunne geschoren gezichten een trek van groote gewichtigheid, als of ieder van hen onmisbaar was voor het welzijn der Republiek en de glorie van Florence.
Achter het gevolg der van wèlleven en gouden dukaten weêrglanzende, buitenlandsche mannen-van-zaken, achter hun klerken en geheimschrijvers en notarissen en mannen-der-wet, was de knoestige grijsaard gekomen, kalm, onverschillig, hoog en krachtig, en er was bijna een trek van minachting om zijn grauwen baard, en leuken spot in zijn donkere oogen, als hij van ter zijde gluurde naar de gewichtige, dikke, fluweel-omtabbaarde kooplui, die hem óf niet zagen of óver zijn groote werkmansfiguur heen staarden naar de gewevene tafereelen van het donkere muurtapijt. Tot een der edellieden-van-dienst, zich uitputtende in beleefdheden tegen over zulke schatrijke mannen-van-zaken, den grijsaard gewaar werd, die rustig, afwachtende, zich gezet had op een gebeeldhouwde bank in het boograam.
De jeugdige edelman schrikte, even verwonderd, en haastte zich toen naar den grijsaard, die glimlachte en op rees.
- Gij hier, Messer Donato! zei de jonge edelman, blij, verrast, en de bankiers en kooplui fluisterden, vragend.
Messer Donato, leukweg, glimlachend in grauwen snorrebaard, haalde de schouders op.
- Zoo als je ziet, cavaliere mio, bromde hij, in zijn baskeel. Zoo als je ziet! Ik zoû gaarne Zijne Doorluchtigheid een oogenblikje maar spreken. Maar ik kom niet op een gunstig oogenblik, schijnt het, en zal wel lang moeten wachten...Want eer al de gewichtige zaken zijn afgehandeld met die breedsprakige heerschappen van over de grenzen, zal het uur van gehoor wel verstreken zijn, wat denk je, cavaliere Francesco?
- Dat zoû wel kunnen, Messer Donato, zei de jonge Francesco.
| |
| |
Vooral omdat op het oogenblik de Podesta nog toeft bij Zijne Doorluchtigheid en er allerlei gewichtige bespreking is. Maar je weet, je bent niet de eerste de beste en je mag wel een potje breken; je hebt eigenlijk zelfs vrij binnenkomst en uitgang in het Paleis, en zeker zoû Zijne Doorluchtigheid niet tevreden zijn als ik je liet wachten tot het einde van de audiëntie, wanneer er geen tijd meer zoû zijn om je te hooren. Heb dus een oogenblik geduld, Messer Donato, en dan zal ik zien, wat ik doen kan voor je...
Messer Donato dankte den vriendelijken edelman met stevigen handdruk, en omdat de jonge Francesco zich weêr wendde tot de Parijsche bankiers en handelaars en hen beleefde dingen zeide, verontschuldiging vragende, omdat de Gonfaloniere hen niet onmiddellijk gehoor kon geven, zette de grijsaard zich weêr rustig, stram, krachtig en knoestig in de gebeeldhouwde bank van het boograam.
Er klonk een bel, zilver en luid en doordringend.
En langs de hellebaardiers der tusschendeur haastte zich Francesco, de jeugdige edelman-van-dienst.
Er was een vierkante vestibule, en er waren zuilen en er was de gehoorzaal, ruim, hoog, geheel open op overdekt arkadenbalkon, van waar binnen geurde de aroom der tuinen in zon. Er waren donkere tapijten, vol gewriemeld met gewevene antiek Romeinsche figuren, tegen de wanden. Er was een plafond van vierkante, vergulde, gebeeldhouwde caissons. Er was in het midden een zeer groote, zware tafel, bedekt met blauw fluweelen kleed, dat franje-viel tot den grond. Over de tafel papieren, perkamenten, schrijfgerei. Achter de tafel, staande, Piero de' Medici, zoon van Cosimo, hem, die genoemd was de Vader des Vaderlands. Gladgeschoren, in fluweelen tabbaard, scheen de Gonfaloniere niet meer dan een waardig man-van-zaken.
Hij had de luid zilveren bel doen klinken, om de Podesta uit te leiden, eerste magistraat der Stad. Om den Podesta waren de Gedelegeerden van den Algemeenen Raad en leden der Signoria. Zij waren gehoord, en zij bogen en trokken zich terug door een galerijdeur, aan welke twee pages de zware gordijnen hieven.
| |
| |
De Gonfaloniere groette hen nog minzaam na met de hand, en zij verdwenen. Het jonge riddertje wachtte, tot zijn meester hem toe zoû spreken.
- Zijn de Fransche heerschappen daar, Francesco? vroeg Piero; geheimschrijvers waren bezig haastig papieren bij elkaâr te schuiven over het fluweel der tafel.
- Ja, Doorluchtigheid, antwoordde het riddertje.
- Laat hen binnen.
- Alleen...
- Wat?
- Er is...nog iemand anders. Gelijk gekomen met hen...
- Wie dan?
- Messer Donato.
- Messer Donato?? riep Piero de' Medici, verwonderd, verrast, glimlachend. Wat komt hij doen?
- Dàt weet ik niet, Dooriuchtigheid...
- Wat heeft hij noodig? Zoû hij wat geld behoeven, niettegenstaande hij nu heereboert te Caffaggiuolo?
- Dat zoû wel kunnen, Doorluchtigheid. Zoû u hem een oogenblik willen hooren?
- Natuurlijk!
- Voor de Fransche heerschappen?
- Natuurlijk! Lang van stof zal onze Donatello niet zijn. En dat zullen de Fransche heerschappen wel. Leid dadelijk Messer Donato binnen, Francesco.
Het riddertje glunderde van pleizier, haastte zich weg tusschen de hellebaardiers, en, de deur open, de gordijnen geheven, riep hij, bijna jubelend:
- Messer Donato!!
In de wachtzaal voer verwondering, sprakeloos, door de groep der bankiers en mannen-van-zaken. En zij vroegen den anderen edelman-van-dienst, die ook Messer Donato vriendelijk groette, nu hij langs hem ging op weg naar de gehoorzaal:
- Maar wie is dan toch die onverschillige kerel, die er uit ziet als een werkman?
| |
| |
- Die onverschillige kerel, heerschappen, die er uit ziet als een werkman...schertste de edelman; is...Donatello, onze beroemde beeldhouwer, een glorie van onze stad, schepper van méer schoone werken, dan ik u thans op kan noemen, en ge zult een oogenblik geduld moeten oefenen, want Zijne Doorluchtigheid - als alle wij Florentijnen - heeft wel wat met hem op!
* * *
In de gehoorzaal kwam Piero de' Medici met beide handen toe naar den beeldhouwer, den schepper van David en San Giorgio, den schepper van peinzende profeten en lachende, dansende kinderen, den schepper van een geheel werk van schoonheid in marmer en brons. En ter zelfder tijd gluurde van af het balkon een beeldschoone knaap naar binnen, Piero's zoon, Lorenzo: de blonde haren lang tot aan de schouders golvende over een buis van scharlaken sammeet met smaragd-groene satijnen poffen, zijn slanke jongensbeenen omgoten in scharlaken hozen, een juweelen dolk in zijn steenbezetten gordel bengelend; een jonge knapefiguur van zóo schitterende bevalligheid als zijn vader ernstig eenvoudig zich vertoonde en zakelijk koopmanwaardig.
- Wel, Donato, wel Messer Donatello, riep de Gonfaloniere; dat doet me pleizier je te zien!
- Ik vrees, dat ik u storen kom, Doorluchtigheid, zei Donatello. Er was juist de Podesta...en er zijn de Fransche heeren...
- Welnu, zij wachten een oogenblik...En wij hooren gaarne naar wat je ons komt vragen...Je weet, het is je bij voorbaat toe gestaan! Wat is het, Messer Donato? Zoû het ook...geld kunnen zijn?
- Doorluchtigheid, ik vrees, dat U mij erg onbeschaamd zult vinden, sprak leuk de oude Donato. Want...in plaats, dat ik U vràgen kom, kom ik u bieden.
- Kom je mij bieden? Wat kom je mij bieden, Donato?
-...Kom ik U mijne bezitting aanbieden, Doorluchtigheid, mijn bezitting van Caffaggiuolo: de hoeve en bouw- en weiland, die U zoo vriendelijk was mij in bezit te geven. Kom ik u eerbiedig
| |
| |
verzoeken, Doorluchtigheid, die bezitting, die hoeve, dat bouwland, dat weiland, met de koe, en de varkens en de schapen en de kippen, en het ezelbeest, wel weêr terug te willen nemen en te doen overschrijven als weêr behoorende tot Uwer Doorluchtigheid domein en eigen eigendom, want mij, o Heer, zijn ze te lastig en te bezwarend. Zij zijn de nagel aan mijn doodkist, ze zijn de gruwelijkheid van mijn leven. Ik voel ze centenaarzwaar op mijn leven drukken! Mijn bezitting...dat is mijn last, mijn wanhoop, mijn ergernis van iederen dag...!
- Maar, Messer Donato, zei Piero ernstig; ik had toch juist gedacht door, met je die kleine bezitting te schenken met het daarbij behoorende vee, pluimgedierte en ezelbeest...je te behoeden voor ongemak en voor armoede, geheel in den geest als mijn vader Cosimo het mij op zijn sterfbedde verzocht had: je nooit te vergeten, je altijd de hand te houden boven je wel wat eens heel erg ondoordachten kop...Ik had gedacht, dat je daar nu buiten prettig wat zoû heereboeren, en rustig en tevreden kon leven van de inkomsten van je bezitting en...
- Rustig, Doorluchtigheid?? riep de oude Donatello uit. Rustig, op mijn bezitting? Noemt u bezitting rust? Noemt u ‘bezitten’ rust smaken in het leven, en de schoonheid van het leven genieten?? Rustig op mijn bezitting? Maar ik heb nooit zoo veel onrust in mijn leven gekend, o Heer, als sedert ik door Uw goedheid ‘bezit’! Het is een onrust van iederen dag, het is een onrust van ieder uur! Telkens voor mij verschijnt de boer, nu omdat de wind de duivetil heeft omver gewaaid, dàn omdat de koe ziek is, dan weêr omdat de kraaien de pruimen hebben gesnoept, en de hagel den wingerd geteisterd, en nooit in mijn leven, dan sedert ik ‘bezit’, heb ik geweten hoe steeds slechte oogst volgt op slechten oogst en kwaad vruchtejaar op kwaad vruchtejaar. Het bedenkelijk bakkes van mijn boer is wel een karakteristiek motief om na te beelden, bij voorbeeld in gebakken klei en die dan gekleurd...maar om het smoel altijd voor me te zien verschijnen met zijn hangende lip, nu omdat het kalf verdronken is, en dan omdat er de boter verzuurt in de ton, waarlijk Heer, dat is meer dan Dona- | |
| |
tello verduren kan op zijn ouden dag! En daarom kom ik u vragen - ik herinnerde mij, dat u gehoor verleende van dààg - wees edelmoedig, Doorluchtigheid, en heb genade met mij, die steeds uw trouwe dienaar blijft, die de dienaar was van uw grooten vader, en de dienaar zal zijn van uw schalken zoon, blonden Lorenzo, daar ginds!...Wees edelmoedig Heer, en weiger mij niet, wat ik weêr terug kom geven, ook al schijnt dat ondankbaar en heel onhoffelijk: uw eigen geschenk, in uw eigen handen, de hoeve en het bouwland en het weiland, en de koe, de varkens, de kippen, met het ezelbeest, en de duivetil, en het verdronken kalf en de geheele santekraam er bij! Want waarlijk, Heer, voor ‘bezitter’ ben ik niet geboren, en liever ben ik arm en zelfs hol van maag, dan rijk en goed doorvoed, maar zóó ter
neêr gedrukt en bezwaard door omslachtige ‘bezitting’, zoo lastig en kommervol te bestieren!
Een luide knapelach weêrklonk van achter de arkaden: het was de jonge Lorenzo, die zich niet houden meer kon, en nu lachte ook de Gonfaloniere zelve, Piero de' Medici, en de ridder Francesco lachte en lachten de pages aan de deuren, en de geheimschrijvers in de hoeken der zaal, maar zij lachten alien en glimlachten met een blijden lach, met een lach van sympathie en liefde voor Donatello, hun grooten Donatello, de glorie van Florence, hij, die schiep peinzende profeten en dansende kinderen en lieflijke maagden en David en San Giorgio, een wereld in brons en in marmer: schepping, die nooit hem verstoord had zijn rust: immens werk, waarin hij leefde en gelukkig rustig was...terwijl een kleine hoeve, met een koe en een ezel en wat duiven, hem zijn rust verstoorde, een klein bezit hem ongelukkig maakte en radeloos. Zoo dat de Gonfaloniere zeide:
- En als ik dan gehoor geef aan je verzoek, Donato en mijn geschenk aan jou weêr terug neem in eigene handen, wat ga je dan doen, Messer?
- Rustig leven in mijn huisje, Doorluchtigheid, in de Via del Cocomero, waar ik nog wel eens wat werken zal, als de stijve vingers het toelaten, en waar ik de vrinden ontvang bij een glas
| |
| |
wijn en kout over kunst, zonder altijd dat bakkes van mijn boer te zien verschijnen als de aankondiger van het onheil.
- Goed dan, Donato, zei de Gonfaloniere. Ik neem mijn geschenk terug. Met vee, pluimgedierte en ezelbeest!
- O, Doorluchtigheid! riep Donatello uit; wat ben ik U eeuwig dankbaar en wat is U onbeschrijflijk goed. Ik kán U niet zeggen hoe verlicht en gelukkig ik mij nù voel!!
- Alleen, zeide Piero; doe mij het genoegen - en hij schreef iets op een gezegeld papier; vertoon dit simpele blaadje iedere week, Maandags, aan onze eigene Bank, hier ter stede, niet waar Donatello, en het zal je zijn of goed vruchtejaar volgt op goed vruchtejaar, en rijkelijke oogst op rijkelijken oogst...
Donatello glimlachte en strekte de hand al uit. Maar achter zijn vader had de jonge Lorenzo gegluurd op wat die neêr geschreven had en onderteekend.
- Het is te weinig, murmelde Lorenzo.
- Zoo, mijn zoon? antwoordde Piero. Vindt uw heerschap dat? Is vader niet edelmoedig genoeg? Nu, noem dan zelve ùw bedrag.
Lorenzo fluisterde het, en Piero, even, schudde waardeerend het hoofd, omdat Lorenzo's bedrag het zijne wèl overtrof..Maar toen schreef hij bet neêr...
En teekende...en bood het ‘simpele blaadje’ Messer Donato aan.
De oude man had een vochtigen glans over zijn grauwe oogen.
- Ik kàn u niet zeggen, Doorluchtigheid, hoe gelukkig ik mij nù voel! herhaalde hij.
- Hang alleen je wekelijksch inkomen niet weêr in een zak in je werkplaats, Donatello, zoo als je gewoon was te doen met je geld, tot welzijn van iedereen, die maar putten wilde! waarschuwde de Gonfaloniere. En nu...moet ik de Fransche heerschappen ontvangen...en hebben wij gewichtige zaken. Tot weêrziens, vriend Donato; leef nu gelukkig en wees niet meer bezwaard!
Reeds hieven de pages den voorhang op. Francesco leidde de Fransche bankiers en gewichtige mannen-van-zaken binnen. Zij glommen in hun fluweelen tabbaarden van gewichtigheid, wèlle- | |
| |
ven en weêrglans van gouden dukaten, en de Gonfaloniere heette hen met eerbiedige neêrbuigendheid welkom...omdat zij allen zéer rijk waren en er zaken tusschen Florence en hen waren te doen.
Maar de blonde Lorenzo had de knoestige hand des ouden beeldhouwers genomen en leidde hem zelven weg, door de galerij der arkaden, langs de pages en hellebaardiers, die allen glimlachten, tot in de tuinen, die geurden van aroom in de zon. En hij vroeg, schalk:
- Ben je nu tevreden, Messer Donato, en niet meer bezwaard?
- Ja, mijn Heerlijkheid, zeide de beeldhouwer. Nu is de oude man tevreden en niet meer bezwaard. Hij verlangt niets meer...niets meer dan een kus te mogen drukken op uwer Heerlijkheid lief voorhoofd...
Toen boog de oude man in werkkiel over den vorstelijk mooien knaap zijn knoestige gestalte en Donatello's eerbiedige lippen, in ruwen grauwen snorbaard, drukten Lorenzo's kindervoorhoofd. |
|