Schimmen van schoonheid
(1991)–Louis Couperus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 77]
| |
IZoo als op den kalkwand van paleis of kapel zich een fresco af beeldt, waarop de historische figuren, hier verbleekt, daar duidelijk uit geklaard, beginnen te leven voor onzen blik, de teedere tinten, die taanden, heller opkleurende in den zonnestraal, die binnen helt door een boograam... | |
IIOnder de bogen van de antieke baziliek van St. Pieter...Op de trede van het Hoogaltaar knielt de blonde knaap, Otto, voor den pauslijken knaap, Gregorius v, die is zijn eigene neef en hem kroont... Thans staat Otto 111 en staart voor zich uit...Als leliën vallen de orgelklanken van het Te Deum om hem heen...Hij staat en staart en zijn starende oogen zijn van het Germaansche blauw...Maar in die starende oogen gloeit immer als een koorts... Hij is rank en fijn van gestalte, de nieuw gekroonde Duitschkeizer, en hij is beeldschoon, als een engel. Zijne Grieksche moeder, Theofano, gaf hem het gelaat van een antieken god. Zijn vader en zijn grootvader, de beide vorige Otto's, gaven hem zijn blonde lokken, die vallen uit zijn keizerskroon op de schouderen | |
[pagina 78]
| |
van zijn gouden wapenrok, waarop de adelaren fluweelzwart donkeren. Zij gaven hem zijne azuren oogen. Zij gaven hem een Noordelijken geest. Maar zijne moeder, Theofano, zij gaf hem een Zuidelijke ziel... Otto 111 staat en staart, voor zich uit, over de knielende menigte. In den wierookwalm is hij als een aartsengel zoo schoon, zoo blond. De keizerskroon omprangt met de juweelen spangen, waar boven het kruis, zijn blonde knapenhoofd. Zijn eene hand beurt den Rijksappel, zijn andere den schepter. Het Rijkszwaard hangt hem ter zijde. En hij staat, en staart en hij ziet vóor zich uit, boven de menigte, gloeien als met stralende cijferen, een getal... Dat getal is een fatidiek getal... Dat getal is: 1000... Om den keizer zijn zijne Rijksgrooten, de Duitsche en Italiaansche baronnen. Ter zijde troont zijn oude grootmoeder, Adelaïde, tot dit oogenblik de Regentes... De keizer Otto 111 is zestien jaar; hij is zoo blond en zoo schoon als een engel en in zijne groote, azuren oogen gloeit immer als een vreemde koorts... En in dien koorts ziet hij steeds het fatidieke getal: 1000... Want het jaar Duizend nadert...Het is nog niet het jaar Duizend...Het zal nog vier jaren duren eer het jaar Duizend genaderd is...Maar als het heilige, vreeslijke, stralende Jaar is genaderd en aan gewenteld...dàn zal het duizendjaren geleden zijn, dat Onze Lieve Heere Jezus Christus te Bethlehem geboren werd in een stal, tusschen ezel en os...Duizend jaren na zijne geboorte zullen zijn omgewenteld...En het Jaar zal zijn de Glorie der Hemelen of het Einde der Wereld, of het Jaar zal misschien zijn een Openbaring voor den Vorst van de Aarde; het Jaar kan misschien aanbrengen een cataclysme en een heir van ziekten, maar het kan ook misschien deze zondige wereld doen herbloeien tot een tuin van deugden: over de Aarde kan de Hemel wellicht zich openen, zoo zich onder haar de Hel niet opent... Wat zal het zijn? Wàt zal het zijn? Terwijl de orgelklanken van het Te Deum vallen als leliën rond- | |
[pagina 79]
| |
om den knaap Otto 111, zien zijne starende, azuren oogen het fatidieke getal: 1000... En het getal is soms in vlammen geschreven en dan weêr omhuld in zware wolken... De jeugdige Paus nu schrijdt door de menigte, die knielt, en zegent haar... Achter hem volgt de keizerknaap, tusschen zijne Rijksgrooten... En zijne starende, koortsige oogen zien steeds het fatidieke getal: 1000...1000... | |
IIIHet vlamt voor hem in zijn droomen... Het straalt voor hem, terwijl hij zich omringt met tal van geleerde meesters, onder welke Filagathos...Zij leeren den keizer de schoonheid der Helleensch-Romeinsche Oudheid...Hijzelve, de keizer Otto, is hij niet Helleensch, om het bloed zijner moeder Theofano, is hij niet Romeinsch meer geworden dan hij ooit Germaansch was, hoe azuur ook zijn oogen zijn en hoe blond ook zijn lokken? En ook zijne gemalin zal als een tooverprinses uit het Oosten komen en Filagathos zal haar in Byzantium zoeken... Otto's droom is de Oudheid op nieuw weêr op te tooveren in Italië...Zijn droom is het Rijk van Augustus weêr op te roepen, of minstens het Rijk van Charlemagne...Zijn droom is Rome weêr te doen zijn Caput Mundi, het Hoofd der Wereld. In zijn Romeinsche hof omringen hem de Grieksche waardigheden der Byzantijnsche waardigheidbekleeders: die van Protonotarius, Protospatarius, Logothetus...Op de fresco des knapejeugdigen keizers, Otto 111, omringen hunne exotische gestalten zijne Germaansche blondheid... Maar door zijn droomen en voor zijn blikken vlamt en straalt steeds het fatidieke getal: 1000! | |
[pagina 80]
| |
IVHet vreeslijke Jaar nadert, onafwendbaar, onafweerbaar... Het wentelt aan; onherroepelijk wentelt het aan, als een vlammend noodlotswiel door de luchten der Eeuwigheid... Zal het meer brengen dan oorlog en oproer? Zie, nu de jeugdige keizer te Aken is, maakt zich Crescentius meester van Rome en noemt er zich Patritius Romanorum, en de oorlogskreet weêrklinkt tegen den blonden, vreemden heerscher, die verre is...De Paus Gregorius v vlucht; de bisschoppen vallen hem af en Filagathos zelve - hij, die reeds in Byzantium de jonge tooverprinses vond - zal Paus zijn...Op de fresco kleurt de silhouet van Castel Sant' - Angelo...Daar is het, dat zich Crescentius verschuilt, nu de keizer de Alpen over trekt...Diens jeugdige droomervoorhoofd fronst; de koorts in zijn oogen ziet bloed en wraak purperen en grijnzen door de obsessie van het fatidieke getal...Hij neemt Crescentius gevangen...Zie, van de muren van het kasteel wordt de aanmatiger naar omlaag geslingerd...Op den Monte Mario wordt zijn lijk gehangen bij de voeten, aan een galg...En hier slepen de soldaten voor den keizer Otto Filagathos - eenmaal zijn leermeester, toen de afgezant naar eene verre bruid, nù de verrader en tegenpaus... - Genade! smeekt de verrader. Ik was uw meester en leerde u de Schoonheid! Ik was uw afgezant en vond u uw bruid! Zij is als een bloem, die ontluikt in het morgenlicht! Zij maakt zich reeds op tot u te komen! Gij zult haar weldra zien en omhelzen! Ik was verdwaasd: genade!! Maar de jonge keizer is niet de droomer alleen met de zuidelijke ziel; hij is ook de zoon der Barbaarsche vaderen...Filagathos worden; bisschops-dalmatiek en mijter ontrukt...Hij staat naakt...Des keizers soldaten steken hem de oogen uit, snijden hem de neus af, de ooren, de tong...Zij binden hem, achterom, op een ezel en voeren hem de stad door... Maar voor den keizer verschijnt een reuzegestalte, die hem verschrikt, en het volk valt bevend ter aarde...Die reus is een | |
[pagina 81]
| |
honderdjarige grijsaard, in heremietenpij; die reus is de heilige Nilus, die anders zijn grot niet uit komt...Maar nu verschijnt hij voor den keizerknaap Otto en dondert zijn stem zelfs tegen den Paus Gregorius, die naast den keizer troont: - Gij hebt wie zondigde, niet vergeven! Ook u Paus, ook u, keizer, zullen niet uw zonden worden vergeven! De tijden wentelen, de tijden wentelen!! Voor zijne koortsige, verschrikte oogen ziet de keizer in een wolk van smook, waaruit de donder rolt en het weêrlicht flitst: 1000...! | |
VHet Jaar wentelt aan. De jonge Paus is gestorven, vergiftigd door zijne vijanden en de jonge keizer smacht naar zijn bruid, die talmt...Hij heeft haar nooit gezien en hij heeft haar lief...Maar, diep in zich, vreest hij, dat hij haar nimmer omhelzen zal...Zijne zonden zijn te vele...En de tijden, die naderen, zullen tragiesch zijn en den ondergang brengen der wereld en den ondergang der Machtigen op Aarde, ter verheerlijking van Jezus Christus alleen. 1000...! 1000...! Het nadert... Nu gordt de blonde Otto het boetekleed om, de harige pij, die zijne leden schuurt...Nu gaat hij barrevoets, de bleeke pelgrim blond, naar Monte Cassino, naar Galgano, naar Benevento...Nu zoekt hij den heiligen Nilus op, die woont in zijn grot bij Gaëta...Hij knielt aan den zijde des heiligen. En de heilige, die hem dóor ziet in zijn smachtende ziel, zegt hem... - Denk alléen aan uw hemelsch heil: àl het andere is waan... De jonge keizer leeft nu met de heremieten en bidt met hen en Romualdus, een heilige man maar onbeschaafd, ongeletterd, schimpt hem en smaadt hem...Otto buigt zijn blonde hoofd en diep in zich smacht hij naar zijn bruid, die talmt... | |
[pagina 82]
| |
VIHet nadert, het vreeslijke Jaar...Zal de hemel bloedrood zich welven en de aarde van vlammen kronkelen? Zullen de starren regenen en draken zon en maan verorberen? Zal de Pest zwieren hare zeisen en de afgrond de Alpen verslinden? Ofzal het Paradijs zich openen en God de Vader zichtbaar zijn, met het Lam aan zijn voet en de Maagd en de Dooper weêrszijden... De jonge keizer smacht naar zijn bruid...En hij is heel vroom en noemt zich der Apostelen Dienaar en Dienaar Jesu Christi... Hier is het jaar! Hier is het jaar 1000!! ...Er zijn geen bloedroode luchten, er zijn geen helsche vlammeweiden...Maar de Hemel ook opent zich niet...1000! 1000! Het is het Jaar...! Hoe zal het wentelen naar zijn einde om...? | |
VIIHet Jaar is gewenteld...De Wereld is niet vergaan, maar het Heilige Graf is in de macht der Sarrazenen...De jonge keizer is ziek en moê...De koorts zijner oogen wint zijn bloed...In een klooster bij Classis, bij Ravenna, maant de heilige Romualdus hem alle aardsche belang vaarwel te zeggen en, kluizenaar, het hemelsche belang te beöogen...Zoo heeft de heilige Romualdus reeds gepreêkt tot den Doge Orseolo, die de wereld vaarwel heeft gezegd... Maar Otto 111 is het kind zijner moeder, Theofano...Hij is jong, hij smacht naar zijn bruid, die reeds met haren vloot de zee over steekt en die nadert, als de tooverprinses van het geluk, zijn bruid en zijn keizerin...Hij wil de schòonheid en de liefde...Hij wil naar Rome terug, Rome, Rome! Romualdus vloekt den keizer. - Als ge naar Rome terug gaat...zult ge nimmer Ravenna terug zien...! | |
[pagina 83]
| |
VIIIDe keizerknaap gaat. Hij is een-en-twintig jaren. Hij is blond en schoon als een aartsengel. Maar Rome wil niet meer den vreemdeling, die toch een barbaar is, trots zijne Grieksche moeder. Rome, zijn zoo door hem geliefd Rome, sluit hem hare poorten... Hij is jong, de keizer Otto, maar het is hem of hij ziek is en oud. De obsessie weegt niet meer op zijne ziel, het fatidieke getal vlamt niet meer voor zijne koortsige oogen...Maar de boete en het gebed hebben hem ook niet den zielekoorts gestild...Hier ligt hij op zijn bedde in een eenzamen burcht, Paterno, op de helling van den Soracte, dien de Romeinsche dichters bezongen. Het is winter en de top van den berg is blank van sneeuw, als hem Horatius zag... En de lucht is kil van grauwe wolk...Er is geen obsessie meer; het jaar Duizend heeft geen Hel of Hemel geöpend...De keizer is niet meer dan een ziek, bleek kind, wien de koorts der kwade luchten het merg op vreet...En in zijn ziel is alléen de smachting nog naar zijn onbekende tooverbruid... Maar hij zal haar nooit omhelzen... Wie haar hem gevonden heeft, is hij onvermurwbaar geweest... | |
IXDaar opent zich de deur van de sombere, steenen burchtkamer en er is als een vizioen...Er is als een ijle, tooverlieflijke gedaante, die verschijnt in een zachten glans van blonde haren en zilverzijden gewaad en snoeren van matte parelen en gouden leliën aan de slapen, en een gouden lelie in de hand... Het is als een zon, die op gaat uit het morgenland... Het is de prinses: Otto's bruid... En hij strekt haar de smachtende armen toe van zijn doodesbed... | |
[pagina 84]
| |
Terwijl de koude sneeuwvlokken warrelen om den burcht... | |
XZoo als op den kalkwand van paleis of kapel zich een fresco uit beeldt... |
|