Spanjoolsche ruiters en het scheen, dat wat hier gebeurde, niet meer was dan hoffelijke ontmoeting. De overwonnen vorst behoefde niet af te stijgen en neêr te knielen voor zijn overwinnaar. Hij bleef te paard, vlak ter zijde nu van Don Ferrando en over en weêr gingen hoffelijke woorden en zelfs vraag naar wederzijdsche gezondheid, die weêrzijds beantwoord werd. Toen zeide Aboe-Abdallah en hij nam de gouden sleutels van Granada, die een officier, af gestegen, hem bood op een kussen:
- Majesteiten, deze sleutels zijn de laatste teekenen van Moorsche macht in Iberië. Het is Allâh's wil, dat ik ze u af sta in ruil voor niet meer dan de clementie, die gij mijn arm volk beloofdet...
Zijn stem klonk niet meer dan weemoedig, bleef hoffelijk, aarzelde niet. Dit was doen, als het Noodlot wilde. Al de smart bleef stil in de ziel. Bleef stil in hun aller Moorsche ziel. Nog enkele woorden van hoffelijkheid en óver zoû zijn deze smaad, om te berusten in Allâh's grootheid en wil...
- Twijfel niet aan onze belofte, zei Don Ferrando, en hij nam de sleutels aan en bood ze der koningin.
Doña Isabel bood de sleutels haar zoon, Don Juan, en zij zeide, zich voorover buigende:
- En zie hier, Aboe-Abdallah, uw zoon...
Aboe-Abdallah schrikte op, hevig. Hij had zijn kind niet hier verwacht. Maar hij zag reeds Abdallah - slank was hij gegroeid en grooter, - tot hem toe worden geleid door twee Spaansche officieren. Het kind glimlachte hem door tranen toe. Aboe-Abdallah zag zijn prinsje, zijn arm prinsje, wien hij alles verloren had...! Maar weêr bedwong hij zoo wel blijdschap als smart. En hij bedankte, hoffelijk, de vorsten als voor een geschenk en hij zeide, bijna koel, tot Abdallah, die naast zijn paard stond - zoo groot, zoo sierlijk, in zijn rijken en Moorschen dos - ach, zijn arme, arme prinsje...!
- Welkom, zoon. Stijg op, op 's vaders ros, voor.
- Vader, zeide Abdallah. Ik heb mijn eigen paard...
En hij wees naar den kleinen Andaluzischen hengst, die men hem voerde voor...