- Zijn de geschenken naar Malaga verzonden?
- Ja...
- Welk antwoord?
- Hoffelijke dank...
- Niet meer?
- Neen...
- Geen woord... over hèm??
Hij begreep wie zij bedoelde. Zijn wanhoopsoogen welden vol tranen.
- Geen woord, zeide hij, mat.
Maar zij, oproerig, richtte zich op. Zij balde de magere vuisten; zij stond woedend, niet achtende, dat hare sluiers vielen.
- Met welk recht! Met welk recht! riep zij. Ons kind te houden in gijzeling, nu je vazal je verklaard hebt, vazàl! Ons kind, ons eenige kind, mijn kleinkind, mijn Abdallah, mijn eénige hoop, mijn eénige hoop!!
Zij brak te zamen, zij snikte het uit. Hij omvatte haar in zijne armen.
- Zij zijn de sterksten, sprak hij mat.
Zij snikte in zijn armen.
- Het was àlles om niets, snikte zij. Al mijn geestkracht je te blijven beschermen, voor je eigen vader. Al mijn moed, dien ik je inblies! Wij gaan het einde toe, het einde... O, ware ik een man, een man als el Zagal...! Ik zoû nog... nòg...
Zij voleindde niet, maar hare tranen, plotseling, hielden op. Zij zaten droevig naast elkaâr, wijd om hen heen de zacht kleurige pracht, doorzongen van de eeuwige fonteinen. En hij smachtte naar Morayma. En zij, plotseling, klaagde weer:
- Abdallah, o mijn eenige, mijn eénige...!!
Van af de wallen, bij de wellen der waterwerken klonk uit de diepte vroolijke klank van violen op, blijde zang van zorgelooze, vreugdvolle dingen.