is ongesluierd, want hare sluiers slepen...
Hare twee zonen verschenen naast haar in den raamboog en nu Morayma naderde, herkenden zij haar alle drie.
- Het is Morayma!! riep de vrouw; en zij dwaalt en neuriet, als in waanzin!
- Het is Morayma! herhaalden verbaasd de zonen; zij waren twee zeer schoone jongelingen, slank en blank en met lachende, gitten oogen.
Zij haastten zich alle drie den torentrap naar beneden en op den weg naderden zij Morayma.
- Morayma, zeide de vrouw; wat dwaal je door het bosch, zoo ver van de Alhambra en in den warmen middag en geheel alleen?
Maar Morayma staarde slechts en neurde zeer zacht.
- Herken je mij niet, Morayma? vroeg de vrouw. Ik ben Zoroya en deze zijn mijn zonen, Emin en Ali... Herken je ons niet?
Morayma herkende hen niet.
- Zij is waanzinnig, zeide Zoroya.
- Zij is waanzinnig, herhaalden Emin en Ali. Waar dwaalt zij heen...
- Morayma, zei weder Zoroya. Waar dwaal je heen? Alleen, geheel alleen?
- Moeder, zeide Emin. Laat haar, vraag haar niet. Zij is verklaard...
- Zij is verklaard, herhaalde Ali.
En de beide jonge Mooren bogen diep voor Morayma.
Zoroya zag, dat Morayma verklaard was. Zij was eene Moorsche van haar vierde jaar af en zij voelde den zelfden eerbied voor deze verklaarde waanzin. Uit den kerker ontslagen door Aboe-Abdallah, die haar vergeven had vroegere haat, bewoonde zij met hare zonen dezen toren en beweende hare dagen. Het leven was voor haar uit, toekomst zag zij niet voor zich. En hare zonen bespiedden alles wat voorviel te Granada, wàt door het geheele koninkrijk: in hunne zielen wachtten zij Don Ferrando af om zich aan zijn voeten te werpen en te zeggen, dat zij omhelsden het Christendom... Maar in hun bloed waren zij nauwlijks Spaansch,