koppen, Spaansche broeken en lederen laarzen slipten uit hunne mantels te voorschijn; niets verwachtten zij eigenlijk, noch van Spanje, noch van Granada; zij waren Hamet-el-Zegri gevolgd uit liefde voor den grooten veldheer, uit liefde voor den soldaat; zij zouden hem volgen naar Malaga... Te min toch hun duchtige troep om het machtige Spanjoolsche leger, ook al toog het nu moeizaam de klippen door, te bestrijden, trokken zij, Hamet achterna, de bijna onbeklimbare riffen op, slopen zij de kloven door en de klippen langs, zwommen zij de zwellende stroomen over en schuurden zij langs de piekende tafelen, de vervaarlijke afgronden voorbij. Plots, van de hoogte, verrassend, zagen zij de zee, die, eindeloos lachende, blauwde wijd uit en zagen zij Malaga. In een vloed van zonneglans lag de goudwitte stad aan hare goudblauwe zee en hare roode muren en torens goudden. Zij lag, overladen van weelde, in een vlakte van groen en goud; eene groene vruchtbaarheid, doorgoud van oranje-appelen. Zij lag Oostersch, in groene tuinen van glanzende palmen; zij lag tusschen gaarden, die in een wolk van geuren geurden, weeldegeuren, die zelfs op stegen tot deze hoogte zoo steil. Zij lag lachende aan hare lachende zee, wellustig in de omarming harer sterke wallen, tusschen hare breede muren; zij lag als een witte vrouw in de liefde dier bruinroode kracht, die haar beschermde. Zij was zoo schoon, dat velen der ridders en Mudejaren haar schooner dan Granada vonden...
Allen, van den bergrif, blikten verrukt op haar neder. Hare blokken huizen blonken als gouden dobbelsteenen, hare zwellende koepels trilden in cirkels tegen het azuur van de zee, hare minaretten rezen zoo fijn en glinsterend als stralen zelve in de goudblauwe lucht. Zij scheen zelve te stralen, en de soldaten wierpen haar kushanden toe...
Niets verried, van hier, dat zij beefde van angst. Dat onder dien lach en bevalligheid zich de bevende angst verborg. Toen Hamets troepen de bergklippen waren af gedaald, toen zij de groene vlakte hadden doorwaad, zagen zij dien angst echter reeds aan de opene poorten, over de wallen en muren. De bevolking, angstig voor de nadering der Spanjolen, haalde hen dankbaar binnen.