maneschijn zich openbaren. En zij hadden zich verzameld voor de Alhambra, onder aan de tinnen, in de hangende tuinen, over de wallen en bij de waterwerken, vóor op het Moskee-plein en zij hadden geroepen, geschreeuwd om Aboe-Abdallah en toen hij zich vertoonde, een weinig verwonderd, een weinig verward, hadden zij hem verheerlijkt, waarom begreep hij niet, verheerlijkt, dat hij alleenheerscher was, verheerlijkt als de Gelukkige, die nooit meer zich de Ongelukkige noemen mocht... Terug in zijn kameren had het waarlijk Aboe-Abdallah toe geschenen, dat aan zijn hemel van ongeluk de wolken verdreven: hij wàs koning, onbetwist; el Zagal, zonder geld, zonder leger, met slechts enkele trouwen om zich, kon onmogelijk den troon terug winnen, dien hij in een oogenblik van vervoering, van extatische waanzin had verlaten, had weg geschonken... Don Ferrando was niet te vijandig gezind zijn leenman en Aïscha, al had zij vaak zich bezonnen àf te schudden het juk des Spanjools, al had zij zelfs vaak voor zich gezien een vizioen, dat der Iberische, Moslemsche Eenheid... meende dezer dagen, na el Zagals nederlaag, dat het verstàndig ware vriendschap, verre vriendschap te onderhouden met den machtigen Christenvorst... Er brak blauw door de zwarte ongelukslucht, er glimlachte iets van voorspoed, zoo vreemd, meende Aboe-Abdallah, na eene Moorsche nederlaag maar nederlaag van el Zagal, zijn vijand zoo goed als die van Don Ferrando...! Don Ferrando, wien hij boodschap zoû zenden, dat hij onbetwist heerschte in Granada en zich beschouwde vazal zijner Majesteit... Don Ferrando, die hem zijn zoon terug zoû zenden...! Eindelijk! Er was blauw, een doórbrekend azuur, er was hoop op zonniger tijden...
Terwijl hij zoo dacht, herinnerde hij zich Morayma... Zij had hem vergeven toen hij, de koning, zich verdeemoedigd had aan hare voeten; zij had hem omhelsd, hij had in hare armen gerust... Maar zij was zóo veranderd en de geschenken, die hij haar geschonken had, het feest haar ter eere bevolen, hadden niets uitgewerkt: geglimlacht had zij niet; hare blikken dwaalden weg, in weemoed, ja, het scheen, in niet te verdrijven smart... Hij had