de purperen Primaat dof gloeide als een gedempt vuur. En toen zaten de koning en de koningin op hun troon, bloeide een weelderigheid van woorden in de volle, volle zaal als met een gerank van welsprekendheid, wier bloemen vulden, vulden de minste leêgte, die nog hing in de van kleur en glans en zongepoeïer en zonnegeschicht - maar toch gedempt geblevene - overvolle zaal, zoo dat de geheele zaal geworden was als éen mozaïek, niet anders dan de wanden vertoonden; mozaïek, waar in ridders, vrouwen, koning en koningin en priester, stof en metaal en glans en weêrglans en woorden zelfs verwerden tot starren en strepen en stukjes, tot kleur en tot kleurtjes, tot wel steeds nog duidelijke onderdeelen van een onbewegelijk maar toch levend en leventrillend mozaïek. Arabesk van woorden, bloeide de welsprekendheid van ridderlijke woorden, van geestelijke woorden met hare krinkelende rank om de minste leêgte nog vol, en de Fransche ridders glimlachten onzeker en de Engelsche staarden somber want zij begrepen niet geheel, maar hun glimlach en somberheid waren enkel wat licht en schaduw meer. Tot plots de graaf van Cabra in de volle zaal voor den troon zich drong tusschen het zwart fluweel en blank satijn door en zijne stem als een gouden rank gloeide over den getaanden woordenbloei der vorige sprekers heen en hij zeer hel zeide:
- Sire, wij allen dus, van wie elk gelijk aan U is, wij allen, die te zamen meer dan U zijn, wij zweren trouw en gehoorzaamheid aan Uwe Majesteit, zoo gij zult bewàren ongerept onze rechten en privilegiën, en zoo niet, dan niet! Zoo helpe ons God almachtig!
- Zoo helpe ons God almachtig! daverden de mannelijke stemmen na en het mozaïek verwemelde, want zij strekten de handen hoog.
Toen rezen Don Ferrando en Doña Isabel op. En naderde de Primaat, die een kruis hief. En Don Ferrando zwoer den eed en de edelen zwoeren na hem.