- Morayma! herhaalde hij.
- Mijn Heer! kreet zij uit. Is het mogelijk! Is het mogelijk?!
Zij wankelde voorwaarts en viel in zijn armen. De lantaren, juist boven hunne omhelzing, schemerde over hen heen. De deur was gesloten en door het raam vloeide binnen de nacht, vol geur van oranje.
Hij omhelsde haar weêr en vroeg:
- Ik hoorde een luit... Wie zong?
Zij aarzelde in zijne armen. En zeide:
- Ik weet niet, Heer. Een minnaar zong ergens zijn liefde...
- Onder joùw raam?
- Niet onder het mijne, Heer. Wie zoû, zóo overmoedig, wagen...
Haar hart klopte...
- Wie zoû wagen...? vraagde zij weder, nu verontwaardigd. Ik hoorde wel luit en lied maar de zanger stond verder en ik weet niet voor wie hij zong in de nacht... O mijn Heer, zijt gij terug?!
- Ik ben terug. Maar in mijn plaats brachten zij het kind.
- O Heer! kreet blijde uit Morayma. Wat deert het, dat het kind lijdt voor zijn vader! Gij, gij zijt de koning; gij, gij zijt Granada's vorst! Gij, gij zijt de heerscher en uw vader, ginds in de Alhambra, zult gij wederom onttroonen! O, ik zag u niet weêr sedert ik bezwijmde in de Zaal der Afgezanten! O zij waagden u gevangen te nemen! O, de droomen, Heer, o, de droomen en de noodlottige berekeningen, die altijd de zelfde getallen gaven! O, de maansikkel in bloedige stukken en Abdallah, het adelaarsjong geroofd en mijn zoon, weenend van verren toren en de armpjes strekkend naar moeder! O Heer, o Heer, en trots àlles trokt gij ten rampzaligen oorlog uit!
- Morayma, ik bèn de Ongelukkige!!
- Niet meer, niet meer, niet meer nù! Morgen vangt aan nieuw tijdperk, dat van gelùk...
- Morayma, waar zijn de drie Wijzen...
- Ik weet niet, Heer. Onzichtbaar zijn zij, sedert de vader ginds troont, de overweldiger...