boodschapper niet, die kond kwam doen aan zijn vorst.
- Hebt gij mij alles meê gedeeld? vroeg Aboe-Abdallah zacht.
- Der moeder raad nog niet, antwoordde Hamet-el-Zegri.
- Wat raadt Aïscha haar zoon?
- Zich te verstaan met de Christelijke koningen, die Allâh macht schonk boven de Mooren. En Granada in leen te vragen uit de handen van Don Ferrando van Arragon en Doña Isabel van Castillië, als ontving uw voorvader van hun voorvader.
- Het zij zoo, sprak Aboe-Abdallah. Niet was mijn de weigering van schatplicht maar mijns vaders... Moge Allâh de harten der Christelijke koningen wenden naar mijn hart toe. Zeg mij, o Hamet... hoe is het mijn vrouw, de dochter Ali-Atars...?
- Morayma weent dagen en nachten, vorst, zeggen hare vrouwen... Zij beweent haar vader, den Leeuw, die bij Lucena viel... Zij beweent haar gemaal, Aboe-Abdallah, die ver van haar toeft...
- Breng haar van mij dezen ring en zeg haar dien te dragen... En zeg mij, o Hamet, hoe is het mijn zoon, Abdallah...?
- Onbewust van het ongeluk zag ik hem dartelen de wallen langs, een blij kind nog, o vorst.
- Breng hem van mij den kus, dien ik u geef, zei Aboe-Abdallah.
Hij naderde Hamet-el-Zegri en kuste hem op het voorhoofd. En omarmde hem toen op zijn hart. En den boodschapper werd uitgeleide gedaan, het slot uit, en de poorten der stad uit, waar hij zijn paard besteeg. En weg rijdende, nu gewapend, door de donkere eikenbosschen, dacht hij aan den kus, dien hij het kind en vooral aan den ring, dien hij Morayma zoû brengen en viel zijn hoofd in gepeins neêr, onder de duisterende nacht.