afstammelingen. Zij herinnerden zich dus in hunne zielen het Verleden, dat zij eeuwen geleden gezien hadden en de Toekomst lazen zij niet alleen in de sterren maar tot in de dauwdroppelen toe en niet alleen in de natuur maar ook in den mensch zelve; zij lazen de Toekomst op het ongerimpelde kindervoorhoofd als op een blad wit velijn; zij lazen die uit een kinderpalm als uit het rozige blad van een roos en men zeide van hen, dat zij alleen door hun wil hun aardsch lijf konden verlaten om dat, in slaap gedompeld, te laten liggen en op te zweven tot de maan, en hooger.
Toen de drie mannen verschenen waren om den troon van Muley-Aben-Hassan, had deze gesproken:
- Zeg mij de Toekomst van mijn kind...
En de eerste Wijze had gezegd:
- Hij zal heerschen tijdens het leven zijns vaders.
En de tweede:
- Hij zal de Ongelukkige zijn.
En de derde:
- Hem zal de Granaatappel vallen uit de hand en anderen zullen de pitten plukken.
Toen was Muley-Aben-Hassan in toorn gerezen, maar de drie wijze mannen waren van daar gegaan en toen men hen zocht, vond men hunne drie lichamen naast elkaâr zielloos liggen. Maar zij waren niet dood en hunne zielen zweefden tijdelijk van star tot star...