Ongepubliceerd werk
(1996)–Louis Couperus– Auteursrechtelijk beschermd5 WerkwijzeWie een kritische editie voorbereidt, kan, zeker als het gaat om de uitgave van een prozatekst, niet voorbijgaan aan de zogenaamde copy-text theorie. Deze theorie gaat terug op een artikel van Walter Greg uit 1950.Ga naar voetnoot74 Maar zij is vooral bekend geworden door de publikaties van Fredson Bowers. Hij heeft de theorie in enkele uitvoerige essays uitgewerkt en haar praktisch toegepast in een aantal grote edities.Ga naar voetnoot75 De kern van de copy-text theorie is het onderscheid dat gemaakt wordt tussen de accidentals en de substantives van een tekst. Onder accidentals wordt verstaan: spelling, interpunctie, woordscheiding, hoofdlettergebruik, hoofdstuken alinea-indeling, gebruik van cursief; kortom, alles wat te maken heeft met de formele presentatie van de tekst. De substantives zijn de woorden van de tekst. Dit onderscheid wordt gerechtvaardigd door de vroegere zetterspraktijk. Het is bekend, dat zetters vroeger het wel als hun plicht beschouwden de woorden in de kopij zo nauwkeurig mogelijk, zonder toevoeging of weglating, te zetten, maar dat zij de accidentals van de tekst, zoals spelling en interpunctie, min of meer aanpasten aan hun eigen voorkeur of aan de huisstijl van de drukkerij.Ga naar voetnoot76 Bij elke herdruk van het werk nam de aanpassing van de accidentals toe, omdat in de regel niet het handschrift van de auteur maar de voorafgaande druk als kopij werd gebruikt. Volgens Greg en Bowers betekent deze praktijk voor de editeur van een kritische editie dat hij de | |
[pagina 423]
| |
accidentals en de substantives van een tekst apart moet behandelen.Ga naar voetnoot77 Het is de taak van de editeur een tekst samen te stellen die zoveel mogelijk beantwoordt aan de intenties van de auteur. Om dit te bereiken zal hij voor de accidentals die bron als copy-text moeten kiezen die het dichtst staat bij wat de auteur oorspronkelijk heeft geschreven.Ga naar voetnoot78 Als er van een werk slechts één of meer drukken zijn overgeleverd, wordt de eerste druk gekozen. Men mag aannemen, dat daarin de accidentals van de auteur tenminste nog gedeeltelijk zijn overgenomen. Maar als er een kopijhandschrift bewaard is gebleven, verdient dat de voorkeur, omdat het de auteursintenties wat betreft de spelling, interpunctie enzovoort in het algemeen vrijwel exact weergeeft.Ga naar voetnoot79 Met andere woorden: de keuze van de copy-text wordt bepaald door de vraag, welke bron de accidentals van de auteur het meest getrouw representeert. Voor de accidentals is de copy-text bindend, maar niet heilig. De editeur moet duidelijke schrijf- of zetfouten verbeteren. En als hij kan aantonen of aannemelijk kan maken, dat de auteur in een latere druk van zijn werk bepaalde accidentals heeft veranderd, | |
[pagina 424]
| |
moet hij deze veranderingen in de copy-text opnemen. Daarentegen is de editeur voor de substantives niet gebonden aan de copy-text. Alle inhoudelijke veranderingen die de auteur in latere versies heeft aangebracht, dienen in de copy-text te worden verwerkt. Deze veranderingen vertegenwoordigen de laatste intentie van de auteur en daarmee hebben de oorspronkelijke lezingen van de copy-text hun geldigheid verloren. Als de copy-text een kopijhandschrift is en de auteur heeft in de eerste druk woorden of hele zinnen veranderd en bijvoorbeeld in de derde druk weer andere veranderingen aangebracht, dan moeten zowel de varianten uit de eerste als uit de derde druk in de copy-text worden opgenomen.Ga naar voetnoot80 Dit veronderstelt uiteraard dat de editeur alle overgeleverde handschriften en drukken van het werk waarmee de auteur bemoeienis heeft gehad, woord-voor-woord met elkaar vergelijkt. Vervolgens moet hij proberen vast te stellen, welke varianten aan de auteur kunnen worden toegeschreven en welke varianten fouten van de zetter of ingrepen van anderen zijn. De eerstgenoemde verwerkt hij in de copy-text, de laatste vanzelfsprekend niet. Door de combinatie van alle woordvarianten (substantives) die de auteur eventueel in latere versies van het werk heeft aangebracht, met de accidentals van de copy-text ontstaat volgens Greg en Bowers een tekst die in alle details zoveel mogelijk recht doet aan de intenties van de auteur.Ga naar voetnoot81 Hoe ingrijpend de toepassing van de copy-text theorie kan zijn, blijkt uit Bowers' editie van Stephan Cranes roman Maggie: a girl of the streets. De roman verscheen voor het eerst in 1893 onder pseudoniem en in een beperkte oplage. Voor de tweede druk uit 1896 heeft Crane op verzoek van de uitgever de grove taal van de roman gematigd om de verkoop aan een groter publiek mo- | |
[pagina 425]
| |
gelijk te maken. Deze tweede druk is een mengsel van Cranes stilistische en literair-esthetische veranderingen, van zijn veranderingen van aanstootgevende woorden en zinnen, van enkele veranderingen die waarschijnlijk extra verbeteringen of censuur van de uitgever zijn en van enkele onopgemerkte veranderingen van de zetter. Hoewel Bowers toegeeft, dat in dit geval een parallel-editie van de twee versies om verschillende redenen de ideale oplossing zou zijn, heeft hij toch een kritische editie van de roman samengesteld.Ga naar voetnoot82 Daarvoor koos hij de uitgave van 1893 als copy-text, waarin hij vervolgens alle veranderingen uit de tweede druk verwerkte die naar zijn oordeel van Crane stammen en die literair van aard zijn. Hij moest deze veranderingen dus selecteren uit alle varianten van de tweede druk. Zo liet hij een bepaalde passage in de copy-text vervallen, omdat Crane die naar zijn mening om literaire redenen in de uitgave van 1896 had geschrapt.Ga naar voetnoot83 Sinds het verschijnen van de eerste ceaa-edities is er van verschillende kanten kritiek gekomen op de copy-text theorie.Ga naar voetnoot84 In de discussie keren twee bezwaren telkens terug. In de eerste plaats wijst men erop dat Gregs theorie vooral is ingegeven door zijn onderzoek van teksten uit de zestiende en zeventiende eeuw. In die tijd was het inderdaad gebruikelijk dat zetters op eigen gezag de accidentals van de auteur aanpasten. Maar vele auteurs uit de negentiende en twintigste eeuw verwachtten, dat de uitgever en/of de drukker de accidentals in hun kopij normaliseerden om de tekst geschikt voor publikatie te maken. En voorzover nodig, veranderden ze bepaalde ingrepen weer in de proef. Het is de vraag of bij deze auteurs een scheiding tussen accidentals en substantives wel zinvol is, en of het kiezen van hun kopijhandschrift als copy-text niet juist strijdig is met hun intenties. | |
[pagina 426]
| |
Het tweede bezwaar richt zich tegen de vermenging van lezingen uit verschillende versies van het werk. Voor Greg en Bowers is een nieuwe versie het resultaat van een gedeeltelijke verbetering van een bestaande tekst en zijn de varianten uitwisselbaar. In hun visie zijn het varianten van één tekst.Ga naar voetnoot85 Maar volgens Zeller en anderen creëert in principe elke verandering telkens een nieuwe tekst van het werk die, zeker als het veranderingsproces zich over een reeks van jaren uitstrekt, de uiting is van een veranderde auteursintentie. Daarom moet de editeur in plaats van een combinatie te maken van de varianten van verschillende versies, één versie uitgeven.Ga naar voetnoot86
Wij hebben overwogen of de copy-text theorie bruikbaar zou zijn voor de Couperus-editie. Om de volgende redenen hebben wij daarvan afgezien: a. Het combineren van auteursvarianten uit verschillende bronnen in één basistekst achten wij principieel onjuist. Als wij bijvoorbeeld in de feuilletonversie van Eline Vere de veranderingen van Couperus uit latere drukken zouden invoegen, zouden wij eerder als mede-auteur dan als editeur van Eline Vere optreden. Dit betekent niet dat wij elk eclecticisme bij voorbaat afwijzen. Een kritische editie geeft per definitie een eclectische tekst, omdat de editeur corrupte plaatsen in de basistekst (mede) op grond van een vergelijking met eerdere en/of latere versies van het werk zal corrigeren.Ga naar voetnoot87 b. Een kritische editie volgens de copy-text theorie dwingt een editeur in het algemeen tot meer, en tot ingrijpender, subjectieve beslissingen dan normaal gesproken voor elke editie al genomen moeten worden. Dit is een gevolg van de doelstelling een tekst samen te stellen die zoveel mogelijk tot in detail overeenstemt | |
[pagina 427]
| |
met de laatste intentie van de auteur. De editeur zal voor elke plaats in de tekst die intentie moeten vaststellen. Maar in de praktijk doen zich bij herhaling gevallen voor dat de editeur niet kan uitmaken of bepaalde veranderingen in een versie van het werk door de auteur of door anderen zijn aangebracht. Als analytisch-bibliografisch onderzoek en een zorgvuldige inhoudelijke analyse van de tekst geen houvast bieden, blijft alleen het persoonlijk oordeel van de editeur over. Hij zal dan, zoals Bowers geregeld doet, voor zijn editorische beslissingen argumenten aanvoeren die gebaseerd zijn op zijn kennis van het werk van de auteur en diens werkwijze, maar daarmee begeeft hij zich onvermijdelijk op een hellend vlak. Ook Bowers is niet aan dit gevaar ontsnapt en daardoor overtuigen vele van zijn editorische ingrepen niet. Hij heeft bijvoorbeeld in de editie van Hawthornes The Blithedale romance die gebaseerd is op het handschrift van de auteur, drie door Hawthorne geschrapte passages toch opgenomen, omdat ze naar zijn mening niet om literaire redenen geschrapt kunnen zijn. Het is bekend, dat Hawthorne bij zijn werk rekening hield met de gevoelens van zijn vrouw, Sophia Peabody Hawthorne. Bowers acht het waarschijnlijk dat de drie passages zijn geschrapt op instigatie van Sophia, omdat twee ervan handelen over drank en de derde over sexualiteit. Maar zelfs als dit waar zou zijn, blijft de vraag wat de laatste intentie van Hawthorne is geweest. Hierover zegt Bowers: ‘Although the deletions undoubtedly represent his [= Hawthornes] final intentions, the causes behind these intentions are suspect.’Ga naar voetnoot88 c. In het geval van Couperus is een aparte behandeling van de accidentals en de substantives niet zinvol. Zijn karakteristieke spelling en interpunctie werden door de zetters in het algemeen nauwkeurig gevolgd. Dit geldt ook voor de feuilletons in Het vaderland. Op het kopijhandschrift van het feuilleton ‘De kathedraal van Barcelona’ heeft Couperus geschreven: ‘N.B. Geen proef zenden wegens onzeker adres. Verzoeke te corrigeeren aan | |
[pagina 428]
| |
Het Vaderland zelve, zeer nauwkeurig volgens manuscript, met in acht name van spelling en interpunctie. En te vragen aan een der heeren litteraire redakteuren een laatsten blik op de proef te slaan. L.C.’ Uit de publikatie van dit feuilleton in Het vaderland blijkt, dat men Couperus' instructies nauwgezet heeft opgevolgd: aan de spelling en interpunctie is niets veranderd.Ga naar voetnoot89 Er zijn aanwijzingen dat correctors soms veranderingen in Couperus' tekst hebben aangebracht, maar een min of meer consequente aanpassing van de accidentals aan de huisstijl van de drukkerij heeft nooit plaatsgevonden. Couperus zou dat zeker niet hebben geaccepteerd.Ga naar voetnoot90 Integendeel, hij eiste dat zijn spelling en vooral zijn ‘teekens (die den geheelen stijl soms uitmaken)’ werden geëerbiedigd.Ga naar voetnoot91 Zonodig maakte hij in de proeven de ingrepen van de corrector weer ongedaan.Ga naar voetnoot92 Hij zal ook bepaalde veranderingen hebben gesanctioneerd of over het hoofd hebben gezien. Het onderscheid hiertussen laat zich in de praktijk moeilijk of helemaal niet vaststellen, omdat er vrijwel geen gecorrigeerde proeven van Couperus bewaard zijn gebleven. Maar voorzover we hebben kunnen nagaan, zijn de veranderingen van de accidentals door de correctors niet zo groot in aantal dat zij de keuze van de basistekst zouden moeten bepalen. d. Couperus' handschriften zijn juist wat de accidentals betreft in het algemeen nogal slordig. Vooral als het kladhandschrift als | |
[pagina 429]
| |
kopij voor de boekuitgave heeft gediend, geeft de laatste veelal een betrouwbaardere lezing van de accidentals. Vergelijk bijvoorbeeld de volgende passage uit De stille kracht: Toen was het plotseling dat Batavia openkwam. Twee, drie residenten werden genoemd maar Van Oudijck had het meeste kans. En hij tobde erover, hij vreesde ervoor: hij hield niet van Batavia, als rezidentie. Hij zou er niet <-in> kunnen werken [...]. (kladhandschrift)Zoals voor veel andere auteurs, was ook voor Couperus het schrijven van de eerste kladversie ‘a means of composition, not an end’.Ga naar voetnoot94 Sommige romans en verhalen, en de meeste feuilletons had hij vooraf al zo doordacht, dat hij ze in een hoog tempo, zonder veel doorhalingen en toevoegingen op papier zette. De kladhandschriften van romans als Metamorfoze en De stille kracht verraden een moeizamer verlopen ontstaansproces.Ga naar voetnoot95 Ze vertonen meer het beeld dat Couperus zelf heeft beschreven: ‘Uw manuscript ligt eindelijk klaar en uw handschrift toont u duidelijk waar gij nerveus waart en aarzeldet, waar gij zéker waart en meester van uwe kunst; ja, uw handschrift vertoont zelfs wel eens poppetjes, die uw pen teekende of sommetjes, die zij, plots wiskunstig en niet meer litterair, uit rekende - omdat gij en zij af dwaalden van de schepping uws geesteskinds.’Ga naar voetnoot96 Couperus gebruikte dikwijls de | |
[pagina 430]
| |
fase van het overschrijven om de tekst te bewerken of soms zelfs grotendeels om te werken.Ga naar voetnoot97 Maar meestal was er dan niet voldoende tijd meer om in de ‘copie’ letterlijk en figuurlijk de puntjes op de i te zetten. Toen Couperus in 1901 een exemplaar van De kleine zielen had ontvangen, schreef hij aan Veen: ‘Waar ik niet over tevreden ben is dit: de familienamen zijn al zeer slordig gespeld: van Lowe, Van Lowe; van Naghel, Van Naghel; - door het geheele werk heen. - Ik vraag mij af, hoe kan dat gebeuren! Is dat weêr de corrector die in de Lijnen al mijn mannelijke salons, neutraal maakte?? Ik schrijf altijd Van Lowe, Van Naghel (groote V); ik zie de proeven met zorg na en het kan niet mijn schuld zijn: het is eenvoudig verregaande slordigheid met het afdrukken.’Ga naar voetnoot98 Couperus maakte zich in dit geval ten onrechte kwaad op de zetters en de corrector. Zij hebben precies gedaan, wat van hen verlangd werd: het nauwkeurig volgen van het kopijhandschrift met zijn inconsequente ‘van Lowe-Van Lowe's’. Op vele plaatsen in het handschrift is tenminste niet duidelijk te zien dat een hoofdletter ‘V’ is bedoeld. Kortom, een aanpassing door de zetters of door de corrector van Couperus' accidentals aan de huisregels van de drukkerij heeft nooit plaatsgevonden en de gedrukte versies van zijn werk geven in het algemeen zijn (laatste) intenties zowel wat betreft de accidentals als de substantives beter weer dan de handschriften. Er is dus geen enkele reden onderscheid te maken tussen de accidentals en de substantives om ze vervolgens apart te behandelen. Daarom is voor de editie van Couperus' werk een ander uitgangspunt en in samenhang daarmee een andere werkwijze gekozen dan een toepassing van de copy-text theorie. Het uitgangspunt is de uitgave van één versie van Couperus' werk, niet een combinatie van verschillende versies. De keuze van de basistekst is het resultaat van | |
[pagina 431]
| |
een onderzoek naar de tekstgeschiedenis van de afzonderlijke werken en naar Couperus' bemoeienis met de totstandkoming van de verschillende versies van elk werk. Verder zijn, voorzover mogelijk, alle corrupte lezingen in de basistekst gecorrigeerd. De correcties zijn gebaseerd op een kritisch onderzoek van de basistekst zelf en op een woord-voor-woord vergelijking met de tekst van voorafgaande versies.Ga naar voetnoot99 |
|