Ongepubliceerd werk
(1996)–Louis Couperus– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 413]
| |
4 TekstgeschiedenisDe tekstgeschiedenis van Couperus' boeken vertoont in het algemeen het volgende patroon: kladhandschriftDoor het nagenoeg ontbreken van gecorrigeerde drukproeven kan van geen enkel werk van Couperus de tekstgeschiedenis tot in detail worden gereconstrueerd. Verder zijn slechts van een beperkt aantal romans en verhalen zowel het klad- als het kopijhandschrift bewaard gebleven.Ga naar voetnoot38 In veel gevallen beschikken we over één compleet handschrift (klad- of kopij-) of over gedeelten van één of twee handschriften. De kopijhandschriften zijn gemakkelijk te herkennen aan de vouwen, de zwarte vegen en aan de potloodstrepen die de zetter plaatste om aan te geven tot waar hij gekomen was. Couperus heeft de meeste feuilletons voor Het vaderland en de Haagsche post direct in het ‘net’ geschreven en deze handschriften als kopij doorgestuurd. 's-Gravesande vertelde over de gang van zaken bij Het vaderland: ‘Hij [= Couperus] schreef zijn bijdragen op gelinieerde foliovellen, vouwde ze dubbel en bond er een touwtje om. Het adres was op de buitenkant geschreven. Op de zetterij was één zetter, die het handschrift van Couperus goed kon lezen en foutloos zetten.’Ga naar voetnoot39 | |
[pagina 414]
| |
Meestal maakte Couperus van zijn romans en verhalen eerst een kladversie, in de brieven aan Veen ‘oorspronkelijke copie’ of ‘oorspronkelijk manuscript’ genoemd. Deze werd vervolgens door hemzelf of door zijn vrouw of door hen beiden in het net overgeschreven.Ga naar voetnoot40 Het nethandschrift werd ‘copie’ genoemd. Soms heeft Couperus ook aan zijn vrouw gedicteerd. In 1901 berichtte hij aan Veen over De kleine zielen: ‘Mijn vrouw heeft het directrice-schap der Copie weêr aanvaard: gelukkig! Ik dicteer: zoo blijven de oogen gespaard.’Ga naar voetnoot41 De door Elisabeth overgeschreven nethandschriften bevatten correcties van Couperus, maar ze maken niet de indruk zeer nauwkeurig te zijn gecorrigeerd. Waarschijnlijk was Couperus gewoon zijn eigen afschrift of dat van zijn vrouw globaal na te kijken, voordat hij het als kopij naar een tijdschrift of rechtstreeks naar Veen zond. Dikwijls zal hij ook geen tijd meer hebben gehad voor een grondige controle, omdat het met de redactie van De gids of Groot Nederland vooraf afgesproken tijdstip van publikatie naderde. Zo voltooide hij in februari 1897 de roman Metamorfoze, waarna het eerste gedeelte ervan reeds in het aprilnummer 1897 van De gids werd gepubliceerd. Op 15 februari 1897 schreef Elisabeth Couperus aan Veen dat zij ‘deze veertien dagen’ niet aan vertaalwerk zou toekomen ‘door de copie van Metamorfoze.’Ga naar voetnoot42 Couperus zond de overgeschreven kopij in gedeelten aan Veen, die ze na lezing zo snel mogelijk naar de redactiesecretaris van De gids moest doorsturen. De kopij voor het aprilnummer van De gids ontving Veen begin maart 1897 en de kopij van het derde gedeelte van de roman in april 1897. Naar Couperus' eigen zeggen had de kopij toen al bij De gids binnen moeten zijn.Ga naar voetnoot43 | |
[pagina 415]
| |
Tijdnood was er ook de oorzaak van dat Couperus een paar maal zijn kladhandschrift als kopij moest sturen. In augustus 1900 raakte hij met het overschrijven van De stille kracht door ziekte van zijn vrouw in de problemen. Dit had tot gevolg dat bijna het hele tweede deel van de roman naar het kladhandschrift moest worden gezet.Ga naar voetnoot44 Twee jaar later stelde Couperus Veen voor om Zielenschemering ‘naar oorspronkelijk manuscript’ te zetten. Het zou hem ‘veel tijd en moeite uitsparen’.Ga naar voetnoot45 Voor Het heilige weten, het laatste deel van De boeken der kleine zielen, heeft eveneens het kladhandschrift als kopij gediend. Couperus stond erop de proeven (en de revisies) van zijn tijdschrift- en krantepublikaties zelf te corrigeren. Het staat vast, dat hij ook van Het vaderland en de Haagsche post proeven ontving.Ga naar voetnoot46 Maar soms moest hij de correctie noodgedwongen aan anderen overlaten. De produktie van zijn werk werd aanzienlijk bemoeilijkt door zijn verblijf in het buitenland. Vooral als hij op reis was, kostte het heen en weer sturen van de proeven veel tijd. Ze moesten hem dan naar verschillende adressen worden nagezonden. Daardoor ontving hij de proeven herhaaldelijk met grote vertraging of gingen ze bij de post verloren. In het laatste geval moest hem weer een nieuwe set worden toegestuurd. Als de produktie vertraging opliep, kon Veen de verschijning van de boekuitgave meestal nog wel uitstellen. Maar de redacties van De gids, Groot Nederland en Het vaderland waren gebonden aan een uiterste termijn. Van Kampen, de uitgever van De gids, weigerde bijvoorbeeld in 1900 Couperus een revisie van het laatste gedeelte van De stille kracht te sturen, omdat men niet langer met afdrukken kon wachten. Couperus beklaagde zich hierover bij J.N. van Hall, de redactie-secretaris | |
[pagina 416]
| |
van De gids, maar deze kon niet anders doen dan de uitgever gelijk geven.Ga naar voetnoot47 Verder is zeker, dat W.G. van Nouhuys in 1913 het laatste gedeelte van Herakles in Groot Nederland heeft gecorrigeerd.Ga naar voetnoot48 En een jaar later verscheen een deel van De ongelukkige zonder revisie en volgens Couperus ‘dus met véle fouten’ in Groot Nederland.Ga naar voetnoot49 Met uitzondering van de boeken die, zonder voorpublikatie, onmiddellijk door Veen zijn uitgegeven, hebben de voorpublikaties in tijdschriften en kranten als kopij gediend voor de boekuitgave.Ga naar voetnoot50 Er loopt dus een directe lijn van voorpublikatie naar boekuitgave. Dit geldt ook voor de feuilletons die na publikatie in Het vaderland door Veen gebundeld zijn uitgegeven. Couperus bewaarde de nummers van de krant zorgvuldig en zond ze als kopij naar zijn uitgever. Toen hij in 1913 de kopij van de eerste twee bundels Van en over alles en iedereen stuurde, drukte hij Veen op het hart: ‘Bewaar de bundeltjes als goud, in je brandkast, want als ze verloren gingen, weet ik niet meer, hoe ze weêr te krijgen. | |
[pagina 417]
| |
Je begrijpt, het zoû heél lastig zijn, al die Vaderlanden van jaren her weêr te vinden.’Ga naar voetnoot51 Meestal moest Veen zelf ervoor zorgen in het bezit te komen van de tijdschriftafleveringen van De gids en Groot Nederland waarin Couperus' romans en verhalen waren verschenen. Een paar maal vroeg hij aan Couperus de uitgever van Groot Nederland te bewegen hem een gratis exemplaar van de desbetreffende afleveringen ter beschikking te stellen. Maar Couperus bemoeide zich hiermee niet, hoewel hij als redacteur van Groot Nederland had kunnen bemiddelen. In de praktijk kwam het erop neer dat Veen de afleveringen moest kopen.Ga naar voetnoot52 Als Veen de kopij had ontvangen of gekocht, stuurde hij haar door naar de drukkerij G.J. Thieme in Nijmegen, waar de meeste boeken van Couperus indertijd zijn gezet en gedrukt. De proeven werden via Veen tussen Couperus en de drukker heen en weer gestuurd, maar soms heeft Couperus ook rechtstreeks met Thieme gecorrespondeerd. Couperus ontving ter correctie gevouwen proefvellen die hij vóór het corrigeren moest opensnijden. Elk vel bestond in de regel uit zestien bladzijden, die reeds waren opgemaakt.Ga naar voetnoot53 De vellen waren achtereenvolgens genummerd. Het nummer werd rechtsonderaan op de eerste bladzijde van het vel gezet en afgedrukt.Ga naar voetnoot54 Alle door Veen uitgegeven boeken van Couperus zijn nog met de hand gezet.Ga naar voetnoot55 Als het een omvangrijk werk was, kon het ge- | |
[pagina 418]
| |
beuren dat de drukker letter te kort kwam. Dan spoorde Veen Couperus aan tot spoed met de correctie van de proeven. Zo schreef hij op 5 augustus 1904 over Dionyzos: ‘Wil [...] svp de proeven spoedig terug zenden, want de drukker raakt verlegen om den letter.’Ga naar voetnoot56 Het kwam ook voor, dat de eerste, gecorrigeerde vellen reeds werden afgedrukt en met het dan vrijgekomen zetsel de rest van het boek werd gezet. Dit is bijvoorbeeld gebeurd met de tweede bundel Uit blanke steden onder blauwe lucht. Op 21 augustus 1913 schreef Veen aan Couperus: ‘Kunnen vel 1-4 niet afgedrukt worden, want zooals gij ziet mankeert het hem [= de drukker] aan letters om het geheel te zetten.’ En op 24 september: ‘De drukker kan het geheele boek niet uitzetten, als ik nu 2 à 3 vel ter afdrukken krijg dan gaarne.’Ga naar voetnoot57 Couperus corrigeerde niet alleen zetfouten in de proeven, maar hij veranderde ook nog in de tekst. Toen de roman Wereldvrede in produktie ging, schreef hij aan Veen: ‘De proeven echter ontving ik gaarne allen, daar ik dikwijls nog iets verbeter.’Ga naar voetnoot58 Hij heeft dit in de proeven van alle boeken gedaan. Bijvoorbeeld in de proeven van Metamorfoze schrapte hij enkele bladzijden die naar zijn mening in De gids wel, maar niet in de boekuitgave op hun plaats waren.Ga naar voetnoot59 Overigens waren de mogelijkheden om in de proeven min of meer ingrijpende veranderingen aan te brengen beperkt.Ga naar voetnoot60 Omdat de bladzijden in de proef reeds waren opgemaakt, leverde bijna elke toevoeging of schrapping in de tekst verloop op. Dan moest de opmaak van alle volgende bladzijden worden aangepast, tenzij het verloop bijvoorbeeld in de uitloop van een alinea of aan het einde van een hoofdstuk kon worden opgevangen. Dit soort veranderingen werd door drukkers als extra-correctie beschouwd, die zij apart in rekening brach- | |
[pagina 419]
| |
ten.Ga naar voetnoot61 Er waren auteurs die, tot wanhoop van de drukker en de uitgever, hun werk in de proeven vrijwel gingen herschrijven. Zover is Couperus nooit gegaan. Behalve Couperus hebben ook anderen zich met de correctie van de proeven bemoeid. Het was gebruikelijk dat de proeven door de corrector van de drukkerij werden voorgecorrigeerd.Ga naar voetnoot62 Deze veroorloofde zich soms ook ingrepen in de spelling en in de tekst. Een bekend voorbeeld is de verandering van de salon in het salon die de corrector van Thieme nog in de laatste proef van Langs lijnen van geleidelijkheid heeft aangebracht. Couperus schreef hierover een verontwaardigde brief aan Veen. De uitgever antwoordde: ‘Ja, dat is kras. Ik zelf verander nooit iets in naamval, stijl of iets dergelijks, zelfs al schijnt het mij toe dat het anders moet zijn. [...] ‘Ik kijk de proeven altijd na en vind dan dikwijls van die fouten die een auteur over 't hoofd ziet, b.v. een omgekeerde n of een woord dat er twee maal in staat zonder zin (dit komt heel weinig voor) of dat de hoofden foutief zijn (dit komt geregeld voor) maar stijl, naamval etc laat ik voor rekening van den auteur die dan wel van de critiek op z'n hoofdje krijgt.’Ga naar voetnoot63 | |
[pagina 420]
| |
Uit Veens antwoord blijkt, dat ook hij zich met de correctie van de proeven bemoeide. Dit wordt bevestigd door diverse uitlatingen in andere brieven. Zo vroeg hij Couperus op 21 maart 1903 de gecorrigeerde proeven van Het heilige weten niet rechtstreeks aan Thieme, maar aan hem te sturen, omdat hij de vellen ‘altijd’ nog even nakeek.Ga naar voetnoot64 En op 31 maart 1915 schreef hij: ‘Dank voor de 2 vel die gij terugzondt, maar zoudt gij bijgaand vel nog even willen inzien op pag. 5 & 8 waar ik vraagteekens plaatste, en dan even dit vel posten. Ik kon uit de correctie niet zeker weten of het goed was en voor alle zekerheid zend ik het je met de vraagteekens.’Ga naar voetnoot65 Verder las mevrouw Couperus gewoonlijk de proeven nog een keer door.Ga naar voetnoot66 En wellicht heeft ook Couperus' neef Frans Vlielander Hein, die een tijdlang als zijn ‘secretaris’ is opgetreden, proeven gecorrigeerd. Op 24 november 1915 schreef Couperus aan Veen: ‘En zend mij ook maar zoo spoedig mogelijk de proeven: ik heb nu een jongen man, die een beetje bij mij “secretarist” en die kan dan leeren proeven corrigeeren.’Ga naar voetnoot67 Couperus heeft zich herhaaldelijk geërgerd over de slordige manier waarop de voorpublikaties in De gids, Groot Nederland en Het vaderland voor de boekuitgaven werden nagezet.Ga naar voetnoot68 Maar ook als er met grotere nauwkeurigheid werd gezet, was een tweede, en soms ook een derde, proef nodig om te controleren of de aangegeven zetfouten waren gecorrigeerd en Couperus' veranderingen in de tekst correct waren aangebracht. Couperus heeft deze revisies niet altijd zelf gecorrigeerd. Verschillende malen liet hij de correctie daarvan aan Veen over.Ga naar voetnoot69 Ook hier speelde tijdgebrek een rol. Zo stuurde Couperus op 13 juni 1899 vanuit | |
[pagina 421]
| |
Tegal in Nederlands-Indië de proeven van Fidessa naar Veen met het verzoek om revisie. Veen antwoordde op 1 augustus 1899: ‘De proeven kwamen pas den 27 Juli in mijn bezit, dus waren ander halve maand onderweg. Ik kan dus moeilijk op afdrukken wachten. Ik corrigeerde daarom de vellen en stel u voor om mij, wanneer U de proeven goed vindt, direct te telegrapheeren. De gecorrigeerde fouten neem ik dan over. Sein mij dus s.v.p. op mijn kosten b.v. het volgende: Veen-Uitgever-Amsterdam goed. Ik druk dan af. Dit is dunkt mij den besten weg. De revisie gaat hier aangeteekend bij terug.’Ga naar voetnoot70 In 1901 eiste Couperus naar aanleiding van slordigheden in De kleine zielen in het vervolg alle afgedrukte vellen ter inzage om zo nodig een erratalijstje achterin de boeken te laten afdrukken.Ga naar voetnoot71 Deze eis is kenmerkend voor de zorgvuldige wijze waarop Couperus de publikatie van zijn boeken in het algemeen voorbereidde. Maar soms liet hij het afweten. Toen hij in 1914 ‘overstroomd’ werd met proeven van de serie Van en over alles en iedereen, raakte hij zo geïrriteerd dat hij geen revisie meer wilde hebben, al zouden ‘de gekste dingen’ blijven staan.Ga naar voetnoot72 Na het verschijnen van de eerste druk bekommerde Couperus zich vrijwel niet meer om zijn werk. De zorg die hij aan de voorpublikaties en de eerste drukken besteedde, staat in schril contrast met zijn onverschillige houding tegenover de totstandkoming van herdrukken. Op een enkele uitzondering na heeft hij zich nooit met de correctie daarvan bemoeid. Dat rekende hij tot de taak van de corrector van de drukkerij. Blijkbaar ging hij ervan uit dat men de eerste, door hemzelf gecorrigeerde druk, letterlijk | |
[pagina 422]
| |
zou navolgen. Voorzover bekend, heeft hij dit nooit gecontroleerd.Ga naar voetnoot73 |
|