Ongepubliceerd werk
(1996)–Louis Couperus– Auteursrechtelijk beschermd3 BronnenBij de voorbereiding van de Volledige Werken Louis Couperus is gebruik gemaakt van alle ons bekende overgeleverde primaire en secundaire documentaire bronnen. De eerstgenoemde zijn: handschriften, typoscripten, drukproeven, tijdschrift- en krantepublikaties, en boekuitgaven van Couperus' werk. Onder secundaire bronnen verstaan wij: brieven van en aan Couperus, brieven van en aan derden, voorzover ze gegevens bevatten over het ontstaan en/of de produktie van Couperus' werk, contracten met uitgevers, rekeningen van drukkers, binders, enzovoort. Dank zij Couperus' uitgever, L.J. Veen, en het Genootschap Louis Couperus zijn er betrekkelijk veel handschriften van Couperus bewaard gebleven.Ga naar voetnoot25 Het betreft zowel klad- als kopijhandschriften.Ga naar voetnoot26 Op 30 april 1901 schreef Veen aan Couperus: | |
[pagina 409]
| |
‘Hebt ge de origineele copie nog bewaard van Babel? Zoo ja, gooi ze niet in den prullemand maar geef ze liever aan mij. Dit laatste is echter wat veel gevergd en daarom schrijf ik het ronduit. Zend mij de copie en hebt ge iemand op het oog om die cadeau te geven doe het dan, maar laat ik er dan een band voor maken, dan blijft ze ten minste bewaard.’Ga naar voetnoot27 Veen liet voor de handschriften van Couperus door binderij Brandt en Zn te Amsterdam speciale omslagen maken waarop het bandstempel van de desbetreffende roman is afgedrukt. De handschriften worden in het Letterkundig Museum nog altijd in deze omslagen bewaard.Ga naar voetnoot28 Toen Veen in februari 1913 het handschrift van Herakles vroeg, antwoordde Couperus: ‘Ook de copie kan ik je niet meer geven, ik bewaar geen copie, maar vernietig die, zoodra het gedrukt is: het zoû te veel papieren rommel geven.’Ga naar voetnoot29 Toch zijn er ook uit de jaren na 1913 handschriften van romans en feuilletons bewaard gebleven. Een gedeelte hiervan is verzameld door het Genootschap Louis Couperus. Volgens de statuten was een van de doelstellingen van het Genootschap: ‘[...] belangstelling te wekken en te bestendigen voor Couperus' leven en werken door [...] het verzamelen en bewaren van manuscripten, brieven en portretten en andere zaken, betrekking hebbende op Couperus [...].’Ga naar voetnoot30 In 1928 hebben de erven-Ram de handschriften die Couperus indertijd aan Jhr. J.H. Ram had geschonken, afgestaan aan het Genootschap.Ga naar voetnoot31 Ook andere particulieren, onder wie mevrouw Couperus, hebben handschriften ter beschikking gesteld of in | |
[pagina 410]
| |
bruikleen gegeven. Na de opheffing van het Genootschap is de verzameling handschriften overgedragen aan de Letterkundige Verzameling die de Haagse gemeente-archivaris W. Moll had aangelegd. Via deze Verzameling zijn de handschriften uiteindelijk in het Letterkundig Museum terechtgekomen. Behalve het Letterkundig Museum bezit ook de Koninklijke Bibliotheek handschriften van romans en feuilletons. Verder bevindt zich in de Universiteitsbibliotheek Leiden (bibliotheek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde) één handschrift van een feuilleton en zijn er nog een paar handschriften in particulier bezit. Er zijn slechts enkele typoscripten van feuilletons en een van Het snoer der ontferming overgeleverd. Ze zijn niet door Couperus zelf gemaakt. Het snoer der ontferming is overgetypt door mevrouw Van Genderen Stort.Ga naar voetnoot32 Dit typoscript bevat verbeteringen van de hand van Couperus. Bij de voorbereiding van de nieuwe Couperus-editie konden de editeurs beschikken over het Bibliografisch Repertorium Louis Couperus. Dit repertorium bevat een overzicht van alle titels van Couperus' romans, verhalen, feuilletons en gedichten, met per titel de vindplaats van het handschrift (of de handschriften), indien bekend, de schrijfdata, eveneens indien bekend, en de drukgeschiedenis van het desbetreffende werk. In het repertorium zijn ook de uitgaven die na Couperus' dood zijn verschenen, opgenomen.Ga naar voetnoot33 In de afgelopen jaren zijn enkele exemplaren van Couperus' boeken uit diens bezit met aantekeningen van zijn hand op veilingen of door antiquariaten te koop aangeboden. Voorzover we | |
[pagina 411]
| |
deze hebben kunnen achterhalen, zijn ze als documentaire bron voor de editie gebruikt. Helaas zijn er vrijwel geen drukproeven van Couperus' werk overgeleverd. Het Letterkundig Museum bezit alleen een deel van de drukproeven van Het snoer der ontferming en een revisieproef van De ode.Ga naar voetnoot34 Door het vrijwel ontbreken van drukproeven weten we niet welke (soort) veranderingen Couperus tijdens het produktieproces van zijn boeken nog heeft aangebracht. Dit stelt de editeur van Couperus' werk dikwijls voor onoplosbare problemen.Ga naar voetnoot35 De belangrijkste secundaire bron voor de editie vormden Couperus' brieven aan zijn uitgever, L.J. Veen. Ze werden in 1977 integraal uitgegeven en van commentaar voorzien door F.L. Bastet. Een groot aantal gegevens over het ontstaan en de produktie van Couperus' werk is aan deze brievencollectie ontleend. Hiervoor is gebruik gemaakt van de originele handschriften van de brieven. Op talrijke plaatsen in de brieven zijn wij tot andere lezingen gekomen dan de editie in de serie Achter het boek geeft. Bovendien hebben wij moeten constateren, dat in de gepubliceerde tekst van verschillende brieven woorden, (gedeelten van) zinnen of zelfs hele alinea's ontbreken. Tijdens het onderzoek voor de nieuwe Couperus-editie werd een groot deel van het archief-Veen in het Letterkundig Museum teruggevonden. Daarin bevinden zich kopieboeken met kopieën van de door Veen gevoerde correspondentie. Ze bevatten ook kopieën van brieven van Veen aan Couperus en bijvoorbeeld aan de drukker G.J. Thieme over de produktie van Couperus' boeken. De teruggevonden serie kopieboeken is niet compleet. Het laatste boek, dat loopt tot en met 21 april 1923, draagt het nummer 45. Maar in het archief bevinden zich slechts achtentwintig boeken. We beschikken onder andere niet over (kopieën van) | |
[pagina 412]
| |
brieven van Veen uit de eerste jaren van zijn samenwerking met Couperus.Ga naar voetnoot36 Verder bestaat het archief-Veen uit ruim vijftig ordners met rekeningen en brieven van drukkers, binders, bandontwerpers, auteurs, vertalers, enzovoort. De ordners dateren uit de jaren 1887-1909, maar ze sluiten niet alle op elkaar aan. Zo ontbreken de ordners uit 1893-1895. Uit verschillende andere jaren zijn alleen rekeningen en geen brieven of omgekeerd bewaard gebleven. Het belang van uitgevers- en drukkersarchieven als secundaire bronnen voor een teksteditie wordt dikwijls onderschat.Ga naar voetnoot37 Naarmate de editeur meer weet over het produktieproces van een boek, is de kans groter dat hij bepaalde bibliografische en tekstuele problemen kan oplossen. De zakelijke correspondentie van een uitgever met de drukker en de binder kan gegevens opleveren over het opnieuw zetten van bepaalde vellen, perscorrecties, ingrepen van anderen dan de auteur in de tekst van het werk, drukken van hetzelfde of van nieuw zetsel, titeluitgaven, verschillende bindpartijen, enzovoort. Ook oplagecijfers en zelfs rekeningen kunnen voor de editeur van belang zijn. Zo stuurde Thieme in 1900 aan Veen enkele rekeningen voor extra-correctie. Deze kosten waren gemaakt bij de produktie van De stille kracht. Uit Couperus' brieven aan Veen blijkt dat een deel van de roman gezet is naar Couperus' moeilijk leesbare kladhandschrift. Door een zorgvuldige vergelijking van de overgeleverde handschriften met de tekst van de boekuitgave kan worden vastgesteld waar de overgang van net- naar kladhandschrift heeft plaatsgevonden. |
|