nen geboend, voerde, zeide een steward, naar mijn luxe-hut. ‘U vergist u zeker, monsieur’, meende ik te mogen weêrstreven: monsieur is tegenwoordig iédereen. Neen, hij vergiste zich niet; hij bracht ons in een luxehut. Er waren er vier in dit zelfde genre zoo hier geconstrueerd.
O scheepsbouwmeester, o nasale architect van luxehutten op de Fransche mail, ik ben stupéfait geweest over de vreemde gedachte kronkelingen, die in uw bouwkunstig brein moeten zijn omgegaan. Ge hadt een geniale ingeving alles wat keukens was en eetzalen voor drie klassen te arrangeeren - en luchtig en ruim op het diepste dek - op pont A. Keukenluchten vermeedt ge alzoo in hutten en salon. Een lift bracht ons in een ommezien naar lunch en diner. Maar waarom mijn luxehut, waarvoor ik een derde persoon bij betaalde, te bouwen, o Scheepsarchitect, nog wel niet op pont B, maar op pont C?? Midden tusschen die benauwdheid van een scheepshuishouding van honderde menschen. Te bouwen zoo, dat ik tusschen badkamer en W.C. moest wringen door een minuscuul gangetje om eindelijk mijn luxehut, die niets van lucht had dan twee patrijspoortjes, te bereiken.
Mijn liefde voor de Fransche mail is gedaan. Ik heb geschikt in mijn luxehut drie weken lang tusschen brokaten gordijnen, een W.C., die niet of zelden functioneerde en een bad, zoo gesurchauffeerd, dat het als een chauffage-centrum was. (Augustus, Chineesche Zee.) Maar nu éven rechtvaardig zijn. ‘Weelde’ wàs het zoetwaterbad, en het bad op de Hollandsche mail is zout. En de fijne keuken!