wrekende zee geheele steden en dorpen weg en de wind woei de landen weêr kaal maar de Thuleërs, volhardend en ijverig, richtten weêr hunne dijken op, pompten weêr hunne polders leêg, sloten zelfs hunne zilte binnenwateren af, herschiepen die in vocht groene weiden, waarover de vette koeien graasden en schenen weêr overwonnen te hebben.
Er waren op het Land van Thule vier seizoenen, die volgens de barden en skalden elkander volgden op den voet en er waren zelfs vier data vast gesteld in het jaar waarop deze seizoenen officieel hunne intrede in den lande deden. Nu was dit meer een dichterlijke illuzie van de Thuleërs dan de prozaïsche waarheid: de Thuleërs waren behalve ijverig en volhardend een zeer dichterlijk volk, nuchterheid was niet hun aard; zij waren elk van hen poëet geboren; anders hadden zij Thule ook nooit kunnen bewonen; nu dat zij het bewoonden met hunne dichterlijke verbeelding, ging dat héel goed. Om tot de seizoenen terug te keeren, eigenlijk heerschte in Thule altijd de Winter. Maar een Winter, die zich bedriegelijk schakeerde met tintjes van de drie andere seizoenen en daarom, in verbond met Zee en Wind, de Thuleërs altijd-door voor den gek hield, de barden en skalden, die de seizoenen bezongen, wèl in de eerste plaats. Zoo had er eens een Zomer hare intrede gedaan in Thule, dadelijk te herkennen als de slecht verkapte Winter zelve, die geen lust had gehad zijn wind-omwaaiden schepter voor een paar maandjes af te staan en de Thuleërs lieten zich dit maal nìet voor den gek houden: zij begrepen, dat er van geen Zomer sprake zoû zijn en toen zij in Augustus - de maand der vallende sterren en vuurvliegjes, der rijpende perziken en purperen rozen - over hunne zeeën, vlak voor hunne mooiste stad, de ijsschotsen nader schuiven zagen, met op iederen schots een waggelende ijsbeer, die filozofiesch nader wiegelde, bleef hun niets over dan even filozofiesch te zijn als de ijsbeeren zelve en rustig tusschen beeren en schotsen hun zomerzeebaden te nemen. Van welke filozofie het logiesch gevolg was, dat zij hun land bleven aan de baren ontwoekeren.
Eenmaal hadden op Thule niet anders gewoond dan Marezaten