| |
Vierde bedrijf
Eenige maanden later (van Okt. 48 v. Chr.-Maart 47 v. Chr.). Cleopatra bevindt zich, 's middags in haar pavillioen, tusschen hare vrouwen en luistert naar een slavin, die de harp bespeelt, midden in de zaal. De leeraar der slavin, een oude muzikant - rimpelig gelaat, vooruit stekende, als hoornen gedraaide brauwen, witte snor en baard, zelfbewust en deftig - hurkt rechts van haar op den grond, lettende op haar spel.
Ftatatita, bij de poort, voór een groep slavinnen. Allen zitten, behalve de harpspeelster; Cleopatra in zetel, tegenover de poort; de anderen op den vloer. De slavinnen zijn allen jong; het meest treffen Charmian en Iras, Cleopatra's lievelingen. Charmian, een terra-cotta-kleurig klein gnoompje, vlug van beweging, met fijne handjes en voetjes. Iras, dikjes en goedmoedig, rood haar, altijd giechelend
hoog, tot harpspeelster
Stil toch, jij! De Koningin spreekt.
Harpspeelster staakt spel
tot muzikant
Ik zoû met eigen handen willen leeren harp spelen. Caezar houdt van muziek. Kan jij het me leeren?
Zekerlijk, ik en niemand anders kan de koningin onderwijzen. Ben ik het dan niet geweest, die de verloren methode der oude Egyptenaren heb terug gevonden en een pyramide kan toen trillen door een bassnaar aan te tikken. Alle andere onderwijzers zijn kwakzalvers; ik heb ze meer dan eens aan de kaak gesteld.
Goed; jij moet me dan leeren. Hoe lang zal het duren?
| |
| |
Niet zoo heel lang: vier jaren maar. Uwe Koninklijkheid moet eerst welwetend worden in de wijsbegeerte van Pythagoras.
wijst slavin
Is zij ook welwetend geworden in de wijsbegeerte van Pythagoras?
O, zij is maar een slavin. Zij leert, zoo als een hondje leert.
Goed dan, ik wil ook leeren als een hondje leert, want zij speelt beter dan jij. Je moet me iederen dag, gedurende twee weken, les geven.
Muzikant krabbelt op zijn voeten recht, buigt diep
En als ik daarna een valsche noot speel, wordt je gegeeseld; en als ik er zóo veel speel, dat we tijd te kort komen om je te geeselen, wordt je in den Nijl gegooid om door de krokodillen te worden op gegeten. Geef het kind een goudstuk en zend haar weg.
zeer ter neêr geslagen
Ware kunst kan men niet dwingen.
duwt hem weg
Wat is dat? Antwoordt jij de koningin? Wèg!
Hij wordt weg geduwd door Ftatatita; slavin volgt met harp; vrouwen en slavinnen lachen
Nu, kan iemand van jullie me oòk doen lachen? Is er wat te vertellen?
O, Ftatatita, Ftatatita, altijd Ftatatita. Weêr een geschiedenis om mij tegen haar op te hitsen.
Neen, Ftatatita is dezen keer heel lief geweest.
Vrouwen lachen; de slavinnen niet
Pothinus heeft geprobeerd haar om te koopen om hem tot u toe te laten.
boos
Ha! Jullie verkoopen allemaal audiënties bij me, als of ik ontving
| |
| |
wie jullie bevalt en niet wie mij bevalt. Ik zoû wel willen weten hoeveel dat kind van haar goudstuk moet afgeven voor ze het paleis uit is.
Dat kunnen we gemakkelijk voor U uit vinden.
Vrouwen lachen
fronst
Jullie lachen, maar pas op, pàs op. Ik zal wel eens op een goeien dag gedaan krijgen me zoo te laten bedienen als Caezar bediend wordt.
Ouwe puntneus!
Vrouwen lachen
toornig
Houden jullie je stil! Charmian, wees niet een klein, dom, Egyptiesch dwazerikje! Weet je waarom ik het toe sta, dat jullie allemaal zoo onbeschaamd door elkaâr kakelen, net maar zoo als jullie willen; in plaats van jullie te behandelen zoo als Ftatatita zoû doen, als ze de koningin was?
Omdat gij in alles Caezar probeert na te doen en hij laat iedereen maar tegen hem zeggen wat die maar wil.
Neen, maar omdat ik hem eens vroeg waarom hij zoo deed en toen antwoordde hij: Laat je vrouwen praten en je zal wel het een ander door haar te weten komen. Wat moet ik door haar te weten komen? vroeg ik. Wat ze zijn, zei hij en o! jullie hadden eens zijn oogen moeten zien, toen hij zoo sprak. Je zoû in elkaâr gekronkeld zijn, jullie bleekneuzen.
Zij lachen. Cleopatra wendt zich, woedend, tot Iras
Om wiè lachen jullie, om mij of om Caezar?
Als je niet zot was, zoû je om mij lachen en als je niet laf was, zoû je niet bang zijn het mij te zeggen.
Ftatatita keert terug
Ftatatita, ze vertellen me, dat Pothinus je heeft om willen koopen om hem tot mij toe te laten.
| |
| |
protesteert
Maar bij de goden mijns vaders...
doet haar zwijgen, met hoog gebaar
Heb ik je niet gezegd niet tegen te spreken? Je zoû wel den heelen dag je vaders goden als getuigen kunnen aanroepen, als ik het toe liet. Neem zijn geld aan en breng Pothinus hier.
Ftatatita wil antwoorden
Antwoord me niet. En ga.
Ftatatita gaat; Cleopatra staat op, loopt heen en weêr tusschen zetel en poort, peinzend. Allen staan op
staat onwillig op
Hè! Ik woû, dat Caezar weêr in Rome zat!
dreigt
Het zal een kwade dag voor jullie allemaal zijn, als hij weg gaat. O, als ik me niet schaamde hem te toonen, dat ik even hardvochtig ben als mijn vader, zoû ik je berouw leeren hebben van die woorden! Waarom woû je, dat Caezar in Rome zat?
Hij maakt u zoo vreeslijk degelijk en ernstig en geleerd en filozofiesch. Het is nog erger dan altijd voor de goden geknield te liggen, op onzen leeftijd.
Vrouwen lachen
Schei uit met dat onophoudelijk gegiechel, hè? Hoûen jullie je mond.
als of zij zich schikt
Nu goed, we moeten maar leeren zoo knap als Caezar te worden.
Op nieuw gegiechel. Cleopatra ziedt in zich van razernij; loopt op en neêr. Ftatatita komt terug met Pothinus, die staan blijft op den drempel
bij de poort
Pothinus smeekt de gunst af gehoor te mogen...
Ja wel, ja wel, het is mooi zoo. Laat hem binnen.
Zet zich. Allen zetten zich, behalve Pothinus, die voort schrijdt tot in het midden der zaal. Ftatatita neemt vorige plaats in
Wel, Pothinus, wat is de laatste tijding van je vrienden, de opstandelingen?
| |
| |
trotsch
Ik ben geen vriend van opstand. En een gevangene ontvangt geen tijdingen.
Je bent even min gevangen als ik gevangen ben, en als Caezar is. Zes maanden lang zijn we belegerd geworden in dit paleis door mijn onderdanen. Het wordt je toegestaan op en neêr te wandelen op het strand tusschen de soldaten? Kan ik soms verder gaan, of Caezar?
Gij zijt slechts een kind, Cleopatra, en begrijpt die dingen niet.
Vrouwen lachen. Cleopatra kijkt hem doordringend aan
Ik zie, dat je het laatste nieuws niet weet, Pothinus.
Dat Cleopatra geen kind meer is. Zal ik je eens vertellen hoe je in eén dag veel ouder en veel, veel wijzer wordt?
Ik geef er de voorkeur aan wijzer te worden zonder ouder te worden.
Wel, klim dan boven op den vuurtoren, vraag iemand je bij je haren te pakken en je in zee te smijten.
Vrouwen lachen
Ze heeft gelijk, Pothinus; je zult weêr aan land komen met heel veel pedanterie uit je weg gewasschen.
Vrouwen lachen. Cleopatra rijst op, ongeduldig
Maakt, dat jullie allemaal weg komt! Ik wil met Pothinus alleen spreken. Zet ze de deur uit, Ftatatita.
Zij loopen, giechelende, weg. Ftatatita sluit de deuren
Wat sta jij nog te wachten?
Het is niet voegzaam, dat de koningin alleen blijven zoû met...
valt in de rede
Ftatatita, moet ik je offeren aan je vaders goden om je te leeren, dat ik koningin van Egypte ben en niet jij?
| |
| |
verontwaardigd
Jij bent al precies als de heele troep is. Je wil worden wat die Romeinen noemen: een vrije vrouw.
Gaat weg, slaat met de deur
zit weêr neêr
Nu, Pothinus, waarom heb je Ftatatita omgekocht om je hier te brengen?
beschouwt haar aandachtig
Cleopatra, het is waar wat zij zeggen. Gij zijt veranderd.
Spreek jij eens met Caezar iederen dag, zes maanden lang; dan verander je ook.
Men zegt algemeen, dat ge betooverd zijt door dien ouden man.
Betooverd? Wat beteekent dat? Dòl gemaakt? O neen, heelemaal niet: ik woû, dat hij me dol maakte.
Ge wenscht te worden verdwaasd? Maar waaròm?
Toen ik nog dol was, deed ik wat ik woû, alleen niet wanneer Ftatatita me sloeg, en zelfs dan hield ik haar voor den gek en stilletjes. Nu dat Caezar me verstandig gemaakt heeft, komt het er niet op aan waar ik lust in heb of niet; ik doe wat ik moèt doen en heb geen tijd op me zelf te letten. Dat is geen geluk maar het is grootheid. Als Caezar weg was, zoû ik, geloof ik, de Egyptenaren kunnen regeeren, want wat Caezar voor mij is, ben ik voor de stommerikken om mij heen.
harde blik
Cleopatra, dit is wellicht de ijdelheid der jeugd.
Neen, neen, het is niet omdat ik zoo knap ben maar omdat al de anderen zoo stom zijn.
peinzend
Juist, dàt is het groote geheim.
| |
| |
Nu, vertel nu maar wat je me te vragen hadt.
Alleen maar mijn vrijheid af te smeeken; dat is alles.
Daarvoor zoû je op je knieën zijn gevallen voor Caezar. Neen, Pothinus, je kwam met een plannetje, dat goed zoû zijn geweest als Cleopatra nog een klein poesje geweest was. Nu dat Cleopatra een koningin is, valt het plan in duigen.
buigt hoofd onderdanig
Ja.
scherpe blik
Is Cleopatra dan werkelijk een koningin en niet langer Caezars slavin en gevangene?
Pothinus, we zijn allemaal de slaven van Caezar, wij allemaal Egyptenaren, of hij weg gaat of niet. En zij, die verstandig genoeg is om dit te doorzien, zal heerschen als Caezar weg is.
Ge rekent er op, dat Caezar zal gaan?
Me beminnen! Pothinus, Caezar bemint niemand. Wiè beminnen we? Alleen die we niet haten: iedereen, dien we niet beminnen, is een vreemde of een vijand. Maar zoo voelt Caezar niet. Hij haat niemand en is vriendelijk tegen iedereen, net als hij is tegen hon-
| |
| |
den en kinderen. Zijn vriendelijkheid voor mij is een wonder: noch vader, noch moeder, noch voedster is ooit zoo lief tegen me geweest of heeft zoo openhartig met me gesproken.
Wel, is dit dan niet liefde?
Even zoo veel liefde voelt hij voor de eerste beste meid, die hij op zijn weg terug naar Rome ontmoeten zal. Vraag het zijn slaaf, Britannus; hij is even vriendelijk tegen zijn slaaf als tegen mij. Ja, vraag het zelfs aan zijn paard. Zijn vriendelijkheid dank ik niet aan iets in mij: het ligt in zijn natuur vriendelijk te zijn.
Maar hoe weet ge zeker, dat hij u niet lief heeft als mannen vrouwen lief hebben?
Omdat ik hem niet jaloersch kan maken. Ik heb het geprobeerd.
Hm! Laat mij dan liever vragen: hebt gij hem lief?
Kan een vrouw een gòd lief hebben? En dan, ik heb een anderen Romein lief; een, dien ik zag làng voor ik Caezar zag: geen god maar een man - iemand, die beminnen èn haten kan - iemand, die mij pijn kan doen en wien ik pijn kan doen.
Hij belooft me hem naar Egypte te doen komen, om mij pleizier te doen!
Ik begrijp dien man niet.
| |
| |
trotsch, minachtend
Jij, Caezar begrijpen! Hoe zoû je kunnen? Ik kan het...uit instinct.
eerbiedig, na een pooze denkend
Uwe Koninklijkheid gaf heden bevel mij tot haar toe te laten. Wat wenscht de koningin mij mede te deelen?
Dit. Jij denkt, dat, door mijn broêr koning te maken, jij in Egypte zult heerschen, omdat jij zijn voogd bent en hij een klein ventje is.
Het behaagt de koningin zoo te zeggen...
Het behaagt de Koningin nog meer te zeggen. En wel, dat Caezar je op zal eten, met Achillas en mijn broêr, zoo als een kat muizen eet en dat hij dit land van Egypte om zich heen zal slingeren, zoo als een schaapherder zijn mantel omslaat. En als hij dat gedaan heeft, zal hij terug gaan naar Rome en Cleopatra hier laten als zijn plaatsvervangster.
valt woedend uit
Dat zal hij nooit doen. Wij staan duizend man tegen over tien Romeinen en we zullen hem en zijn bedelaarslegioenen in de zee jagen.
toornig, staat op
Je rekent als de domste kerel zoû rekenen. Ga dan en roep je duizenden op en rep je, want Mithridates van Pèrgamos nadert al, met versterkingen voor Caezar. Caezar heeft jullie van zich af gehouden met twee legioenen: we zullen zien wat hij er met twìntig doen kan.
Genoeg, genoeg. Caezar heeft me te veel bedorven dan dat ik nog spreken kan met een zwakkeling als jij.
Af. Pothinus volgt, met gebaar van woede; Ftatatita komt op, houdt hem staande
| |
| |
Laat mij weg gaan uit dit ergerlijk huis.
Dat de vloek van alle Egypte's goden op haar dale! Zij heeft haar land aan den Romein verkocht, opdat zij het weêr terug koopen kan met haar kùssen.
Dwaas, zeide zij u niet, dat zij verlangde naar Caezars vertrek?
Ik zorgde, dat een vrouw van vertrouwen bij de hand was, terwijl gij bij haar waart.
Zwijg van de goden! Caezars goden zijn hier alle de machtigste. Het is van geen nut, dat gij tot Cleopatra gaat; gij zijt niet meer dan een Egyptenaar. Ze luistert niet naar wie ook van haar eigen ras; zij behandelt ons allen als kinderen.
Verdèlging daarvoor op haár!
scherp
Verdorre je tong voor dat woord! Ga! Zend Lucius Septimius, den moordenaar van Pompeïus. Hij is een Romein; zij luistert misschien naar hem. Ga heen!
somber
Ik weet naar wien ik nu gaan moet.
achterdochtig
Naar wien dan?
Naar een grooteren Romein dan Lucius. En bedenk dit, vrouw. Jij dacht, voor Caezar kwam, dat Egypte nu beheerscht zoû wor-
| |
| |
den door jou en je kreaturen in naam van Cleopatra. Ik hield dat tegen...
valt in de rede
Ja, opdat het beheerscht zoû worden door jou en joù kreaturen in naam van Ptolomaeus.
Liever ik of zelfs jij, dan een vrouw met het hart van een Romeinsche en dat is Cleopatra geworden. Zoo lang ik leef, zal zij niet regeeren. Weet dat wel en doe als je denkt.
Af
Tijd voor middagmaal nadert. Op het dak van het paleis is de tafel gedekt. Rufio komt opgeklommen, voor gegaan door statigen paleisbeambte, staf in hand; slaaf volgt met zetel. Na vele treden verschijnen zij in de massieve kolonnade op het dak. Dunne gordijnen hangen tusschen de zuilen om de ondergaande zon te temperen. De beambte geleidt Rufio naar de schaduw
buigt
Dat de Romeinsche veldheer hier Caezar verbeide.
Slaaf zet stoel bij de Zuidelijkste zuil; verdwijnt tusschen de gordijnen
zit neêr, puffende
Oef! Dat was klimmen. Hoe hoog zijn we hier?
Op het dak des paleizes, o Lieveling der Zege!
Zoo, zoo! Dus de Lieveling der Zege behoeft niet meér trappen op te klimmen.
Tweede beambte nadert van tegenovergestelde zijde, loopt achteruit
Caezar, frisch uit het bad, in purper zijden tuniek, komt op, schitterend en feestelijk, gevolgd door twee slaven, die een licht bed dragen, eerder een sierlijke rustbank. Zij zetten het aanligbed tusschen de Noordelijkste zuilen. Af, tusschen de gordijnen door; dan de twee beambten, buigende, af. Rufio staat op om Caezar te ontvangen
komt naar hem toe
Wel Rufio!
Beziet zijn kleeding met blik van be- en verwondering
Een
| |
| |
nieuwe bandelier! En een nieuwe gouden knop aan je zwaard! En je haren geknipt! En je baard...?? Het is onmogelijk!
Ruikt aan Rufio's baard
Waarachtig, geparfumeerd, bij den Olympischen Jupiter!
bromt
Nu...doe ik het dan voor mij?
beminnelijk
Neen, Rufio, mijn jongen, je doet het voor mij, om mijn geboortedag te vieren.
minachtend
Uw geboortedag! U is altijd jarig als er een mooi meisje een compliment moet worden gemaakt of een gezant teeder moet worden gestemd. We hadden verleden jaar in tien maanden zeven geboortedagen.
beschaamd doende
Het is waar, Rufio. Ik zal nooit die kleine voor-den-gekhouderijtjes verleeren.
Wie middagmaalt er met ons, behalve Cleopatra?
Apollodorus, de Siciliaan.
Kom, die kwast is een aardige kerel, vertelt een anekdote, zingt een liedje, en ontlast òns van de moeite de Koningin lieve woordjes te zeggen. Wat geeft ze om oude staatsmannen en vechtbazen als jij en als ik zijn? Neen, Apollodorus is een gezellig tafelgenoot, Rufio, een gezèllig tafelgenoot.
Nu, hij kan goed zwemmen en op het zwaard is hij een meester; hij kon minder zijn als hij maar leerde niet altijd te kletsen.
De goden verhoeden, dat hij dat af leert! O, dat bestaan van soldaat! Dat vervelende, ruwe altijd doèn! Dat is de keerzijde van
| |
| |
ons Romeinen: wij zijn niets dan mannen-van-de-daad: een bijenzwerm in menschen herschapen. Ik ben heel blij met een prettigen prater, iemand met geest en verbeelding genoeg om niet altijd iets te behoeven te doèn.
Ja, na het maal kunt ge dan beiden uw hart op halen. Hebt ge opgemerkt, dat ik heel vroeg ben?
Aha! Ik dacht al, dat dat iets beduidde. Wat is er?
Kan niemand ons hier beluisteren?
Ons samen-zijn lokt wel tot luisteren uit. Ik weet wat.
Klapt tweemaal in de handen. De gordijnen wijken; zichtbaar wordt de hangende tuin met den feestdisch in het midden, gedekt voor vier gasten, twee naast elkaâr, en eén aan iedere zijde. Ter zijde van Caezar en Rufio schitteren gouden vaatwerk en amforen. Een prachtige hofmeester ziet toe op het versieren der tafel door een zwerm van slaven. De kolonnade gaat om den tuin heen, aan beide zijden, en opent dan een wijd vergezicht naar het Westen. In het midden dier opening rijst een levensgroot beeld van Râ, gezeten op breed voetstuk; havikskop met adderkroon en zonneschijf. Zijn altaar, hem ten voet, is een enkele, witte steen
Nu kan iedereen ons zien en niemand zal naar ons hooren.
Hij zit op het rustbed neêr
zit op stoel
Pothinus wenscht u te spreken. Ik raad u hem gehoor te verleenen: onder de vrouwen hier schijnt me iets gaande te zijn.
Die vent met zoo een kop haar net de vacht van een eekhoorn; de voogd van het koninkje, dien u gevangen heeft gehouden.
verveeld
Ach! Is die nòg niet weg geloopen?
| |
| |
rijst, hoog
Waaròm toch niet? Je hebt dien man maar altijd door bewaakt in plaats van op den vijand te letten. Heb ik je niet eens voor al gezegd de gevangenen te laten ontsnappen, ten zij ik bizondere bevelen voor het tegendeel gaf? Zijn er dan niet genoeg monden eten te geven zonder hem?
Ja, en als ge nu eens verstandig waart en mij hem zijn keel liet afsnijden, zoudt ge zijn rantsoen besparen. Hoe dan ook, hij wòû niet weg loopen. Driè schildwachten hebben hem gezegd, dat zij hun pilum hem door zijn lijf zouden steken als ze hem nòg eens zagen...Wat kunnen ze meer doen?? Hij geeft de voorkeur te blijven en ons te bespieden. Dat zoû ik ook als ik te doen had met opperbevelhebbers, die buien van grootzieligheid hebben.
zit weêr, overtuigd
Hm! En nu wenscht hij mij te spreken?
Ja. Ik heb hem meê genomen. Hij wacht daár
duim over schouder; hij is bewaakt.
En jij wilt hebben, dat ik hem ontvang?
koppig
Ik wil niets. Ik ben overtuigd, dat ge doen zult wat gij wilt. Leg de verantwoording niet op mij.
schijnbaar toegevende
Nu goed dan, laten we hem dan maar eens hooren.
roept
Hei daar, wacht! Zeg den gevangene boven te komen.
Wenkt
Vooruit!
Pothinus treedt binnen, achterdochtig, met blik van den een naar den ander
beminnelijk
Zoo Pothinus. Wees welkom. Wat is er voor nieuws van middag?
| |
| |
Caezar, ik kom u waarschuwen voor gevaar en u een aanbod doen.
Tob maar niet over het gevaar en doe het aanbod.
Tob maar niet over het aanbod en zeg liever wat het gevaar is.
Caezar, ge denkt, dat Cleopatra u genegen is.
ernstig
Beste vriend, ik weet al wat ik denk. Zeg, wat ge aanbiedt.
Ik wil ronduit spreken. Ik weet niet door welke vreemde goden gij in staat zijt geweest een paleis en enkele passen strand te verdedigen tegen een stad en een leger. Sinds wij u af sneden van het Mareotis-meer, ge bronnen groeft in het zoutwaterzand en emmers vol zoet water er uit op haalde, weten wij, dat uw goden onweêrstaanbaar zijn en dat ge wonderen wrocht. Ik dreig u niet langer.
sarkastiesch
Dat is heel mooi van je, dat moet ik zeggen.
Het zij zoo: gij zijt de Meester. Onze goden zonden den Noord-Westenwind om u te weêrstaan maar gij waart dien te sterk.
vriendelijk dringend
Ja, ja, vriend. En dus?
Maak van je hart geen moordkuil. Wat heb je te vertellen?
Ik heb te vertellen, dat er een verraadster in uw kamp schuilt. Cleopatra...
Caezar en Rufio staan op
| |
| |
ter zij, tot Pothinus
Je hadt het eerder moeten uit spugen, stommeling. Nu is het te laat.
Cleopatra, in schitterend gewaad, treedt binnen door de kolonnade, in statie, langs het beeld van Râ en de feesttafel. Haar gevolg, geleid door Ftatatita, voegt zich bij de andere slaven. Caezar biedt Cleopatra zijn plaats aan, die zij inneemt
snel, ziet Pothinus
Wat doet hij hier?
zet zich naast haar, allerbeminnelijkst
Me juist iets over je vertellen. Je zal het hooren. Ga door, Pothinus.
uit het veld geslagen
Caezar...
Stamelt
Wat ik U te zeggen heb, is slechts voor Uw oor, niet voor dat der koningin.
onderdrukt woest
Er zijn middelen om je te doèn spreken. Pas op.
tartend
Caezar gebruikt diè middelen niet.
Beste vriend, als iemand in deze wereld wat te vertellen heeft, is de moeilijkheid niet het hem te doen vertellen, maar te verhinderen, dat hij het te dikwijls vertelt. Laat mij mijn geboortedag vieren door je vrij te laten. Vaarwel: we zullen elkaâr wel niet meer ontmoeten.
boos
Caezar, dwaàs is die genadigheid.
tot Caezar
Wilt ge me niet afzonderlijk gehoor verleenen? Uw leven hangt er wellicht van af.
Caezar staat fier op
ter zij tot Pothinus
Ezel! Nu krijgen we allerlei heldhaftigs te slikken!
| |
| |
valt hem in de rede
Caezar, de schotels zullen koud worden als ge uw lievelings-oratie gaat zeggen, over leven en dood.
nog een beetje als een bakvisch
Stil, Rufio. Ik wensch Caezar te hooren.
plomp-weg
Uwe Koninklijkheid heéft het al gehoord. Je hebt er verleden week Apollodorus op onthaald en hij was in de heilige verzekering, dat het allemaal je eigen denkbeelden waren.
Caezars waardigheid houdt dat niet uit; zeer vermaakt, zit hij neêr en kijkt schelms naar Cleopatra, die woedend is. Rufio roept weêr
Hei, hièr! Wacht! Voer den gevangene weg. Hij is vrij.
Tot Pothinus
Maak, dat je weg komt. Je hebt je kans verspeeld.
zijn drift wordt zijne voorzichtigheid de baas
Ik zàl spreken!
tot Cleopatra
Nu zie je. Met hem te folteren, hadden wij geen woord uit hem gekregen.
Caezar, gij hebt Cleopatra de kunst geleerd, waarmeê de Romeinen de wereld beheerschen.
Eilacy! Ze kunnen zelfs niet zichzelve beheerschen! En dus?
En dus? Zijt ge dan zoo van streek, alleen, omdat zij mooi is, dat gij niet ziet hoe ongeduldig zij is alleen in Egypte te heerschen en dat zij smàcht naar uw vertrek?
verontwaardigd
Wat? Tegenspraak?! Zelfverdediging?!
beschaamd, maar bevende van onderdrukte woede
Neen, ik zal me niet verwaardigen tegen te spreken. Laat hem voort gaan.
Zit neêr
| |
| |
Ik heb het uit haar eigen mond gehoord. Gij haalt voor haar de kastanjes uit het vuur; gij neemt haar broêr de kroon af om die haar op het hoofd te zetten, en zoo geeft ge ons allen aan haar over: uzelf het eerst. En dan kan Caezar naar Rome terug gaan of verdwijnen door de Poort van den Dood, die dichter bij is en zekerder.
kalm
Wel, beste vriend, en is dat niet heel natuurlijk?
verwonderd
Heel natuurlijk? En wreekt ge dan geen verraad?
Wreken? O malle Egyptenaar, wat moet ik nu met wraak? Wreek ik me op den wind wanneer hij mij doet rillen; en draag ik den nacht wrok toe wanneer ik in het duister struikel? Wreek ik mij op jeugd wanneer zij zich van ouderdom afwendt en wil ik wraak om eerzucht, die niet meer wil hooren van knechtschap? Mij zoo iets te vertellen is niet meer dan mij te zeggen, dat morgen de zon zal opgaan.
onmachtig zich te beheerschen
Maar het is niet waar...Het is niet waar. Ik zweer het.
Het is waar, al zweer je duizend maal van neen en al geloof je wat je zweert.
Zij krimpt samen van ontroering. Om haar voor aller blikken te beschermen, staat hij op en geleidt Pothinus naar Rufio, zeggende:
Kom, Rufio, laat ons Pothinus naar de wacht brengen. Ik moet dien nog iets zeggen.
Ter zijde tot hem
Wij moeten de Koningin een oogenblik tijd geven te bekomen.
Hard op
Kom.
Met Pothinus en Rufio af, in gesprek
Zeg je vrienden, Pothinus, dat ik niet ongenegen ben een redelijke regeling van 's lands zaken in overdenking te nemen...
Af
fluistert, half gestikt
Ftatatita, Ftatatita.
haast zich naar haar toe, liefkoost haar
Stil maar, lieveling: wees kalm...
| |
| |
valt haar in de rede
Kunnen ze ons hooren?
Neen, hart van mijn leven, neen.
Luister. Als hij levend het paleis verlaat, kom je me nooit meer onder de oogen.
slaat haar op den mond
Slà hem zijn leven uit zijn lijf zoo als ik zijn naam sla op joù mond. Smijt hem neêr van de muur. Laat hem te pletter vallen op de steenen! Vermoord hem! Vermoord hem!! Vermoord hem!!!
toont alle tanden
De hond zal sterven.
Faàl, en ik jaag je voor àltijd weg!!
besloten
Het zij zoo. Ge zult mijn gezicht niet terug zien voor zijn blik is geduisterd.
Caezar, terug, met Apollodorus, zeer sierlijk gedost en Rufio
tot Ftatatita
Kom gauw terug...gaùw.
Ftatatita ziet met beteekenenden blik een oogenblik naar hare meesteres; gaat dan, somber grijnzend langs Râ af. Cleopatra springt als een gazelle naar Caezar
Ben je dus toch terug gekomen, Caezar?
Liefkoozend
Ik dacht, dat je boos was. Welkom, Apollodorus.
Geeft hem hand te kussen, eén arm om Caezar
Iedere week bloeit Cleopatra meer en meer op in schoonheid.
Meer dan werkelijkheid is dat zuivere waarheid. Vriend Rufio wierp een parel in zee; Caezar, in zee, vond een diamant.
| |
| |
Caezar vond in zee een hevigen aanval van rheumatiek, beste vriend. Kom, aan tafel, aan tafel!
Allen naar tafel
dartel als een hinde
Ja, aan tafel! Ik heb een prachtig maal besteld voor je, Caezar!
watertandt
Pauwehersens, Apollodorus!
Neen, ik niet. Ik geef de voorkeur aan nachtegaaltongetjes.
Zet zich op een der zetels, zij aan zij
smakkend
Dat is pas lekker!
Zet zich links van Apollodorus
ziet naar zijn zetel, aan het tafeleinde, aan Râ's linkerhand
En waar zijn mijn leêren kussens gebleven.
tegenover hem
Ik heb nieuwe kussens voor je.
Deze kussens, o Caezar, zijn van Malthezer gaas, met rozeblâren gevuld.
Rozeblâren? Ben ik dan een rups?
Werpt de kussens weg en zet zich op de lederen matras
O hoe jammer! Mijn nieuwe kussens!
Wat wenscht Caezar, dat men hem diene, opdat zijn eetlust worde gewekt?
| |
| |
Zeedistels, geconfijt, zwarte en witte kwallen van den grooten Oceaan; purper schaalgedierte in garum-saus.
toestemmend
Oesters van Brittanië, Caezar.
Oesters, dan.
Hofmeester wenkt slaven bij iedere bestelling; slaaf af om bevel uit te voeren
Ik ben in Brittanië geweest - dat Westelijke land vol avontuurlijkheid - de laatste aardkluit aan den zoom van den Oceaan, die de aarde omringt. Ik ging daar de beroemde parels zoeken. De Britsche parel was een sprookje, maar toen ik er naar zocht, vond ik den Britschen oester.
Geheel het nageslacht zal u zegenen daarvoor.
Tot hofmeester
Geconfijte zeedistel voor mij.
Is er niets stevigs om meê te beginnen?
Parelhaantjes met asperge-moes...
valt in de rede
Een lekker vet vogeltje: Toe Rufio, neem een lekker vetgemest vogeltje!
gulzig
Voor mij ook, een vèt parelhaantje.
Verwaardigt zich Caezar te kiezen zijn wijn? Siciliaansche, Lesbische wijn; wijn van Chios...
| |
| |
minachtend
Allemaal Grieksch?
Wie zoû nu Romeinsche wijnen drinken als hij Griekschen wijn krijgen kan? Probeer eens Lesbiër, Caezar.
Geef mij mijn gerstewater.
met afkeer
Abah! Schenk mij een schaal Falerner in.
De Falerner wordt hem gebracht
klein mondje
Het is tijd verkwisten jou te onthalen op een gastmaal, Caezar. Mijn keùkenslaven zouden niet tevreden zijn met wat jij eet.
geeft toe
Nu, kom dan, laat ons eens wat Lesbiër probeeren.
Hofmeester schenkt Caezars drinkschaal in; dan Cleopatra's en Apollodorus' schalen
Maar als ik naar Rome terug ga, zal ik wetten maken tegen die buitensporigheden. En zal ik zelfs die wetten doen uitvoeren, hoor.
liefjes
Ach kom, laat toch! Van daag moet je zijn als een gewoon mensch: lui, lekkerbekkig en lief.
Strekt haar hand over de tafel hem toe
Nu, voor een enkelen keer zal ik mijn gemak er aan geven.
Kust haar hand
Daar!
Proeft den wijn
Is de Koningin nu tevreden?
En je gelooft niet langer, dat ik verlang, dat je naar Rome terug gaat?
Ik geloof niets meer. Mijn geest sluimert. En dan, wie weet of ik wel ooit naar Rome terug ga.
schrikt
Hoe? Wat is dàt??
Wat kan Rome mij bieden, dat ik niet al gezien heb. Ieder Ro-
| |
| |
meinsch jaar is aan zichzelve gelijk, behalve dat ik ouder word, terwijl de wandelaars op de Via Appia altijd even jong blijven.
Het is hier in Egypte niet anders. De oude Egyptenaren, als ze levensmoê zijn, zeggen: Wij hebben alles gezien behalve de bronnen van den Nijl.
zijn verbeelding ontgloeid
En waarom zouden die niet te zien zijn? Cleopatra, wil je met mij meê gaan en zullen wij den Stroom op varen tot zijn wieg toe in het midden der geheimvolle regionen? Zullen wij Rome achter ons laten, Rome, dat tot grootheid gekomen is alleen om te leeren hoe grootheid volkeren verdelgt, die nièt groot zijn? Zal ik je een nieuw koninkrijk stichten en je een heilige stad daar bouwen in het grenzenlooze Onbekende?
verrukt
Hè ja, toe, doe dat!
Ja, nu gaat hij Afrika met twee legioenen veroveren voor wij aan het evergebraad toe zijn.
Kom, niet spotten. Dit is een edelaardig plan; Caezar is er niet langer enkel de veroveraar in maar ook de scheppende kunstenaar-dichter. Laat ons noèmen de heilige stad en haar wijden met Lesbischen wijn.
Cleopatra zelve zal een naam aan de stad geven.
De stad zal heeten: Caezars gift der Geliefde.
Neen, neen. Iets meer alom omvattends, iets van eeuwigheid, als het star-bezaaid firmament.
prozaïesch
Waarom niet eenvoudig-weg: Nijls Wieg?
Neen, de Nijl is mijn voorvader en hij is een god. O, ik heb iets
| |
| |
bedacht. De Nijl zal zelf de stad noemen. Laat ons den Nijl aanroepen.
Tot Hofmeester
Roep hem hier.
De drie mannen blikken elkander aan; Hofmeester eenvoudig af, of hij een gewoon bevel ontving
En
Tot gevolg
laat ons alleen.
Gevolg, met plichtpleging, af
Een priester treedt binnen; hij draagt een sfinxbeeld met klein drievoetje. Wierook brandt op het schaaltje. De priester plaatst het beeld op tafel. Het licht verandert in het paars-purper van Egyptischen zonsondergang, als of de god een vreemdkleurige schaduw met zich mede bracht. De drie mannen, besloten nìet onder den indruk te komen, zijn toch, trots zichzelve, vol nieuwsgierig belang
Wat is dit voor een hocus-pocus?
Dat zal je zien. Maar het is geén hocus-pocus. Om het goed te doen, moesten wij eigenlijk hem een levend offer brengen maar hij zal misschien Caezar wel willen antwoorden, als wij hem alleen maar wijn plengen.
ziet over zijn schouder naar Râ
Waarom roepen we niet onzen vriend met den havikskop in?
nerveus
S...til! Hij kan je hooren, hij zoû boos worden.
flegmatiesch
Ik denk, dat de bronnen van den Nijl niet tot zijn departement behooren.
Neen, ik wil mijn stad alleen genoemd hebben door mijn lieve, kleine Sfinx, omdat in haàr armen Caezar mij in slaap vond.
Lonkt smachtend naar Caezar; dan, kort-af, tot den priester
Ga. Ik ben priesteres en bevoegd je te vervangen.
Priester buigt, af
Laat ons nu allen te zamen den Nijl aanroepen. Misschien tikt hij wel met de poot van de tafel.
Wat? Tafeldans?? En zoo bijgeloovig zijn we nog in den jare 707 der Republiek??
| |
| |
Het is geen bijgeloof: onze priesters leeren allerlei dingen uit tafeldans. Niet waar, Apollodorus?
Ja, ik beken, dat ik bekeerd ben. Is Cleopatra priesteres, Apollodorus is ingewijde. Spreek de bezwering uit.
Jullie moeten met mij zeggen: Zend, vader Nijl, ons uw stem!
houden hun schalen het beeld te gemoet
Zend, vader Nijl, ons uw stem!
Doodskreet van man in stervensangst. Bleek zetten de gasten hunne drinkschalen neêr en luisteren. Stilte. De purperen hemel verduistert. Caezar, ziende naar Cleopatra, bespeurt, dat zij haar wijn voor den god plengt met glinsterend oog, stilzwijgende dankbaarheid en vereering. Apollodorus springt op en loopt naar de balustrade van het dak, kijkt neêr en luistert
doordringenden blik op Cleopatra
Wat was dat?
trillend
Niets. Een slaaf, die gegeeseld wordt.
Een man met een dolk in zijn borst, zoû ik zweren.
achter, wuift hand om stilte
Cht! Stil! Hoor je dat?
komt terug
Neen, een plòf. Er viel iets op het strand, geloof ik.
staat op, grinnikt somber
Iets met beénderen, hè?
| |
| |
rillende
Stil, stil, Rufio.
Hij verlaat de tafel, gaat naar de kolonnade, Rufio volgt aan zijn linker-, Apollodorus aan zijn rechterzij
steeds gezeten
Verlaat je me, Caezar; Apollodorus, ga je weg?
Werkelijk, Schoonste Vorstin, mijn eetlust is voorbij.
Ga beneden naar den hof, Apollodorus, en vind uit wat er gebeurd is.
Apollodorus knikt, gaat, verdwijnt bij de trap
Je soldaten hebben misschien iemand gedood. Wat doet het er toe?
Gemompel van menigte stijgt op. Caezar en Rufio zien elkander aan
Dit moet onderzocht worden.
Hij staat op, op het punt Apollodorus te volgen, maar Rufio houdt hem staande, hand op zijn arm. Ftatatita komt te voorschijn aan den rand van het dak, met sleepende stap, een dronken verzadiging in oog en om mondhoeken. Caezar, een oogenblik, meent, dat zij beschonken is. Rufio niet: hij begrijpt, welke roode dronkenschap haar vervult
zacht
Er broeit iets tusschen die twee.
De koningin ziet genadig weêr neêr op het aangezicht harer dienares.
Cleopatra blikt haar aan met den blijden weêrschijn van de moordlust harer slavin. Dan omhelst zij haar, overlaadt haar met woeste kussen, ontdoet zich van hare juweelen en stapelt die in Ftatatita's schoot. De twee mannen zien eerst naar de beide vrouwen, staren elkaâr dan toe. Ftatatita sleept zich uitgeput naar het altaar, knielt voor Râ en blijft in gebed. Caezar nadert Cleopatra, Rufio blijft in de kolonnade
met uitvorschenden ernst
Cleopatra, wat is er gebeurd?
| |
| |
in doodelijken angst, maar vol liefkoozing in stem en gebaar
Maar niets, lieve Caezar, heusch niets.
Zoo lief mogelijk, haar stem zwijmende
Niets. Ik heb niets gedaan.
Nadert hem, vleiend
Caezarlief, ben je boos op me? Waarom kijk je mij zoo aan? Ik ben hier al dien tijd met je samen geweest. Hoe kan ik weten, wat er gebeurd is?
zeer verlucht, wil hem liefkoozen
Natuurlijk is dat zoo.
Hij beantwoordt hare liefkoozing niet
Jij weet het ook, Rufio, dat het zoo is?
Het gemompel beneden zwelt tot een oproer van stemmen
Ik zal het dadelijk weten.
Met stevigen stap naar het altaar. Tikt Ftatatita op den schouder
Vrouw, ik heb je noodig.
Beveelt haar, met gebaar, voór te gaan
staat op, woedende blik
Mijn plaats is bij de Koningin.
Zij heeft geen kwaad gedaan, Rufio.
tot Rufio
Laat haar blijven.
zit neêr op het altaar
Goed dan. Dan is mijn plaats hier ook en ge kunt zelf gaan zien wat er gebeurd is. De stad schijnt me in oproer te zijn.
zeer ontstemd
Rufio, ik wil wel eens gehoorzaamd worden.
En ik wil wel eens nièt gehoorzamen.
Vouwt koppig de armen
tot Cleopatra
Zend haar weg.
kreunend in haar ijver hem te verzoenen
Ja, zeker. Ik zal altijd doen wat je mij vraagt, Caezar, altijd, omdat ik zoo veel van je hoû. Ftatatita, ga weg.
| |
| |
Der Koningin woord is mijn wet. Ik zal terug zijn als de koningin roept.
Langs Râ, af
volgt haar
Weet, Caezar, dat uw lijfwacht bij de hand is.
Volgt Ftatatita
Cleopatra, afkeurende Caezars toegeven, verlaat de tafel, zit neêr op rustbed
Waarom sta je toe, dat Rufio zoó tegen je spreekt. Je moest hem op zijn plaats zetten.
Zet hèm op zijn plaats, maak hèm mijn vijand en leer hem zijn gedachten voor mij te verbergen zooals jij nu de jouwe voor mij verbergt.
op nieuw in vrees
Waarom zeg je dat, Caezar? Heusch waar, ik verberg niets. Je bent nìets lief zoo tegen me te zijn.
Onderdrukte snik
Ik ben maar een kind en jij doet ijskoud omdat je denkt, dat iemand vermoord is. Ik kàn het niet langer verdragen.
Opzettelijk barst zij in snikken uit. Hij staart op haar neêr met diepe droefheid maar koud. Zij ziet op, om te zien welk effect zij maakt. Zij bespeurt, dat zijn medelij niet is gewekt; nu zit zij recht, doet of zij haar aandoening bedwingt en flink wil zijn
Maar goed dan, ik weet, dat je tranen niet velen kan; ik zal je er niet meer meê vervelen. Ik weet wel, dat je niet boos bent, alleen maar verdrietig, maar ik ben zoo flauw: ik kan er niet tegen, dat het mij pijn doet als je zoo koud doet. Je hebt natuurlijk heelemaal gelijk: het is verschrìkkelijk te denken, dat er iemand vermoord is of zelfs maar gewond en ik hoop van harte, dat er niets ernstig is geb...
Haar stem sterft weg onder zijn vorschende minachting
Waarom beef je zoo? Wat heb je gedaan?
Trompetgeklater omlaag
Aha! Dat klinkt als een antwoord.
zinkt bevende terug op rustbed, bedekt gelaat met handen
Ik hèb je niet verraden, Caezar, ik zweer het!
| |
| |
Ik weet het. Ik heb je niet vertrouwd.
Wendt zich van haar, op het punt te gaan; Apollodorus en Britannus slepen Lucius Septimius nader. Rufio volgt. Caezar rilt
Alweêr Pompeïus' moordenaar!
Ze zijn gek in de stad, geloof ik. Zij willen niet meer of minder dan het paleis afbreken en ons recht uit in zee jagen. We legden de hand op dezen renegaat toen we ze uit den binnenhof joegen.
Laat hem los.
Zij laten Lucius los
Waarom zijn de burgers niet tevreden, Lucius Septimius?
Wat dacht ge dan, Caezar! Pothinus stond bij hen in hooge gunst.
Wat is er met Pothinus gebeurd? Ik liet hem hier los, nauwlijks een half uur geleden. Lieten zij hem niet vrij gaan?
Ja, door de galerij-boog, zestig voet boven den grond, met drie duim staal tusschen zijn ribben. Hij is precies zoo dood als Pompeïus. We zijn nu quitte wat vermoorden betreft: gij en ik.
ontsteld
Vermoord! Onze gevangene, onze gast!
Wendt zich verwijtend tot Rufio
Rufio...
hartstochtelijk, het verwijt voorkomend
Wie het ook deed, was een wijs man en ùw vriend!
Cleopatra richt zich, vol moed weêr
Maar niemand van ons had er de hand in. Het is dus niet noodig boos naar me te kijken.
Caezar wendt zich, kijkt naar Cleopatra
heftig, staat op
Hij werd gedood op bevel van de koningin van Egypte. Ik ben nìet Julius Caezar, de droomer, die vergunt, dat iedere slaaf hem beleedigt. Rufio zei, dat ik goed deed; nu zullen ook de anderen mij oordeelen.
Wendt zich tot de anderen
Die Pothinus zocht mij over te halen met hem samen te zweren om Caezar te verraden aan Achillas en Ptolomaeus. Ik weigerde en hij vloekte mij en
| |
| |
kwam in het geheim naar Caezar om mij te beschuldigen van zijn eigen schurkenstreek. Ik betrapte hem op heeter daad en hij beleedigde mij, mij, de koningin! in mijn gezicht. Caezar woû mij niet wreken: hij sprak hem vrij en liet hem los. Had ik recht mijzèlve te wreken? Spreek, Lucius.
Ik durf het niet tegen spreken. Maar dank zult ge er niet veel van Caezar voor krijgen.
Spreék, Apollodorus. Had ik ongelijk?
Ik heb slechts eén woord van blaam, o allerschoonste. Gij hadt u tot mij, uw ridder, moeten wenden: in eerlijk tweegevecht had ik den lasteraar verslagen.
hartstochtelijk
Ik wil zelfs door uw slaaf worden geoordeeld, Caezar. Spreek Britannus; had ik ongelijk?
Zoo verraad, valschheid en oneerlijkheid ongestraft bleven, zoû de wereld worden een arena gelijk vol wilde beesten, die elkander verscheurden. Caezar heeft ongelijk.
kalm, bitter
En zoo is de uitspraak tegen mij, schijnt het.
hevig
Luister, Caezar. Als eén man in Alexandrië gevonden wordt, die zegt, dat ik ongelijk had, zweer ik te bevelen, dat mijn eigen slaven mij kruizigen op de poort van mijn paleis.
Als eén man ter wereld kan worden gevonden, nu of wanneer ook, die begrijpen zal, dat jij ongelijk hebt, zal die man òf, als ik deed, de wereld veroveren of door de wereld gekruizigd worden.
Op nieuw, heftiger, oproer beneden in de straten
Hoor je? Die daar bonzen op de poort, gelooven ook in wraak en in moordslag. Je hebt hun aanvoerder omgebracht: het is niet meer dan recht, dat zij jou zullen ombrengen. Als je daaraan twijfelt, vraag dan je vier
| |
| |
raadslieden hier. En zal ik dan niet in naam van dat rècht
minachtende nadruk
hen weêr ombrengen, omdat zij hun koningin vermoordden en vermoord worden op mijn beurt door hun landslieden als de overweldiger van hun vaderland? Kan Rome daarna dan minder doen dan die moordenaars te recht stellen, om de wereld te toonen hoe Rome haar zonen en hare eer wreekt? En zoo, tot het einde van dagen toe, zal moord moord voort brengen, altijd in naam van eer, recht en vrede, tot de goden moê zijn van bloed en een menschdom scheppen, dat eindelijk begrìjpt!
Hevig oproer. Cleopatra verbleekt van ontzetting
Hoor, jij, die niet beleedigd mag worden! Kom dichter bij om hun woorden op te vangen: bitterder zal je ze vinden dan de tong van Pothinus.
Hoog, met onvermurwbare waardigheid
Laat de koningin van Egypte nu haar bevelen tot wraakneming geven en haar maatregelen tot verdediging nemen, want zij heeft Caezar verloochend.
Wendt zich af
snelt op hem toe, valt op de knieën, in ontzetting
Caezar, verlaat me niet! Verdedig het paleis!
Je hebt de macht over leven en dood in je hand genomen. Ik...ben maar een droomer.
Maar ze zullen me vermoòrden!
Erbarmen! Wat?? Is het plotseling zoó ver gekomen, dat niets dan erbarmen je meer kan redden? Redde erbarming Pothinus?
Cleopatra staat op, wringt de handen, valt in wanhoop op rustbed. Apollodorus, meêlijdvol, stelt zich achter haar. De lucht is bloedpurper geworden, vergloeit dan tot bleek oranje: kolonnade en afgodsbeeld teekenen zich somber af
| |
| |
Caezar, dat zijn nu genoeg woorden. De vijand staat voor de poort.
wendt zich toornig tot hem
Ja en wat hield hem staande maanden lang aan die zelfde poort? Was het mijn dwaasheid, zoo als jij die oordeelt, of jou wijsheid? Wiens hand heeft in deze Roode Egyptische Bloedzee al jullie hoofden boven de golven gehouden?
Tot Cleopatra
En toch durf jij, als Caezar tegen eén vijand zegt: ‘Vriend, je bent vrij’, jìj, die voor je waardeloos leven je vastklampt aan mìjn zwaard, in stilte weg sluipen en hem dood steken in zijn rug? En jullie, soldaten, patriciërs, trouwe dienaren, die vergaten wat jullie waren, jullie juichen dien moord toe en zeggen: ‘Caezar heeft ongelijk!’ Bij de goden, de verzoeking komt over mij mijn hand te openen en jullie allen te laten verzinken in den afgrond.
sluw, in plotse hoop
Maar dàn, Caezar, kom jijzèlf om!
Caezars oogen vonkelen
ontsteld
Vervloekt, bij den oppersten Jupiter, jij smerige Egyptische rat! Wil jij door dàt woord hem alleen in de stad drijven en ons hier tot moes laten hakken!?
Wanhopig, tot Caezar
Wil je ons aan ons lot overlaten omdat we een troep dwazen zijn? Ik dènk aan geen kwaad als ik dood; ik doe het als een hond een kat doodt, bij instinct. Wij zijn niets meer dan honden, die je volgen, maar, Caezar, we dienden je trouw!
zorgvol
Helaas, Rufio, mijn jongen, mijn jongen; als honden zullen we nu in de straten worden vermoord.
achter Cleopatra
Caezar, wat ge zegt, klinkt met een Olympischen klank; het moet goèd zijn, het is edele kunst. Maar ik blijf trouw aan Cleopatra. Als wij sterven moeten, zal haar ontbreken noch de toewijding van een mannelijk hart noch de kracht van een mannelijken arm.
| |
| |
snikt
Maar ik wìl niet sterven!
smartelijk
O kleine zielen! O kleine ziel!
treedt tusschen Caezar en Cleopatra
Hoor naar mij, Caezar. Het is misschien kleinzielig, maar ik ook wil leven zoo lang ik kan.
Wel, beste vriend, vermoedelijk overleef jij wel Caezar. Denk je, dat het tooverij was, waarmeê ik zoo lang je leger en een geheele stad van mij af wist te houden? Wat hadden ze mij gisteren voor bizonders te verwijten, dat ze tegen mij hun levens zouden op het spel zetten? Maar van daag hebben wij hun hun vermoorden held voor de voeten gegooid en nu is iedereen onder hen verlangende dit moordenaarsnest uit te roeien - want moordenaars zijn wij, niet meer. Vat dus moed en scherp je zwaard. Pompeïus' hoofd viel en Caezars hoofd is rijp.
met immensen trots
Wie nooit gehoopt heeft, kan niet wanhopen; Caezar ziet, in geluk en ongeluk, zijn Noodlot in het gelaat!
Ziè het dan in het gelaat; en het zal glimlachen als het altijd tot Caezar deed.
hoog
Wensch jij mij moed in te spreken?
Ik bied u mijn diensten aan. Ik loop over, als gij het wenscht.
plotseling weêr gewoon, ziet hem scherp aan, raadt, dat er iets achter steekt
Wat?! Op dìt oogenblik?
krachtig
Op dìt oogenblik.
| |
| |
Denk jij, dat Caezar gek is, je te vertrouwen?
Ik vraag hem niet mij te vertrouwen, tot hij zegeviert. Ik vraag om mijn leven en om een plaats in Caezars leger. En omdat Caezar een eerlijk man is, zal ik die plaats van te voren betalen.
Caezar raadt, in eén flits
luidruchtig, energiesch; Cleopatra zit recht en staart
Welk nieuws!? Welk nieuws, vraag je, Rufio, mijn beste jongen? Er nadert de ontzetting: welk ander nieuws zoû er zijn? Is dat niet zoo, Lucius Septimius? Mithridates van Pèrgamos nadert!
Hij heeft Peluzium genomen.
verrukt
Lucius Septimius: je bent van nu af mijn officier. Rufio, de Egyptenaren moeten iederen soldaat uit de stad weg gezonden hebben om Mithridates te verhinderen den Nijl over te steken. Er is in de straten nu niets anders dan plebs...plèbs!
Dat is zoo. Mithridates nadert langs den grooten weg naar Memfis om bij de Delta den Nijl over te steken. Achillas zal hem daar treffen.
vol stouten durf
Achillas zal Caezar er treffen. Kijk Rufio.
Loopt naar de tafel, neemt een servet op, teekent plan met vinger in wijn gedoopt; Rufio en Lucius, hem ter zijde, buigen zich om te kijken want het is bijna donker geworden
Hier is het paleis
wijst; hier is het Theater. Jij, neem twintig man, doe of je door diè straat gaat en terwijl zij je met steenen gooien, gaan de cohorten hier langs en hier langs. Mijn straten zijn in orde, niet waar Lucius?
| |
| |
Ja, dat is de Vijgemarkt...
te opgewonden om te luisteren
Ik heb, toen we kwamen, ze goed opgenomen! Uitstekend!
Werpt servet op tafel, komt in de kolonnade terug
Weg, Britannus, zeg Petronius, dat binnen een uur de helft van onze troepen zich moeten inschepen, naar de Westkust van het Mareotis-meer. Zadel mijn paard, zie mijn wapens na.
Britannus weg
Met de andere helft ga ik het meer om en den Nijl op, Mithridates te gemoet. Vooruit Lucius en geef het wachtwoord.
Lucius snelt weg
Apollodorus, leen me je rechterarm en je zwaard voor dezen veldtocht.
En mijn hart en leven er bij.
grijpt zijn hand
Ik neem het aan.
Krachtige handdruk
Ben je klaar?
Altijd klaar voor kunst, dit maal, Caezar, voor Krijgskunst.
Snelt weg, vergeet heelemaal Cleopatra
Vooruit! Dit is ten minste handelen.
luidruchtig
Niet waar, mijn jongen?
Klapt in de handen; slaven snellen naar de tafel
Vlug, uit is het met dat banketteeren; neem al die rommel meê, uit mijn oogen en maakt, dat jullie weg komt.
De slaven beginnen de tafel af te nemen; de gordijnen schuiven toe, sluiten de kolonnade af
Begrijp je dat van die straten, Rufio?
Ja, ik geloof wel. Ik zal er wel, in alle geval, door komen.
Bucina-klanken in den benedenhof
Vooruit dan, we moeten de troepen toe spreken, ze moed in spreken. Ga jij naar de kust, ik ga naar den binnenhof.
Begeeft zich naar de trap
staat op - geheel veronachtzaamd is zij al dien tijd gebleven - strekt vreesachtig de handen uit
Caezar?
| |
| |
toegevend
Ik ben nu bezig, kind, ik heb veel te doen. Als ik terug kom, wordt alles voor jou geregeld. Vaarwel, wees nu maar lief en heb geduld.
Gaat, onverschillig voor haar, geheel en al zorg voor wat hem wacht. Zij staat met gebalde vuisten, spraakloos, woedend, vernederd
Dat spelletje is gespeeld en verloren, Cleopatra. De vroùw heeft ditmaal verloren.
hoog
Ga. Volg je meester.
in haar oor, ruw familiaar
Nog eén woord. Zeg je beul, dat als Pothinus goèd was geslacht geworden - in de keél - hij niet geschreeuwd zoû hebben. Die kerel was een knoeikees.
te denken gevend
Hoe weèt je, dat het een kerel was?
verschrikt, in de war
Jij was het nìet: je was met ons samen toen het gebeurde.
Zij keert hem minachtend den rug toe. Hij schudt het hoofd, trekt de gordijnen open om weg te gaan. Stralende maneschijn. De tafel is verdwenen. Ftatatita ligt in het maanlicht in gebed voor den witten altaarsteen van Râ. Rufio ontstelt; hij trekt de gordijnen zacht toe, en fluistert tot Cleopatra:
Was zij het? Heeft zij het gedaan?
dreigt
Wie het ook was, laten mijn vijanden voor haàr op passen. En jij ook, Rufio, die de koningin van Egypte durft schelden en bespotten voor Caezar.
kijkt barsch
Dat zàl ik, hoor, Cleopatra.
Knikt, zijn belofte bevestigend, slipt tusschen de gordijnen door, onderwijl trekkend zijn zwaard
| |
| |
beneden
Heil, Caezar! Heil! Heil!!
Cleopatra luistert. Bucina-geschal. Trompetgeklater
wringt de handen, roept
Ftatatita, Ftatatita: het is zoo donker en ik ben alleen. Kom hier.
Stilte
Ftatatita!
Luider
Ftatatita!!
Stilte. In een plotsen schrik grijpt Cleopatra het gordijnkoord en trekt de gordijnen open. Ftatatita ligt dood over de altaartrede van Râ, haar keel doorsneden. Haar bloed overstroomt den witten steen
|
|