| |
| |
| |
Tweede bedrijf
Alexandrië. Zuilenhal, eindigende in terras met zuilen; twee treden dalen omlaag. Door de terraszuilen is de Middellandsche Zee te zien, helder in morgenzon. De breede muren zijn beschilderd met theorieën van Egyptische goden.
De jonge koning, Ptolomaeus Dionyzos (tien jaar) verschijnt de treden op van het terras. Hij wordt begeleid door zijn leermeester Pothinus, die hem bij de hand voert. Het Hof is verzameld om hem te ontvangen. Het zijn mannelijke en vrouwlijke dignitarissen, verschillend van ras en gelaatstint, de meeste echter Egyptiesch; sommige, bijna blond, van Beneden-Egypte; andere, donkerder, van Opper-Egypte; enkele Grieken en Hebreeuwen. In een groep, rechts van Ptolomaeus, treft Theodotus, Ptolomaeus' voogd; aan des konings linkerzijde een andere groep met Achillas, opperbevelhebber der Egyptische troepen.
Theodotus is een oud mannetje; de gelaatstrekken verdord en hoekig, de leden verschrompeld; het hooge voorhoofd grooter dan geheel zijn overig gelaat. Scherp en wijs als een ekster, luistert hij naar wat anderen zeggen met sarcastische wijsgeeraandacht. Achillas is een groote, mooie kerel - vijf-en-dertig - met zwarten baard, gekruifd als een poedelvel. Schijnt niet slim, maar voornaam en waardig. Pothinus, beenig, vijftig jaar, een eunuch, hartstochtelijk, energiesch, vlug van begrip, maar ordinair van geest en karakter; ongeduldig, niet in staat zich te beheerschen. Rossig haar, als bont. Ptolomaeus schijnt ouder dan een tienjarigen jongen van onzen tijd: toch kinderachtig, driftig en krachtloos.
Allen ontvangen den koning met eerbewijs. Hij bestijgt de treden van een troonstoel, rechts, de eenige zetel in de hal. Gezeten, ziet hij zenuwachtig naar Pothinus, die links staat, om te weten hoe hij doen moet
De koning van Egypte wil spreken.
schril maar vol zelfovertuiging
Hoort allen naar 's konings woord!
zonder eenige stembuiging, of hij zijn les op zegt
Luistert gij allen. Ik ben de eerst geboren zoon van Auletes, den
| |
| |
Fluitspeler, die uw koning was. Mijn zuster Berenice verjoeg hem van den troon en regeerde in zijn plaats maar...maar...
Aarzelt
zegt heimlijk voor
...maar de goden duldden niet...
Ja - de goden duldden niet...duldden niet...
Houdt op; dan mismoedig:
Ik ben vergeten wat de goden niet duldden...
Laat Pothinus, 's konings leermeester, voor den koning spreken.
met moeite zijn ongeduld bedwingend
De koning wenscht te zeggen: de goden duldden niet, dat de goddeloosheid zijner zuster ongestraft bleef.
haastig
Ja: nu weet ik wel weêr de rest.
Zegt weêr zijn lesje op
Daarom zonden de goden een vreemdeling, zekeren Marcus Antonius, Romeinsch hopman der Cavalerie, door de zanden van de woestijn en hij herstelde mijns vaders macht. En mijn vader nam Berenice, mijn zuster, gevangen, en sloeg haar het hoofd af. En nu dat mijn vader dood is, zoû eene zijner andere dochters, mijn zuster Cleopatra, mij de koninklijke macht willen ontrooven en heerschen in mijn plaats. Maar de goden duldden niet...
Pothinus kucht vermanend...
de goden...de goden duldden niet...
voor zeggende
de goden zullen niet hàndhaven...
O ja...zullen niet hàndhaven dergelijke ongerechtigheid en zij zullen haar hoofd onder den bijl doen vallen als het hoofd harer zuster viel. Maar met den bijstand der heks Ftatatita heeft zij den Romein Julius Caezar in tooverboei geslagen en dwingt hem haar onrechtmatigen aanspraak op Egypte's troon te steunen. Weet dus goed, dat ik niet dulden zal...niet dulden zal...
Dwingende, tot Pothinus
Zèg dan toch, wàt zal ik niet dulden?
plots uitbarstend met alle kracht van staatkundigen hartstocht
Neen, de koning zal nooit dulden, dat een vreemdeling hem de
| |
| |
kroon van Egypte ontneemt!
Luide toejuiching
Zeg aan den Koning, Achillas, hoe veel voetvolk en paardevolk volgt den Romein?
Dat des konings opperbevelhebber spreke!
Niet meer dan twee Romeinsche legioenen, o Vorst. Drieduizend soldaten en nauwlijks duizend man paardevolk.
Het Hof barst uit in spottend gelach; groot rumoer van stemmen; plotseling echter verschijnt Rufio, een Romeinsch officier, op het terras. Breed en kort, middelbare leeftijd, zwarte baard, kort-af en ruw; kleine, klare oogen; zwarte, ijzerharde figuur
op de terrastrede
Stilte daar!
Gelach en stemrumoer verstommen aanstonds
Caezar nadert.
met veel tegenwoordigheid-van-geest
De koning staat den Romeinschen bevelhebber toe binnen te treden.
Caezar, eenvoudig gekleed, maar met eiklofkrans om zijne kaalheid te verbergen, komt binnen over het terras, gevolgd door zijn geheimschrijver, Britannus, een Brit, veertig jaar; groot, plechtig; even kaal; met zware, neêrhangende, donkerblonde snor, bijna snorbaard. Zorgvuldig gekleed in blauw, met papiertasch en schrijfgerei in gordel. Zijne plechtigheid en bewustzijn hoe gewichtig dit oogenblik is, steken zeer af bij het beminnelijke interest, waarmeê Caezar, een oprecht nieuwsgierig kind gelijk, dit hem nieuwe tafereel op neemt, om zich daarna te wenden naar 's konings zetel: Britannus en Rufio plaatsen zich ter andere zijden der troontrede
kijkt beurtelings Pothinus en Ptolomaeus aan
Wie is de koning? De man of het ventje?
Ik ben Pothinus, leermeester van mijn Heere, den koning.
klopt Ptolomaeus vriendelijk op schouder
Dus jij bent het koninkje. Niet prettig, hè, als je nog zoo klein bent.
Tot Pothinus
Je dienaar, Pothinus.
Keert zich als onverschillig om en loopt langzaam tot in het midden van de zuilenhal, links en rechts kijkende naar de hovelingen, tot hij Achillas ziet
En deze heer?
| |
| |
Achillas, des konings opperbevelhebber.
tot Achillas, zeer vriendelijk
Opperbevelhebber, zoo? Ik ben ook bevelhebber. Maar ik begon toen ik te oud was, veel te oud. Gezondheid en veel overwinningen, Achillas!
Als de goden het willen, Caezar.
wendt zich tot Theodotus
En u, meneer?
Theodotus, des konings voogd.
Gij leert kinderen hoe ze koning moeten worden, Theodotus. Dat is heél knap.
Kijkt naar de goden op de wanden, terwijl hij zich afwendt van Theodotus en wederom tot Pothinus het woord richt:
En deze hal?
De raadzaal van de bestuurderen van 's Konings Schat, o Caezar.
O juist, dat doet me denken...Ik heb wat geld noodig.
's Konings Schat is arm, o Caezar.
Ja, ik zie, dat er maar eén stoel in staat.
barsch
Breng, een van jullie, hier een stoel, voor Caezar.
vriendelijk
Neen, neen ventje: dat is jou statiestoel. Blijf zitten.
Hij dwingt Ptolomaeus weêr te zitten. Intusschen bespeurt Rufio, rondom kijkend, in een hoek, vlak bij, een beeld van den God Râ, gezeten; met een havikskop. Voor het beeld is een bronzen drievoet, ongeveer zoo groot als een driepootige stoel, met een wierookstok er op brandende. Rufio met Romeinsch zich-weten-te-behelpen en onverschillig om bui- | |
| |
tenlandsche bijgeloovigheden, grijpt zonder aarzeling den drievoet, werpt den wierook weg, blaast de asch weg en plompt hem neêr achter Caezar, bijna in het midden van de hal
Zit hier op, Caezar.
Een rilling doorloopt het Hof; dan een sissende huivering:
Heiligschennis!
zet zich
Nu, Pothinus, de zaken. Ik heb bepaald veel geld noodig.
keurt dit weinig officieele woord af:
Mijn heer meent te zeggen, dat Egypte een wettige schuld aan Rome heeft, erkend door wijlen des konings vader, als betaalbaar aan het Driemanschap. En dat het Caezars plicht aan zijn land is, onmiddellijke uitbetaling te eischen.
beminnelijk
O, ik vergat heelemaal...Ik heb mijn makkers niet voorgesteld. Pothinus, dit is Britannus, mijn geheimschrijver. Hij is een eilandbewoner uit het Westelijke eind van de wereld, een dagreize van Gallië af.
Britannus buigt stijf
Deze heer is Rufio, mijn krijgsmakker.
Rufio knikt
Pothinus, ik heb zestien honderd talenten noodig.
De hovelingen, verschrikt, fluisteren luider en Theodotus en Achillas zien elkaâr aan, verstomd om zoo onbescheiden vraag
ontzet:
Veertig millioen sestertiën! Onmogelijk! Er is niet eens zoo veel geld in den Koninklijken Schat.
aanmoedigend:
Enkel maar zestien honderd talenten, Pothinus. Waarom rekent ge het in sestertiën uit. Een sestertius is niet meer waard dan een broodje.
En een talent staat gelijk met een renpaard. Ik zeg, dat het onmogelijk is. Wij hebben hier moeilijkheid gehad omdat 's konings zuster, Cleopatra, onrechtmatig zijn troon voor zich eischt. De koninklijke belastingen zijn gedurende een geheel jaar niet geind.
| |
| |
Jawel, Pothinus. Mijn officieren zijn den geheelen morgen bezig geweest ze te innen.
Op nieuw gefluister en ontsteltenis onder de hovelingen en niet zonder eenig onderdrukt gelach
ruw-weg
Ge moet betalen, Pothinus. Waarvoor woorden vuil te maken. Ge komt er goedkoop genoeg van af.
bitter
Is het mogelijk, dat Caezar, de wereldveroveraar, tijd heeft zich bezig te houden met zulk een nietigheid als onze belastingen?
Beste vriend, belastingen zijn de voornaamste bezigheid van een wereldveroveraar.
Luister dan naar mijn waarschuwing Caezar. Van daag zullen de kostbaarheden der tempels en het goud van den koninklijken Schat naar de Munt worden gebracht om versmolten te worden voor onzen losprijs, in het aangezicht van het volk. Zij zullen ons zien zitten tusschen naakte wanden en drinken uit houten nappen. En hun toorn zal dalen over uw hoofd, o Caezar, zoo gij ons dwingt die heiligschennis te bevelen.
Heb geen vrees, Pothinus; het volk weet heel goed hoe wijn smaakt uit een houten schaal. Als tegen-beleefdheid, zal ik voor u die troonkwestie in orde brengen, als ge dat ten minste wenscht. Wat zegt ge?
Als ik ‘neen’ zeg, zal u dat iets in den weg leggen?
Ge zeide, Pothinus, dat de zaak al een jaar hangende is. Staat ge er mij tien minuten voor toe?
Ge zult wel doen als ge verkiest.
| |
| |
Goed dan. Laat ons dan eerst Cleopatra vragen hier te komen.
Zij is niet in Alexandrië: ze is gevlucht, naar Syrië.
Dat geloof ik niet.
Tot Rufio
Roep Totatita.
roept
Hei daar, Titatota.
Ftatatita verschijnt op het terras en blijft hoogmoedig staan
Wie spreekt den naam uit van Ftatatita, der koningin Opperpaleisvrouw?
Niemand, Tota, behalve jijzelf, want je naam is niet uit te spreken. Waar is je meesteres?
Cleopatra, die zich verschool achter Ftatatita, kijkt lachende achter dier schouder uit. Caezar staat op
Wil de koningin ons voor een oogenblik met hare aanwezigheid begunstigen?
duwt Ftatatita ter zijde en staat fier op de terrastrede
Moet ik handelen, als een Koningin?
Cleopatra gaat dadelijk af op den troonstoel, grijpt Ptolomaeus, trekt hem van den zetel en zet zich. Ftatatita zit neêr op de terrastrede en bekijkt met sibyllijnsche aandacht wat geschiedt
woedend en met opkomende huilbui
Caezar, zoo doet ze nu altijd met me! Als ik de koning ben, waarom mag ze dan altijd alles van me weg nemen?
Jij bent geen koning, jij kleine schreeuwleelik. Jij wordt opgegeten, door de Romeinen.
heeft medelijden met zijn kinderlijk verdriet
Kom maar hier, ventje en blijf bij me staan.
| |
| |
Ptolomaeus gaat naar Caezar, die, weêr gezeten op den drievoet, de hand van den jongen neemt, om hem te troosten. Cleopatra, razend jaloersch, staat op en staart hen toe met bliksemende oogen
hoog rood
Neem maar je troon weêr: ik wil hem niet hebben.
Zij verlaat razend den troon en nadert Ptolomaeus, die terug deinst
Gauw, ga dadelijk zitten.
Ga zitten, Ptolomaeus. Neem altijd een troon aan als hij je wordt aangeboden.
Ik hoop, dat ge zoo verstandig zult zijn uw eigen meening te volgen, als wij naar Rome terug gaan, Caezar.
Ptolomaeus gaat langzaam naar den troon terug, met een wijden omweg, bang voor klappen van Cleopatra. Zij neemt zijn plaats in naast Caezar
valt hem in de rede
Zeg je niet eens tegen mij wat?
Hoû je stil. Maak nog eens je mond open voór ik het toesta en ik eet je op.
Ik ben niet bang. Een koningin moet niet bang zijn. Eet mijn man op, daár, als je wil; hij is bang.
schrikt op
Je màn? Wat meen je?
wijst naar Ptolomaeus
Dat onderkruipsel daar.
De twee Romeinen en de Brit staren elkander aan in ontzetting
Caezar, gij zijt hier vreemdeling en niet vertrouwd met onze wetten. De vorsten en vorstinnen van Egypte mogen alleen huwen met hun eigen vorstelijk geslacht. Ptolomaeus en Cleopatra zijn gemaal en gemalin geboren als zij broeder en zuster geboren werden.
| |
| |
in zijn zedelijkheidsgevoel gekwetst
Caezar, dat is onbehoorlijk!
herwint zijn zelfbeheersching
Vergeef hem, Theodotus. Hij is een Barbaar en gelooft, dat de zeden van zijn stam en eiland natuurwetten zijn.
Integendeel, Caezar, die Egyptenaren zijn Barbaren en ge doet verkeerd hen niet te fnuiken. Ik zeg, dat dit een schandaal is!
Schandaal of geen schandaal, vriend, het leidt naar den weg van de vrede.
Ernstig, tot Pothinus
Pothinus, hoor naar mijn voorstel.
Ptolomaeus en Cleopatra zullen te zamen in Egypte heerschen.
En 's konings jongere broeder en Cleopatra's jongere zuster?
Zij zeggen, Caezar, dat er nog een kleine Ptolomaeus is.
Wel, het kleine Ptolomaeusje kan dan het zusje trouwen en we zullen hen beiden Cyprus prezent geven.
ongeduldig
Cyprus is niemand tot nut.
Dat doet er niet toe; ge krijgt het ter wille van de vrede.
onbewust een lateren staatsman voórdoend
Vrede met eere, Pothinus.
opstandig
Caezar, wees eerlijk. Het geld, dat ge vraagt, is onze losprijs. Neem het en laat ons onze eigen zaken regelen.
de stoutmoedigste hovelingen
aangemoedigd door Pothinus' toon en Caezars kalmte
| |
| |
Ja, ja. Egypte voor de Egyptenaren!
De conferentie ontaardt in een hevige woordenwisseling; de Egyptenaren worden meer en meer verhit. Caezar blijft onaangedaan maar Rufio wordt woester en onhandelbaarder; Britannus hoogmoediglijk verontwaardigd
minachtend
Egypte voor de Egyptenaren! Vergeten jullie, dat hier een Romeinsch leger staat, achter gelaten door Aulus Gabinius, toen hij jullie speelgoedkoninkje voor je weêr recht zette?
treedt plotseling op
En nu onder mijn bevel. Ik ben de Romeinsche opperbevelhebber hier, Caezar.
waardeert den humoristischen toestand
En ook de Egyptische opperbevelhebber, niet waar?
zegevierend
Juist, Caezar.
tot Achillas
Dus ge kunt den Egyptenaren den oorlog verklaren in naam van Rome, en den Romeinen, mij, zoo noodig, in Egypte's naam?
En aan welke kant staat ge op dit oogenblik, als ik het vragen mag, heer opperbevelhebber?
Aan de kant van het recht en de goden.
Hm! Hoeveel manschappen hebt ge?
Dat zal op het slagveld blijken.
spottend
Zijn uw manschappen Romeinen? Zoo niet, dan doet het er niet toe hoeveel zij zijn, als ge niet sterker dan vijfhonderd tegen tien zijt.
| |
| |
Het is van geen nut ons te overbluffen, Rufio. Caezar is wel eens meer verslagen, en kan weêr verslagen worden. Een paar weken geleden vluchtte Caezar om het behoud van zijn leven voor Pompeïus; over een paar maanden zoû hij voor dat zelfde levensbehoud kunnen vluchten voor Cato en den Afrikaanschen koning, Juba van Numidië.
gaat op Pothinus' woorden door, dreigend:
Wat kunnen jullie doen met vierduizend man?
schril, gaat door op Achillas' woord
En zonder geld? Wèg met jullie!
woest schreeuwende en Caezar omdringend
Weg met joù! Egypte voor de Egyptenaren! De deur uit!
Rufio bijt op zijn baard, te boos om te spreken. Caezar zit zoo rustig als of hij thuis was
Waarom laat je toe, dat ze zoo tegen je spreken, Caezar? Ben je bang?
Wel, lieveling, wat ze zeggen is volkomen waar.
Maar als jij weg gaat, ben ik geen koningin meer.
Ik zal niet weg gaan voor jij koningin bent.
Achillas, als ge slim zijt, moet ge u meester van dat kind
wijst naar Cleopatra
maken, nu het te doen is.
tart hem
Waarom ook maar niet van Caezar, Achillas?
betaalt Rufio met gelijke munt
Juist zoo, Rufio, waarom niet?
Probeer het maar eens, Achillas.
Roept
Wachten! Hier!
Het terras is dadelijk overvuld met Caezars soldaten, die, zwaard in de vuist, klaar staan op het eerste woord van hun centurio aan te vallen. Een
| |
| |
oogenblik staren de Egyptenaren hen trotsch in de oogen; dan nemen zij somber hunne vroegere plaatsen in
Gij zijt allen Caezars gevangenen.
schijnbaar welwillend
O neen, neen, neen. Heelemaal niet. Caezars gasten, heeren.
Laat je hun koppen niet af slaan?
Wat? Je broêrtje zelfs onthoofden?
Waarom niet? Hij zoû het mij laten doen, als hij kon. Niet waar, Ptolomaeus?
bleek en koppig
Ja. Ik zàl het ook laten doen als ik groot ben.
Cleopatra is in tweestrijd haar juist verkregen koninginnewaardigheid op te houden en haar tong tegen hem uit te steken. Zij neemt geen deel aan wat verder voor valt maar beschouwt alles met nieuwsgierige verbazing, kinderlijk rusteloos en zet zich telkens op Caezars drievoet, als hij op staat
Caezar, indien ge het waagt ons gevangen te nemen...
Egyptenaar, Caezar zal verkrijgen wat hij wil: maak je daarmeê eens. Wij hebben het paleis bezet, de kust en den Oosterhaven. De weg naar Rome ligt open en dien zult ge nemen, zoodra Caezar het wenscht.
hoffelijk
Minder kon ik niet doen, Pothinus, om den aftocht van mijn eigen leger in handen te houden. Ik ben verantwoordelijk voor ieder van hen. Maar gij zijt vrij te gaan. Gij en iedereen hier in het paleis.
ontsteld over zijn genadigheid
Wat! Die afvalligen en iedereen?
| |
| |
verzacht Rufio's woorden
Het Romeinsche bezettingsleger...en iedereen, Rufio.
wanhopig
Dan doe ik een laatst beroep op Caezars rechtvaardigheid. Ik zal een getuige voor roepen om te bewijzen, dat, zoo wij het niet hadden verhinderd, het Romeinsche bezettingsleger, aangevoerd door den bekwaamsten bevelhebber ter wereld, nu Caezar in zijn macht zoû hebben.
Roept van af het terras:
Hei daar, lucius septimius!
Caezar verschrikt, zeer ontroerd
Zoo mijn stem u bereiken kan, kom dan voor en getuig voor Caezar.
Jawel, zeg ik. Laat de tribuun getuigen.
Lucius Septimius, gladgeschoren, athletiesch, ongeveer veertig jaar, symmetrische trekken, beslisten mond, fijne neus, in Romeinsch officiersgewaad, komt het terras op en houdt stand voor Caezar, die het gelaat een oogenblik in zijn mantel verbergt; dan, zich weêr meester, den mantel laat vallen en den tribuun met waardigheid in het gelaat ziet
Getuig, Lucius Septimius. Caezar kwam hierheen om zijn vijand te achtervolgen. Boden wij zijn vijand een schuilplaats aan?
Toen Pompeïus' voet den Egyptischen grond raakte, viel zijn hoofd onder mijn zwaard.
met slangachtig welbehagen
Onder de oogen van zijn vrouw en kind! Bedenk dàt wel, Caezar. Zij zagen het van het schip af, dat hij juist had verlaten. Wij hebben aan hem uw wraak met volle en zoete maat voldaan.
Onze eerste gift aan u, toen uw trireem den haven binnen stevende, was het hoofd van wie met u mede dong naar de wereldalmacht. Getuig, getuig, Lucius Septimius: is dat niet de waarheid?
| |
| |
Ja. Met deze hand, die Pompeïus versloeg, plaatste ik zijn hoofd aan Caezars voet.
Moordenaar! Zoo zoudt ge Caezar vermoord hebben, indien Pompeïus gezegevierd had te Farsalia.
Wee de overwonnenen, Caezar! Toen ik Pompeïus diende, versloeg ik mannen niet minder dan hij er een was, alleen omdat hij over ze gezegevierd had. Toen was het zijn beurt.
vleierig
De daad was niet de uwe, o Caezar, maar de onze...neen, de mijne: er werd gehandeld volgens mijn ingeving. Dank zij ons, behoudt gij uw naam van barmhartigheid en werd te gelijk uw wraak voldaan.
Mijn wraak! Mijn wraak!! O zoo ik mij kon neêr buigen tot wraak, wat zoû ik dàn niet van u eischen als de prijs voor het bloed van dien vermoorden man?
Zij deinzen terug, ontsteld en verslagen
Was hij niet mijn schoonzoon, mijn oude vriend, gedurende twintig jaar meester over groot Rome, dertig jaar lang de dwinger van alle zege? Deelde ik niet, als Romein, in zijn roem? Maakten wij het Noodlot, dat ons dwong te strijden voor de wereldalmacht? Ben ik Julius Caezar of ben ik een wolf, dat ge voor mij neêr smijt het grijze hoofd van een ouden soldaat, van den gelauwerden veroveraar, van den machtigen Romein, verraderlijk neêr gehouwen door dezen schurftigen schelm? En dat ge dàn nog mijn dankbaarheid durft eischen!
Tot Lucius Septimius
Ga, je vervult me met afschuw!
koud en onontroerd
Psh! Ge hebt meer afgeslagen hoofden voor u gezien, Caezar, en ik geloof, afgekapte rechterhanden ook: dùizende, niet waar, in Gallië, toen ge Vercingetorix hebt overwonnen. Spaarde gij hèm, met al uw erbarming? Was dàt wraak?
| |
| |
Neen, bij de goden! Ware het wraak geweest! Zich te wreken, ten minste, is menschelijk. Neen, zeg ik, die afgekapte rechterhanden en de dappere Vercingetorix, verraderlijk verworgd in een gewelf onder het Capitool waren
met doorbeefde satire
wijze gestrengheid, noodige bescherming van de Republiek, staatsmanplicht - dwaasheden en drogbeelden tièn maal bloediger dan eerlijke wraakzucht! Wat een dwaas was ik toen! Te denken dat menschelevens afhangen van de genade van dwazen!
Nederig
Lucius Septimius, vergeef mij: waarom zoû de moordenaar van Vercingetorix Pompeïus' moordenaar iets verwijten. Gij zijt vrij te gaan met de anderen. Of blijf, zoo ge verkiest: ik zal u een plaats vinden onder wie mij dienen.
De kansen zijn tegen je, Caezar. Ik ga.
Hij keert zich om, naar het terras toe
woedend, dat zijn prooi ontsnapt
Dat wil zeggen, dat hij een Republikein is!
keert zich op het terras tartend om
En wat ben jij?
Volgeling van Caezar, als àl zijn soldaten.
beleefd
Lucius, geloof me. Caezar is eigenlijk geen volgeling-van-Caezar. Ware Rome een echte Republiek, dan zoû Caezar de eerste Republikein zijn. Maar je deedt je keus. Vaarwel.
Vaarwel. Kom, Achillas, nu het nog tijd is.
Caezar, bemerkende, dat Rufio's drift hem overmeesteren zal, legt zijn hand op diens schouder en voert hem de hal door, opdat hij geen kwaad kan; Britannus begeleidt hen, aan Caezars rechterhand. Dit bewegen brengt het drietal nader bij Achillas, die trotsch zich af wendt en zich bij Theodotus voegt ter andere zijde. Lucius Septimius vertrekt, tusschen de soldaten door, langs het terras. Pothinus, Theodotus en Achillas volgen hem met de hovelingen, in wantrouwen om de soldaten, die zich nauwer
| |
| |
op stellen in gelid en volgen, zonder veel plichtpleging hen weg duwende uit het paleis. De koning blijft achter op zijn statiestoel, armzalig, koppig en met zenuwachtig gezicht en wringende vingers. Intusschen blijft Rufio energiesch brommen
terwijl Lucius vertrekt
Gelooft ge, dat hij òns zoû laten gaan, als hij bij machte was ons een kop kleiner te maken?
Ik heb niet het recht te gelooven, dat hij laaghartiger doen zoû dan ik.
Rufio, als ik Lucius Septimius tot model neem en aan hem gelijk word, zonder meer op Caezar te lijken, zal je me dan nog trouw zijn?
Caezar, het heeft geen zin zoo te praten. Uw verplichting aan Rome eischt, dat haar vijanden niet in staat blijven haar te benadeelen.
Caezar, steeds vol vermaak om den moreelen blik-op-zaken van zijn Britschen geheimschrijver, glimlacht welwillend
Er is niet met hem te praten, Britannus; je kan je adem wel sparen om je soep te blazen. Maar luister eens, Caezar. Grootzieligheid is iets heel moois voor u, maar wàt is het voor uw soldaten, die gisteren bestreden, wie ge van daag het leven toe staat? Beveel wat ge wilt maar ik zeg u, dat uw eerst volgende zegepraal een bloedbad zijn zal, dank zij uw grootzieligheid. Wat mij betreft, ik zal geen kwartier verleenen. Ik zal mijn vijanden slachten op het slagveld en dan kunt ge zoo veel grootzieligheid beoefenen als ge maar wilt, maar ik, ten minste, zal geen tweeden keer tegen ze hoeven te vechten. En nu zoû ik, met uw verlof, die heeren wel eens willen uit laten.
Hij keert zich, om te gaan
| |
| |
wendt zich eveneens en ziet Ptolomaeus
Wat! Hebben ze den jongen niet meê genomen! Wat een schànde!
neemt Ptolomaeus' hand en doet hem op staan
Kom, Majesteit.
tot Caezar, zijn hand uit Rufio's hand weg trekkende
Zet hij me uit mijn paleis?
barsch
Je kan blijven als je wil.
vriendelijk
Ga, beste jongen. Ik zal je geen kwaad doen maar je bent prettiger bij je vrienden. Hier ben je in de muil van den leeuw.
reeds gaande
Ik ben niet bang voor den leeuw maar wel
ziet Rufio aan
voor den jakhals!
Hij gaat weg langs het terras
lacht goedkeurend
Flink ventje!
jaloersch om Caezars goedkeuring, roept haar broêrtje na
Je denkt zeker, dat je geestig bent, onderkruipsel!
Britannus, ga met den koning meê. Voer hem naar dat mispunt, hoe heet die, Pothinus.
Britannus gaat Ptolomaeus achterna
wijst naar Cleopatra
En deze dame? Wat moeten wij met haar uit voeren? Maar ik denk wel, dat ik dat aan u kan over laten.
Af, langs het terras
met plotsen blos tot Caezar
Woû je hebben, dat ik met ze meê ging?
een weinig bezorgd, gaat met een zucht naar Ptolomaeus' troon, terwijl zij wacht op zijn antwoord, vuurrood en de vuisten gebald
Je bent vrij te doen als je wilt, Cleopatra.
Dus kan het je niet schelen of ik blijf of niet?
glimlachend
Natuurlijk heb ik liever, dat je blijft.
| |
| |
knikt
Heel, heel veel liever.
Dan wil ik wel blijven, omdat jij het gevraagd hebt. Maar bedenk wel, dat het mij niet schelen kan.
Dat is afgesproken.
Roept
Totatita.
Ftatatita, steeds gezeten, slaat haar oog naar hem op, met een sinisteren blik, maar verroert zich niet
giechelend
Ze heet niet Totatita; ze heet Ftatatita.
Roept
Ftatatita.
Ftatatita staat dadelijk op en komt nader
struikelend over den naam
Tfatafita zal wel een weêrbarstige, Romeinschen mond willen verontschuldigen. Tota, de koningin zal hof houden, hier, in Alexandrië. Zoek vrouwen om haar te dienen, en doe alles wat er gedaan moet worden.
Ben ik dan het hoofd van der koningin hofhouding?
vinnig
Neen, ik ben het hoofd van der koningin hofhouding. Gauw, doe nu als je gezegd is of ik laat je van middag nog in den Nijl gooien, om die arme krokodillen te vergiftigen.
verontwaardigd
Neen, neen.
Ja, ja. Jij bent al heel sentimenteel, Caezar; maar je bent wel een knappe vent en als je doet zoo als ik je zeg, zal je wel gauw leeren regeeren.
Caezar, heelemaal verbouwereerd door deze onbeschaamdheid, zet zich in den zetel en staart haar aan. Ftatatita glimlacht somber met prachtige blanke tanden en gaat
Cleopatra, eigenlijk moest ik je toch maar op eten, vind ik.
| |
| |
knielt naast hem en ziet hem aan vol weetgierig belang, ten deele echt, ten deele aanstellerij, om te toonen hoe verstandig zij toch is
Je moet nu niet meer tegen me praten als of ik een kind was.
Je bent wel grooter geworden sedert de Sfinx ons van nacht samen bracht maar nu denk je, dat je meer weet dan ik al doe.
gefnuikt en verlangend zich te rechtvaardigen
Neen, dat zoû al heel dwaas van me zijn; dat begrijp ik ook wel. Maar...
plots
ben je boos op me?
gelooft hem maar half
Waarom zit je dan zoo in gedachten verdiept?
staat op
Omdat ik te werken heb, Cleopatra.
trekt zich terug
Te wèrken?!
Beleedigd
Het verveelt je om met me te praten en dat vindt je nu uit om me weg te krijgen!
zit weêr neêr om haar te kalmeeren
Nu dan, nog een oogenblikje. Maar dan...moet ik werken!
Werken!? Wat een onzin! Je moet nu niet vergeten, dat je de koning bent: ik heb je nu koning gemaakt. Koningen werken niet.
Wel zoo!? Wie vertelde jou dat hè, klein poesje?
Mijn vader was koning van Egypte en hij werkte noòit. Maar hij was een groóte koning en sloeg mijn zuster haar hoofd af omdat ze tegen hem op stond en op den troon ging zitten.
Zoo! En hoe kreeg hij zijn troon terug?
vlammende oogen, vol begeerige herinnering
Dat zal ik je vertellen. Een mooie, jonge kerel, met sterke, ronde
| |
| |
armen, kwam door de woestijn met een heeleboel paardevolk en die versloeg den man van mijn zuster en gaf vader zijn troon terug.
Meer en meer verlangensvol
Ik was toen nog maar twaalf jaar. O, ik woû, dat hij weêr eens kwam, nu dat ik koningin ben. Ik zoû met hem trouwen.
Dat zoû misschien wel te schikken zijn. Want ik ben het geweest, die dien mooien, jongen kerel zond, om je vader te helpen.
Is hij met je meê gekomen??
Caezar schudt het hoofd ontkennend; zij is zeér te leur gesteld
O hoe jammer, hoe vreeslijk jammer! Als ik maar wat ouder was; dan zoû hij wel wat anders dan een poesje in me zien, zoo als jij doet! Maar dat vindt je misschien omdat jij al oud bent. Hij is wel heél veel jonger dan jij, niet waar?
slikt de pil
Hij is wat jonger.
Zoû hij het prettig vinden mijn man te worden, denk je? Als ik het hem vroeg?
Maar ik zoû het niet prettig vinden het hem te vragen. Zoû jij het hem niet kunnen in geven, me te vragen, zoo dat hij niet zoû weten, dat ik het zoo gaarne zoû willen?
geroerd om hare onwetendheid van des mooien jongen mans karakter
Arm kind!
Waarom zeg je dat zoo, als of je medelij met me hadt? Houdt hij van iemand anders?
| |
| |
Ik ben er bijna bang voor.
half weenend
Dan kan ik dus nooit zijn eerste liefde zijn?
Zijn eerste nu niet precies. Hij wordt erg door de vrouwen aangehaald.
O, ik zoû zoo gaarne de eerste geweest zijn! Maar als hij maar eerst van me houdt, dan zal ik maken, dat hij àl de anderen dood maakt. Zeg eens: is hij nog altijd zoo mooi? En die sterke, ronde armen van hem, schijnen die in de zon niet net marmer?
Ja, hij ziet er prachtig uit...als je na gaat hoe veel hij eet en drinkt.
O, je moet niet zulke gewone, aardsche dingen over hem zeggen. Ik aanbid hem! Hij is een god.
Hij is een flink cavalerie-hopman en zoo vlug ter been als geen een Romein is.
Wat is zijn eigenlijke naam?
in de war
Zijn eigenlijke naam?
Ja. Ik noem hem altijd Horus, omdat Horus is onze mooiste god. Maar ik woû zijn eigenlijke naam weten.
Hij heet Marcus Antonius.
zangerig
Marcus Antonius, Marcus Antonius, Marcus Antonius! O wat een heérlijke naam!
Zij slingert hare armen om Caezars hals
O, nu hoû ik zoo veel van je, omdat je hem gezonden hebt om vader te helpen. Hieldt je erg veel van vader?
| |
| |
Neen, kindje, maar je vader, zoo als je zei, werkte nooit. Ik ben altijd aan het werk. Toen hij dus zijn kroon verloor, moest hij me 16.000 talenten belooven als ik hem die terug bezorgde.
Betaalde hij je ooit uit?
Nu maar, hij had gelijk. Het was veel te duur. De heele wereld is geen 16.000 talenten waard.
Dat is misschien wel waar, Cleopatra. De Egyptenaren, die wel werken, betaalden zoo veel als hij uit ze kon halen. De rest zijn ze me nog schuldig. Maar omdat ik vermoedelijk die rest nooit krijgen zal, moet ik maar weêr aan het werk gaan. Daarom moet je nu even vlug mijn secretaris gaan roepen.
vleiende
Neen, ik wil nog blijven en dan moet je vertellen van Marcus Antonius.
Maar als ik niet aan het werk ga, dan zullen Pothinus en de anderen ons af snijden van den haven. En dan is de weg naar Rome geblokkeerd.
Dat komt er niet op aan; je hoeft niet naar Rome terug.
Maar je wil hebben, dat Marcus Antonius uit Rome hier komt??
springt op
O ja, ja, ja: dat was ik vergeten! Ga dan gauw aan het werk, Caezar, en hoû den weg over zee vrij voor mijn Marcus Antonius!
Zij loopt weg over het terras, met een handkus naar Marcus Antonius, over de zee
gaat, met plotse ingeving, tot de terrastrap
Hei daar, Britannus.
Verschrikt door het binnen storten van een gewon-
| |
| |
den, Romeinschen soldaat, die tegen over hem staan blijft op de bovenste treê
Wat is dat?
wijst op verbonden hoofd
Dit, Caezar; en twee van mijn makkers, op de markt vermoord.
rustig, maar gespannen van aandacht
Zoo. Waarom?
Er komt een leger naar Alexandrië, dat zich noemt het Romeinsche leger.
Het Romeinsche bezettingsleger. Wat verder.
Aangevoerd door een zekeren Achillas.
De Alexandrijnen stonden tegen ons op toen dat leger de poort binnen kwam. Ik was met twee makkers op de markt, toen het nieuws bekend werd. Zij vielen ons aan. Ik wist me uit de voeten te maken en hier ben ik.
Goed. Ik ben blij, dat je het er levend van af hebt gebracht.
Rufio komt het terras haastig op loopen, gaat achter den soldaat om en spiedt door een der bogen naar de kade beneden
Rufio, wij worden belegerd.
Nu of morgen: wat doet dat er toe. We zullen belegerd worden.
is hem voor
Ja, ik weet het al.
Rufio en Britannus komen van de beide zijden van het terras de hal op naar Caezar toe, die even toeft om tot den soldaat te zeggen:
Kameraad, zeg overal zich op de kust terug te trekken en blijven jullie bij de booten. Laat je wond na zien. Ga.
De soldaat
| |
| |
haast zich weg. Caezar komt de hal op tusschen Rufio en Britannus
Rufio, wij hebben enkele schepen liggen in den Westerhaven. Laat die verbranden.
Neem ieder schip, dat ligt in den Oosterhaven en maak je meester van Faros - dat eiland met den vuurtoren. Laat de helft van onze troepen achter, om de kust en de kâ te bewaken, buiten het paleis. Dat is de weg naar huis.
keurt sterk af
Moeten wij de stad op geven?
Wij bezitten de stad niet, Rufio. We bezitten dit paleis en...wat is dat gebouw hier naast?
Dat kunnen we ook nemen: het beheerscht het strand. Wat de rest betreft: Egypte voor de Egyptenaren!
Wel, gij zult het wel weten, denk ik. Is dat alles?
Alles. Zijn die schepen al verbrand?
Wees gerust, ik zal niet lang talmen.
Spoedt weg
Caezar, Pothinus vraagt je te spreken. Ik ben van oordeel, dat hij op zijn plaats moet worden gezet. Hij heeft een allerbeleedigendste manier van doen.
| |
| |
roept naar buiten
Hei daar. Laat Pothinus binnen.
Pothinus verschijnt op het terras en komt de hal op, vol hoogmoed; stelt zich aan Caezars linkerhand
Ik breng u ons ultimatum, Caezar.
Ultimatum? De poort stond open; ge kondt weg gegaan zijn, zoo ge oorlog wilt. Nu zijt ge mijn gevangene.
Hij gaat naar den troon en ontdoet zich van zijn toga
minachtend
Ik uw gevangene? Weet ge, dat ge u bevindt in Alexandrië en dat koning Ptolomaeus met een leger, dat tot uw troepje soldaten staat als honderd tot een, in het bezit is van Alexandrië?
achteloos zich van zijn toga ontdoende en die neêr werpende op den troon
Wel, beste vriend, maak dan maar, dat je weg komt als het je mogelijk is. En zeg aan je vrienden geen Romeinen meer op de markt te vermoorden. Anders zullen mijn soldaten, die niet deelen in mijn beroemde grootzieligheid, vermoedelijk jou vermoorden. Britannus, geef het wachtwoord aan de lijfwacht en haal mijn rusting.
Britannus af. Rufio op
Nu?
wijst van het terras naar een rookwolk, die over den haven drijft
Kijk daar!
Pothinus loopt driftig het terras op om uit te zien
Wat, nu al in lichte laaie! Onmogelijk!
Ja, vijf goede schepen en een bark, met olie geladen, aan elk vast. Maar ik heb het niet bevolen; de Egyptenaren bespaarden mij de moeite. Zij hebben den Westerhaven bezet.
vol spanning
En de Oosterhaven? De vuurtoren, Rufio?
| |
| |
plotseling uit vallende, komt op Caezar af
Kan ik een legioen inschepen in vijf minuten? Het eerste cohort staat al op het strand. Meer kunnen wij niet doen. Als ge vlugger werk verlangt, ga dan en doe het zelf.
kalmeert hem
Goed, goed. Wees kalm, Rufio, wees kalm.
Kalm? Wie is er hier nièt kalm, gij of ik? Zoû ik hier zijn, als ik geen oog op hen houden kon, van af dat terras?
Vergeef mij, Rufio en
dringend
laat ze voortmaken zoo veel ze kunnen...
Een schreeuw als van een ouden man in uitersten nood. De schreeuw nadert, snel; en Theodotus stort binnen, zich de haren rukkende en met de klagelijkste kreten. Rufio wijkt achterwaarts en staart hem toe, verbaasd om zijn krankzinnige gebaren. Pothinus keert zich om, luistert
op de terrastreden, de armen hoog
Onuitsprekelijke afschuw! Wee, wee, helaas! Help!!
fronsend
Wie is er vermoord?
Vermoord!? Erger is dàt dan de dood van tienduizend menschen! Onherstelbaar verlies voor de menschheid!
stort het terras af, tusschen hen
Het vuur heeft zich uitgebreid van uw schepen af. Het eerste der zeven Wereldwonderen vergaat! De Bibliotheek van Alexandrië staat in brand!
Het zoû wat!
Geheel verlucht, gaat hij op het terras en ziet toe naar wat op het strand gebeurt
| |
| |
kan zijn ooren niet gelooven
Alles?! Caezar, wilt ge uw naam aan het nageslacht achter laten als een barbaarsche soldaat, te dom om te weten de waarde van boeken?!
Theodotus, ik schrijf zelf en ik zeg je: het is beter, dat de Egyptenaren hun levens léven dan ze weg droomen met behulp van boeken.
knielt in oprechte aandoening en hartstocht-van-geleerde
Caezar, eéns in tien menschengeslachten, wint de wereld eén onsterfelijk boek!
onbuigzaam
Als het den schrijver niet te veel eer was, zoû de beul het dan moeten verbranden.
Zonder Historie, legt de Dood u neêr naast uw minsten soldaat.
Dat doet de Dood toch. Ik wensch geen mooier graf.
Wat daar brandt is het geheugen der menschheid!
Een slecht geheugen. Laat het branden.
woest
Wilt ge het Verleden vernielen??
Ja, en bouw de Toekomst op zijn bouwval dan op.
Theodotus, wanhopig, slaat zich met de vuisten de slapen
Maar luister, Theodotus, leeraar van koningen; gij, die Pompeïus' hoofd niet meer telde dan een schaapherder een ui telt en die nu voor mij neêr knielt, de oude oogen vol tranen, om te pleiten voor wat schaapsvel, vol gekrabbeld met dwalingen. Ik kan je niet eén man geven met een emmer water, maar ga vrij weg uit het paleis. Maak, dat ge bij Achillas komt en leen zijn legioenen om den brand te blusschen.
Hij duwt hem weg uit het paleis
| |
| |
met bedoeling
Ge begrijpt, Theodotus; ik blijf hièr gevangen.
Blijft ge staan te praten terwijl het geheugen der Menschheid verbrandt?
Roept van af het terras
Hei daar! Laat Theodotus vrij uit gaan.
Tot Theodotus
Maak, dat je weg komt.
tot Pothinus
Ik moet de Bibliotheek gaan redden.
Hij haast zich weg
Breng hem tot aan de poort, Pothinus. Vraag hem het volk te doen begrijpen geen Romeinschen soldaten meer te vermoorden, tot jullie aller welzijn.
Mijn leven zal u duur komen te staan, als gij het mij ontneemt, Caezar.
Hij gaat Theodotus achterna
roept van het terras naar het strand
Is alles daar klaar?
van omlaag
Alles is klaar. Wij wachten op Caezar.
Zeg hen, dat Caezar komt - die schurken!
Roept
Brittanicus!
Caezar schertst met den naam van zijn geheimschrijver zoo te verheerlijken tot een naam, die later, officieel, zal beduiden: veroveraar van Brittanië
roept naar beneden
Steekt van wal, allemaal, behalve de groote sloep. Blijft daar bij staan, om in te schepen. Caezars lijfwacht is hier.
Verlaat het terras, komt de hal af
Waar zijn die Egyptenaren? Is dit uit nog meer grootzieligheid? Hebt ge hen laten gaan?
grinnikend
Ik heb Theodotus laten gaan om de Bibliotheek te redden. We moeten de litteratuur in eere houden, Rufio.
razend
Ge stapelt dwaasheid op dwaasheid! Ik geloof, dat, als ge alle
| |
| |
verslagenen uit Hispanië, Gallië en Thessalië weêr in het leven kondt roepen, ge dat doèn zoudt om ze nog eens te moeten bevechten!
Zouden de goden niet het recht hebben de wereld te verdelgen, zoo hun eenige gedachte was het eindelijk rustig te hebben?
Rufio, ten einde alle geduld, keert zich boos af. Caezar grijpt hem plots bij de mouw en fluistert hem sluw in het oor
Daarbij, beste vriend: eén Egyptenaar gevangen te houden, beduidt twee Romeinen, om hem te bewaken. Niet waar?
O! Ik had wel kunnen vermoeden, dat er een vossestreek school achter die mooie woorden.
Hij wendt zich van Caezar met een schouderschok van kwaad humeur en gaat weêr op het terras naar de toebereidselen zien. Dan af
Slaapt die Britannus? Ik vroeg hem al een uur geleden om mijn wapenrusting.
Roept:
Brittannicus, zegevierende Britannus - Brittanicus! Eilandbewoner!
Cleopatra snelt binnen over het terras met Caezars helm en zwaard, die zij Britannus ontrukt heeft. Britannus volgt haar met kuras en beenstukken. Zij komen op Caezar toe; zij links, hij rechts
Ik zal je aan kleeden, Caezar. Ga dan zitten.
Hij gehoorzaamt
Die Romeinsche helmen staan zoo goed.
Zij neemt zijn krans af
Oooh!
Barst in lachen uit
Je bent k...k...kaa...aàl!!!
Stikt bijna van het lachen
heeft een beetje het land
Cleopatra!
Staat op, opdat Britannus hem het kuras om gespt
Daarom draag je dus die krans, om het te verbergen!!
| |
| |
Zwijg, gij Egyptenaarsche! Dat zijn de eikelen van den Overwinnaar!
Gespt het kuras vast
Zwijg, jij eilandbewoner!
Tot Caezar
Je moest je hoofd in wrijven met brandewijn, Caezar. Dan gaat je haar weêr groeien.
strak gezicht
Cleopatra, hoû je er van er aan herinnerd te worden, dat je heél jong bent?
zit weêr neêr, steekt een been uit, opdat Britannus hem het beenstuk omgespt
Evenmin hoû ik er van er aan herinnerd te worden, dat ik...van middelbaren leeftijd ben. Laat mij je tien van mijn overbodige jaren geven. Dat maakt jou zes-en-twintig en dan hoû ik maar...nu, dat doet er niet toe, hoeveel over. Afgesproken?
Goed. Zes-en-twintig dus.
Zet hem den helm op
O, hoe mooi! Nu lijk je maar vijftig, met die helm op!
streng
Zoo mag je niet spreken tot Caezar.
tot Britannus
Is het waar, dat toen Caezar je pakte, op dat eilandje, je heelemaal blauw was geverfd?
Blauw dragen alle fatsoenlijke Britten. In den oorlog smeren wij ons in met blauw: zoo kan de vijand ons wel onze kleeren en onze levens ontnemen, maar niet onze eerbiedwaardigheid.
Staat op
houdt Caezars zwaard
Laat mij dit omgespen. Nu ben je pràchtig. Hebben ze standbeelden van je gemaakt, in Rome?
| |
| |
Je moet er eén laten over komen, voor mij.
komt op over het terras, ongeduldig
Nu Caezar, is het eindelijk gedaan met praten? Zoodra ge aan boord zijt, zullen onze mannen niet meer te houden zijn; de booten zullen als in wedstrijd naar de vuurtoren roeien.
trekt zwaard en tast, of het scherp is
Is het van daag goed aangezet, Brittannicus? Te Farsalia was het zoo stomp als iets maar stomp kan zijn.
Van daag zal het zelfs een Egyptiesch haar in tweeën splijten, Caezar. Ik heb het zelf aangezet.
slingert plots de armen in ontzetting om Caezar
O, je gaat toch niet heusch vechten? Om je te laten dood steken?
Neen, Cleopatra. Niemand gaat vechten om zich te laten dood steken.
Maar je wordt wel eens dood gestoken. De man van mijn zuster werd in den oorlog dood gestoken. Jij moet niet gaan. Laat hèm gaan.
Wijst naar Rufio. Zij lachen om haar
O toe, toe, niet gaan! Wat moet er met mij gebeuren, als je nooit meer terug komt?
met rustig gezag
Ga op het terras en je zal zien hoe wij de Faros nemen. Je moet leeren naar een gevecht te kunnen zien. Gauw.
Zij gaat, oogen neêr; ziet dan uit van het terras
Zoo is het goed. Nu Rufio, vooruit!
klapt plots in de handen
O je zal niet kunnen gaan!
Waarom niet? Wat is er dan?
| |
| |
Zij zijn bezig den haven droog te scheppen. Kijk daar! Duizende soldaten! Met emmers!
Wijst links
Zij halen àl het water op!!
spoedt zich om uit te kijken
Waarachtig! Het Egyptische leger! Ze kruipen over den rand van den Westerhaven als sprinkhanen.
Plots razend, loopt op Caezar af
Dat is om je vervloekte grootzieligheid, Caezar. Theodotus heeft ze daar verzameld!
verrukt om zijn knapheid
Dat woû ik juist, dat hij deed, Rufio! Ze zijn den brand komen blusschen. De Bibliotheek zal hen bezig houden, terwijl wij den Vuurtoren bezetten. Wat zeg je nou?
Rent juichend het terras op, door Britannus gevolgd
geërgerd
Weêr een vossestreek! Hè, bah!
Rent weg. Gejuich der soldaten, omdat Caezar beneden verschijnt
beneden
Aan boord! Steekt van wal!
Gejuich
wuift sluier door den terrasboog
Dag Caezar, dàg lieve Caezar! Kom maar weêr gauw terug! Dàg!!!
|
|