Ongebundeld werk(1996)–Louis Couperus– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende Achttiende tooneel Menaechmus, verscholen; Messenio messenio Als 'n goede slaaf, vrienden, is te herkennen Wie de belangen van zijn heer beschouwt En overdenkt, verzorgt, behartigt in De afwezigheid zijns meesters, ijvriger En beter dan die meester 't zelve doen zoû. Zoo'n dienaar heeft het bij het rechte eindje, Telt hij zijn rug meer dan zijn keel, telt hij Zijn beenen en voeten meer dan zijn buik en Hij zal goed doen nooit te vergeten welke [pagina 1012] [p. 1012] Voorrechten krijgen van hun meester wie Stomm'lingen zijn en dieven: met de bulpees, Voetboeien aan, en molensteenen draaien, Afbeulend werk en honger-lijden, koû. Dat is het loon voor zulke ëzels: ik Bedank je wel voor zoo veel kwade dingen, En daarom ben ik liever 'n goede slaaf Dan 'n slechte. Ik verduur gemak'lijker Bevel en woord dan een pak slaag: dàt haat ik. Ik eet veel liever wat gemalen is dan Zelve te malen; daarom zorg ik goed De örders van mijn meester uit te voeren En dien ik hem gewillig en dat komt mij Lang niet ten kwade. Andren mogen doen Als zij verkiezen: mij geleidt de vrees Niet goed te hebben dit of dat gedaan: Daarom ben 'k altijd klaar in alle dingen Mijn heer van dienst te zijn. Slaven, die bang zijn Iets slechts te doen, zijn de eenige bruikbaren, Want zij, die eerst niets vreesden, hebben weldra Alles te vreezen wat onaang'naam is. Mij zal mijn meester spoedig wel een mooie Belooning geven. Zoo doe ik mijn dienst, Dat mijn rug buiten spel blijft. Ik heb, als Hij 't mij beval, in 'n herberg de andre slaven En al ons hebbe'-en-hoûen onder dak Gebracht en kom hem nu weêr zoeken. 'k Zal Kloppen aan die deur, dat hij weet, dat ik Er ben; ik hoop hem uit dat gat gezond En wel weêr buiten te zien komen. Maar Ik vrees, dat ik te laat ben en dat zij al Hem heeft gezakkenrold. Vorige Volgende