| |
Zeventiende tooneel
Menaechmus, Grijsaard, Dokter
Bij Pollux, wat 'n beroerde dag! All's, loopt
Mij tegen! Ja, die Schui'r, die Schooi'r, die Schuimer
Heeft alles openbaar gemaakt wat ik
Verborgen wilde houden en mij bloot
Gesteld aan schande en smaad. Als 'k leven blijf,
Zal 'k hem vermoorden. Maar ik ben wel dwaas
Te spreken van
zijn
leven want behoort het
Niet
mij
toe? Op mijn kosten, aan mijn tafel
Leefde dat heer: ik zal hem nu uit hongren!
Die meid ook heeft gedaan als alle meiden
Gewoon te doen zijn: 'k vroeg de palla, die
| |
| |
'k Voor haar mijn vrouw ontstolen had en zij
Zegt, dat ze 'm mij gegeven heeft: bij Pollux!
Ach, wat 'n rampzalige kerel ben ik!
Hij zegt, dat hij rampzaal'g is.
Gegroet, Menaechmus! Waarom
Sla jij je ärmen uit? Weet jij niet, dat dat
Slecht is voor je gezondheid?
Geen heilzaam kruid zal daarvoor
Te vinden zijn. Maar zeg mij eens, Menaechmus...
Antwoord mij op wat 'k je vraag.
Drink jij rooden of witten wijn?
Gekruizigd, voor mijn part!
Begint weêr raar te doen.
| |
| |
Niet of ik purper, pimpelpaarsch of oker
Kleur'g brood eet? Of 'k gewoon ben schubb'ge vogels
Of visch met veêren te eten?
Hoor je 'm? Hij raaskalt! Haast je je niet hem
Een drank te geven, voor hij heelmaal dol is?
Laat ons nog wachten: 'k wil hem ondervragen...
Ach, je vermoordt me met je praatjes...!
tot Menaechmus
Worden je oogen wel eens hard?
Denk jij, dat ik een sprinkhaan ben?
Jë ingewanden wel eens kraken?
Gegeten heb, kraken ze niet; ze knettren
Bij Pollux, lang niet zot
Is wat hij antwoordt. Slaap je tot het dag wordt?
Slaap je zoodra je neêr ligt?
Ik 't geld betaald heb, dat ik schuldig ben.
Dat Jupiter en alle goden jou,
Beroerde üitvrager, mogen verderven!
| |
| |
tot Grijsaard
Let op zijn woorden nu; hij wordt weêr gek.
Die woorden zijn gematigder dan toen
Hij kort geleên zijn vrouw een dolle teef
Ja, jij die mij dorst dreigen met
Een vierspan paarden mij te överrijden.
Dat heb 'k met eigen ooren j' hooren zeggen,
En is 'n bewering, die ik staàf.
Weet zeker, dat jij de heilige krans van
Jupiter hebt gestolen en daarvoor in 't
Gevang gezeten hebt, en ik weet zeker,
Dat jij, toen jij er uitkwam, bent gegeeseld
En onder 't marteljuk moest loopen èn ook
Weet 'k zeker, dat jij je vader vermoord hebt,
En zeker weet 'k, dat jij je moeder hebt
Verkocht. Ben ik nù bij mijn zinnen, nu
'k Beleediging je na beleediging
Herk'les, doe toch wat er gedaan moet worden.
Zie je dan niet, dat hij weêr 'n aanval krijgt
| |
| |
Weet jij, wat 't beste is? Hem
Dan kan ik hem op mijn gemak genezen.
tot Menaechmus
Jij zal drie weken lang thee
Van nieskruid moeten drinken.
Om je te pieken en te prikken, een
tot Grijsaard
Ga! Breng de kerels hier, die hem
Naar mij kunnen vervoeren!
Nu 'k zie, dat hij weêr erger wordt, vier; zeker
Zij zullen hier daadlijk zijn;
Bereiden wat er noodig is: beveel jij
Je slaven hem naar mij te brengen.
Maken, dat hij er daad'lijk is.
| |
| |
beiden af, schichtig omkijkende naar Menaechmus
Schoonvader weg, dokter weg!
Eindlijk ben ik alleen: bij Jupiter?
Wat is dat voor een mop om mij voor gek te
Verklaren!? Sedert ik geboren ben,
Was 'k niet één dag ziek. 'k Bèn niet gek en heb met
Niemand gevochten en 'k zoek met niemand twist.
'k Zie wit wat wit is en 'k zie zwart wat zwart is.
'k Herken de menschen, 'k spreek ze aan. - Maar zijn
Die denken, dat ik gek ben, misschien zelf gek?
Wat nu te doen? 'k Woû wel in huis gaan maar
Mijn vrouw vertikt me in huis binnen te laten,
En dáár kom 'k ook de deur niet in. 'n Beroerde
Boel! Moet ik hier de nacht door brengen? 'k Zal
Toch zien in huis te komen...
verbergt zich
|
|