| |
| |
| |
Negentiende tooneel
Grijsaard, vier geeselslaven, Menaechmus, Messenio
tot geeselslaven
Bij alle gode' en menschen, draagt zorg uit
Te voeren wat ik heb bevolen en
Wat ik beveel en dat met grootsten aandacht.
Voert dezen man, zijn beenen van den grond, naar
Den dokter; als jullie je rug en beenen
Lief zijn, stoort je dan niet in 't allerminste
Aan wat hij dreigt. Wat staan jullie? Wat aarz'len
Jullie? Je hadt hem reeds moeten òp tillen!
'k Loop naar den dokter; 'k zal er zijn als jullie
Word ik vermoord? Wat is er aan
De hand? Wat loopen, bij de Goôn, die mannen
Op mij toe? Zeg, wat willen jullie, wat
Moeten jullie? Waarom pakken jullie
Mij beet!? 'k Ga dood! 'k Ga dood! 'k Smeek jullie allen,
O Epidamniërs, o medeburgers!
Komt mij te hulp! Willen jullie wel af-
Bij de onsterf'lijke goden!
Wat zie ik daar! Mijn meester, door ik weet niet
Welke schavuiten, wordt geschaakt!
't Hart mij hulp te verleenen?
En 'k ben niet bang! O Epidamniërs, burgers!
Wat 'n gruweldaad: mijn heer in 'n stad, in vrede, op
| |
| |
Klaarlichten dag, op 'n open plein, te schaken?
Mijn meester, 'n vrije man! Laat daadlijk hem
'k Smeek je, wie je ook bent, leen mij je bijstand!
Duld niet, dat 'k zoo gemeen behandeld word!
Ja, 'k zal je helpen en verdeed'gen en je
Bevrijden. 'k Zal niet dulden, dat zij jou
Vermoorden! Eerder word ik zelf vermoord!
Steek 'n oog uit, meester, bid ik je, aan den schurk,
Die je om je schouders grijpt: ik zal 'n pak ransel
Hàgelen doen op hun vier smoelen. Dat
Bij Herk'les, zal jullie van daag niet goed
Bekomen, mijn heer te willen ontvoeren!
Laat 'm los! Laat 'm los!
Ruk 't uit, dat er een holte alleen maar blijft!
Schurken, schavuiten, roovers!
Wat durven jullie me aan te raken?
Daar hebben jullie, daar!
Maakt, dat jullie gekruizigd worden! En daar!
Voor jou nog, die hem 't laatst nog vast dorst houden!
Slaven vluchten
't Is wat je toe komt! Nou, 'k heb ze op hun smoelen
Getokkeld, dat 't een aard had! Maar, bij Pollux,
| |
| |
Mijn heer, 'k kwam juist bij tijds om je te helpen!
Mijn jongen, mogen jou de goden altijd
Wel doen, wie jij ook bent! Want zonder jou
Leefde ik van daag niet langer dan de zon
Je mij pleizier wilt doen, dan moest je maar
Wat? Ik? Moest jou vrij laten?
Ja, heer; omdat 'k je toch een grooten dienst
Wie ben jij, jonge man? Jij
Bij vader Jupiter, 'k ben niet je meester.
Ik zeg de waarheid; nooit deed een
Van mijn slaven voor mij wat jij voor mij deedt.
Nou dan, als 'k niet je slaaf ben, ben ik vrij!
Bij Herk'les, ga waarheen je wilt; wees vrij.
| |
| |
Als jij dat noodig vindt.
Gegroet dan, heer en meester.
is opgekomen
Voor jou pleizier, Messenio.
Gelooven! Maar zeg, meester, wat 'k je bidden
Mag: laat mij je toch dienen net als vroeger,
Toen ik je slaaf was. Ik zal bij je blijven
En als je keert naar huis, ga 'k met je meê.
Neen, dàt volstrekt niet.
'k Ga nu naar den herberg.
Ik zal je reisbagage en geld terug
Geven; de beurs is in de rieten reistasch
Geborgen; 'k breng je daadlijk alles weêr.
Ja, breng maar alles hier.
In goede örde geven als jij 't mij toe
Vertrouwde. Wacht maar even hier, niet waar.
af
Nooit ging 't mij wonderlijk toe als 't mij van
Dáag wonderlijk toe ging! Somm'gen ontkennen,
Dat 'k ben wie 'k ben en die sluiten mij buiten
De deur. Hier is er een, die zegt, dat hij
Mijn slaaf is en wien ik vrijheid verleen;
Hij gaat me een beurs met geld halen, beweert hij.
Brengt hij die beurs, dan zeg ik hem, dat hij
Kan gaan waar hij verkiest, opdat hij niet,
| |
| |
Wanneer hij bij zijn zinnen komt, het geld mij
Terug vraagt. Schoonvader en dokter meenen,
Dat 'k gek ben. Wonderlijk is héél de boel!
't Is net een droom. Nu ga 'k maar naar die meid,
Al is ze kwaad; ik zal zien te bewerken,
Dat zij de palla mij terug geeft, dat ik
|
|