| |
| |
| |
Achtste tooneel
Schuier, Menaechmus Socicles
palla over den arm, spreekt in de deur tot Erotium
Zeker, ik zal doen wat je vraagt; ik zal
Van daag die palla repareeren laten
Zoo goed, zoo móoi, dat je zult zeggen, als
't Gedaan is: 't ding is niet meer te herkennen.
op den achtergrond
Hij gaat de palla naar den Frygiër brengen
Nu 't maal is afgeloopen, nu de wijn
Is uitgedronken, nu die arme Schuier
Buiten de deur heeft kunnen blijven schooi'ren.
Bij Herk'les, 'k zal niet, die ik ben, zijn, als
'k Niet wraak neem over die beleediging!
Eerst zien wat hij gaat doen: dan naadren wij 'm
En zullen eens een woordje zeggen.
O gij Onsterflijken! Schonkt gij wel ooit
Op één dag aan een sterflijk mensch zoo veel
Weldaden, als hij nimmer dorst verwachten!
Ik at, ik dronk, ik lag met 'n meisje aan;
'k Nam op den koop nog deze palla meê,
Die na van daag nooit meer in haar bezit
'k Kan niet hooren wat hij mummelt,
Hier, in mijn schuilhoek. Hij heeft z'n buik vol en
Praat over mij en hij verkneutert zich
Over de rol, die hij mij spelen liet!
Zij zegt, dat ik haar 't ding gegeven heb
Na 't van mijn vrouw ontroofd te hebben en
| |
| |
Toen ik haar hoorde zich vergissen, heb ik
Haar toe gegeven, of ik waarlijk met haar
Samen geweest was -; wat de meid maar zei,
Zei 'k na: wat zal 'k met veel woorden meer zeggen.
'k Werd nooit zoo goed onthaald voor zoo geringe
'k Ga den kerel te gemoet.
'k Wil met hem bakkeleien.
Zoo! Zóo! Zóo!! Jij onverlaat,
Veranderlijker dan een pluim! Ellendling!
Jij, ongerechte kerel, schandevlek
Van 't menschelijk geslacht; jij minne vent!
Waarom verdiende ik dàt, dat jij mij tot mijn
Nadeel en ondergang zoo langs den weg
Verloort? En listiglijk je aan mij onttrokt
In 't forum? Jij, jij at je zat terwijl ik
Er niet bij was? Hoe dorst je dat te doen,
Terwijl ik óok toch recht had meê te bikken?
Jongmensch, ik vraag je, wat heb ik met jou
Te doen? En wat heb jij je onhebbelijk te
Gedragen tegen 'n onbekenden man,
Die van niets weet? Wil jij soms een kwaad ding
'k Liep, bij Pollux, al 'n kwaad ding op!
Antwoord, jongmensch: ik vraag je hoe je heet.
Steek jij den gek met mij, dat jij mijn naam
| |
| |
Bij Pollux, neen; ik heb je
Vóór dezen dag nóoit ergens gezien en
Ik ken je niet; maar dat is zeker, wie
Je ook bent, als jij verstandig zijn wilt, zal jij
Heb jij m' nooit gekend?!
'k Zoû 't niet ontkennen, als 't zoo was.
Maar ik ben, bij Herk'les, wakker!
Zoû jij je tafelschuimer dan niet kennen?
Als 'k wel begrijp is, jongeman, 't jou hier
wijst op voorhoofd
Die palla aan je vrouw van daag om 't ding aan
Geen vrouw, ik gaf niets aan Erotium
Zag ik je dan niet zèlf, met een palla om,
| |
| |
Denk jij dan, dat een ieder zoo'n vies ventje is,
Als jij bent? Durf jij te herhalen, dat
Je me zag loopen met een pàlla om??
Dat doe 'k, bij Herk'les!
Zal mij vermurwen om niet aan joù vrouw
Te zeggen, haarfijn, hoe 't hier toe ging; je eigen
Verguizingen zullen zich op jou wreken:
Niet ongewroken zal jij dat maal hebben
Genuttigd!
woedend in Menaechmus' huis af
Wat moèt dat toch? Wie mij ook
Hier tegen komt, staat mij waarachtig te vern...!
Daar kraakt de deur weêr open!
slavin op
|
|