| |
Vijfde tooneel
Cylindrus, Menaechmus Sosicles, Messenio
'k Ben met succes te markt gegaan, geloof ik.
'k Zal onze schransers een goed schransmaal voor
Zetten. Maar zie, hier is Menaechmus al!
Voelt bang zijn rug
O wee mijn rug! Reeds wandelen de gasten
Voor 't huis en ik kom pas met mijn provizies
Thuis! Ik zal maar een woordje zeggen:
tot Menaechmus
't ga
| |
| |
Beminnen! Weet jij wie ik ben?
Zoû 'k niet?! Waar zijn de andere gasten?
Welke andere gasten vraag je?
Naar welken schuimer vraag je, jonge man?
Wel heel vroeg voor de schranspartij; ik kom van
Wat is de prijs voor prima offervarkens?
Maak dan voort en laat je villen
Voor 'n muntje want 'k weet zeker, dat je gek
Bent om wie jij niet kent zoo te vervelen.
Cylindrus ben ik; weet jij niet mijn naam?
Cylindrus of flauwe kul-indrus, moge
Verrèkken jij! Ik ken je niet, ik wil
| |
| |
Jij bent toch Menaechmus,
Je bij dien naam mij noemt maar waar heb jij
Jij hebt toch hier je meisje, Erotium,
Ik heb, bij Herk'les, hier
Nièts, niemendal; 'k weet niet wie jij bent.
Jij niet wie 'k ben? Ik, die je meer dan eens
Tot Ganymedes dien, als jij hier fuift?!
ziet om zich
Verdraaid! Dat hier niets is om dien vent 'n kop
Mij, die voor dezen dag jou Epidamnus
Nooit zag en nooit bezocht!
Bij Herk'les, 'k zeg niets dan de zuivre waarheid!
Woon jij dan niet daar in dat huis?
Mogen verderven wie daar wonen!
| |
| |
Is gek, zichzelf te vloeken!! Hoor, Menaechmus!
Als je mij raad vraagt, koop dan
Voor 't muntje, dat zoo even jij me wilde
Geven, een offervarkentje, weet je,
Want, werkelijk, jij bent niet snik, Menaechmus,
Om je eigen te vervloeken, neen, niet snik!
Goden nog toe, wat een vervelende
goedig, ter zijde
Hij doet 't meer, me zoo in 't ootje nemen:
Hij maakt meer grapjes als zijn vrouw er niet
Kijk eens;
opent zijn mand
heb 'k niet genoeg voor jou en voor
Je vriendje en je vriendinn'tje ingeslagen?
Wat klets je toch van vriendjes en vriendinn'tjes?
dreigt Cylindrus
Wat schelmsche duivel doet jou hem zoo plagen?
Wat 'moei jij je met mij, ik ken je niet!
Ik spreek met hem en hem ken ik heel goed.
Bij Pollux, 'k weet nu zeker, dat jij gek bent.
Het duurt niet lang, of ik heb al die dingen
| |
| |
Gekookt en klaar gemaakt: ga dus niet ver
Van huis. Wensch je nog wat?
't Beste waar, bij Herk'les, dat
Jij maar gauw aan ging leggen, terwijl ik
Die spijzen aan de woede van Vulcaan toe
Vertrouw. Ik ga naar binnen en zal aan
Erotium wel zeggen, dat jij hier wacht.
Dan komt zij je wel halen in plaats van
Je hier te laten koekeloeren.
naar binnen
Die eindlijk weg? Bij Pollux, niet gelogen
Want ik geloof, dat hier de deerne woont,
Van wie die gek sprak, die, goddank, nu weg is.
Maar ik verwonder me, dat hij mijn naam kent.
Dat is, bij Herk'les, heelemaal geen wonder.
De meiden hebben de gewoonte hier
Als een vreemd schip den haven binnen zeilt
Hun slaven en slavinnen naar den haven
Te zenden om te vragen wie de schippers
Zijn, hoe zij heeten. Dan plakken zij zich vast,
Klampen zich vast aan hun slachtoffers en
Villen zij hen en zenden hun platzaks
Naar huis. Nu ligt een rooverschip in den
Haven en achtte ik het wijs op onze
| |
| |
Je geeft, bij Herk'les, wel
'k Zal zeker zijn, dat ik
Een goeden raad gaf, als jij op je hoede
Hoû je toch stil, de deur kraakt!
We zullen zien wie buiten komt!
Zal ik me ontdoen...Hei, zeebonken, pakt aan!
Hij geeft den matrozen de valiezen
|
|