Een woord van hulde aan Willem Kloos
Het is mij een bizonder groot voorrecht gebruik te maken van de gelegenheid, mij geboden in ‘De Nieuwe Gids’, om te zeggen de groote vereering, die ik Willem Kloos steeds heb toegewijd. Hoe zeer ook omstandigheden, onvermijdelijkheden, ik zoû bijna zeggen, noodlottigheden het hunne er hebben toe bij gedragen, dat ik mijn werk niet in ‘De Nieuwe Gids’ uit gaf maar elders, nooit heb ik anders dan met de grootste sympathie en bewondering van Willem Kloos gelezen en aan Willem Kloos gedacht. Van de lang verleden tijden af, dat zijne eerste verzen in den Nederlandschen Spectator verschenen tot de latere jaren, toen ik zijne ‘gebeeldhouwde’ en daarbij zoo innig doorvoelde, doorleefde, bezielde sonnetten in majestueuzeren bundelvorm las en herlas. Ik herinner mij nog de heerlijke ontroering, die mij doorvloeide als een groot geluk toen voor het allereerst dat van trots en overmenschelijkheid doorgloeide sonnet mij toe straalde:
De Zee, de Zee klotst voort in eindelooze deining
De Zee, waarin mijn Ziel zich-zelf weêrspiegeld ziet...
Sedert ik, ontroerd en verrukt om zoo volmaakte schoonheid van gevoel-in-taal in niet te overtreffen kunstvorm, dit vers bewonderde, ben ik duidelijk in mij bewust geworden, dat Kloos een groot dichter is, ik geloof, de grootste onzer dichters-tijdgenooten. Ik heb deze waardeschatting, telkens als ik aan Kloos dacht, of zijne verzen herlas, wederom zeer innig doorvoeld en ben daarom voor mij zeker, dat zij nooit overschatting was.