aan wat gij mij deedt, zal een ènkele zin, weêr overgelezen, uit een uwer brieven mij kunnen bemoedigen in het uur der vertwijfeling, nog steeds zal uw invloed na werken. Gij waart onder wie men niet vergeet. Gij bezat de hooge gave het goede in uw evenmenschen te zien en daar steeds in schrift en woord den heilzamen nadruk op te leggen. En van ons Tijdschrift waart gij de Ziel.
Ik herinner mij steeds de avond in Genève, op het balkon van mijn kamer. Gij waart daarheen gekomen, in opdracht met onze uitgevers, mij te verzoeken deel uit te maken van de Redactie van het op te richten Tijdschrift. Ik weigerde eerst, niet waar, mij verontschuldigende, dat mijn afwezigheid eene verhindering zoû zijn voor mijn redacteurschap. Maar gij hieldt aan, en ik gaf toe. Gij wist mij te vleien, met het weldadig aandoende woord, dat mèer is dan vleierij, dat inhoudt de kracht ingietende sympathieke fluïde. En terwijl wij elkander de hand gaven, zag ik de vreugde, dat gij geslaagd waart met het doel uwer reis, maar zag ik ook de vreugde om uw reis zelve. Het zachtblauwe meer onder den zomer-starrelucht, de verre, vage Mont-Blanc-karteling daar tegen, de stad zelve tintelend van duizende lichten, die neêr tinkelden diep in het water, riepen uwe verrukking op. En ik was blijde u die beide voldoeningen te geven, maar gij gaaft mij méer ten zelfden tijd: zelfvertrouwen en kracht.
Sedert zijn de jaren voorbij gegaan en Groot-Nederland bloeide als een jonge boom. Heeft Buysse ook trouw u bij gestaan, gij waart het, Vriend, die het deed bloeien. Gij waart en bleeft de Ziel van ons Tijdschrift, dat wij liefkregen om u, die zoo hoopvol eeuw leven aan wijdde. Nooit, sedert àlle die jaren, rees er het minste geschil tusschen ù en de beide andere redakteuren. Steeds bleef er de harmonie tusschen ons drieën: een geschenk dat gij ons gaaft; een band, dien gij samen bondt. En toen ik eens, in éen mijner litteraire mismoedigheden, Groot-Nederland heb willen verlaten, omdat ik àlle litteratuur verlaten wilde, waart gij het weêr, die met éen woord mij wist doen terug te komen op mijn moedeloos besluit. Nu gij niet meer daar zijt om den verderen bloei van den steeds wassenden boom gedijen te doen, nu is het