| |
| |
| |
Met Louis Couperus in London-season
I
Een dagboek? Waarom niet? Is het niet zeer voorzichtig van een romancier niet àltijd romans te schrijven maar een autobiografie en auto-schetsjes, ja een dagboek tusschen de romans door heen te schrijven?? Jhr. Goeree is geen romancier, geloof ik, maar ik volg zijn voorbeeld: het is altijd goed een goed voorbeeld te volgen. Uit Parijs kom ik incidentloos terug in Den Haag. Wij hadden zelfs een prettige reis, bij toeval, met Prof. D. en mevrouw D., die uit Madrid kwamen, waar de Hollanders van zich hadden doen spreken. Het is goed in deze tijden van zich te doen spreken en als dit niet genoeg gebeurt moet men maar van zichzelf spreken. Omdat ik vond, dat men dezer dagen làng niet genoeg van mij sprak, ga ik het zelve doen. Iedereen geeft ‘mémoire's’ uit en het publiek vindt de minste zelf-mededeeling over iemand, wiens naam niet heelemaal onbekend is, interessanter dan gehéél zijn werk. Publiek is machtig en heeft het druk, te druk om romans te lezen: o jeugdige romanciers, laat uw grijze kunstbroeder u een raad geven: schrijf geen roman over Wilson of Keizer Willem ii maar deel mede, op de allereenvoudigste wijze, hoe ge een kopje thee drinkt en ge zult succes hebben.
Ik herhaal. Ik kwam terug in Den Haag. Dit was eigenlijk om meubels op te pakken, die nu op een zolder staan en met die meubels naar Italië te gaan, om den ouden dag te beginnen. Wat
| |
| |
een genot eindelijk den ouden dag te beginnen, in Italië, ergens in Siena, Perugia of waar ook maar!
- Ik wensch, zeg ik tot de gezellin mijner beginnende oudere dagen, in Italië iets exceptioneels te vinden. Ik zoû willen zoeken, ergens, in een aristo-paleis, in een klein Italiaansch stadje, want in Rome vind ik het zeker niet, drie ruime vertrekken, waar wij wat eigen meubels kunnen zetten en een Rome kunnen formeeren zooals wij pre-war in Florence hadden. Er zijn natuurlijk in Italië - er waren er toèn al - verarmde markiezinnen en dito prinsen, die niet denken aan kamers-verhuren maar die oogenblikkelijk zich zouden bedenken als zij de volgende advertentie lazen in ‘Tribuna’ of ‘Corriere della Sera’:
Vreemdelingen van distinctie, Nederlandsch schrijver en echtgenoote, zoeken in een der kleinere steden van Midden-Italië, drie à vier leêge vertrekken, voor langer verblijf. Informatie te verkrijgen bij de Nederlandsche Legatie te Rome.
- Want, voeg ik er bij tot mijn vrouw; ik ben overtuigd, dat onze Gezant in Rome wel even zoû willen mededeelen als de verarmde prins of vervallen marchesa om inlichtingen kwam, hoeveel romans ik geschreven heb en hoe in-fatsoenlijk wij zijn.
Mijn vrouw blijft sceptisch, wat mijn idee betreft. Ik begrijp niet waarom. Noch in Rome, noch in Florence zal ik drie leêge kamers in een aristo-paleis vinden want ze zijn daar allemaal gegeven aan syndicaten, maatschappijen en hoe die voor mij steeds geheimzinnige agglomeraties meer mogen heeten maar in Perugia, in Siena of in een ander lief, klein stadje?? En dan zoû ik weêr een ouden, braven portier hebben, met een gegalonneerden hoed, een portier, zooals ik in Florence had en die mijn huisbaas-markies of idem bazinne-prinses zoû betalen en een marmeren trap om òp te gaan, precies als ik in Florence had, pre-war.
- Ik zal nooit zoo iets exceptioneels vinden, wees mijn anders zoo lieve vrouw koel en hoonend af. Drie leêge en groote kamers in een paleis te Perugia of Siena. Daarbij, Siena is koud...
| |
| |
Ik vind haar niets aardig. Waarom mijn illuzie zoo den kop in te slaan? Ik ga een beetje verontwaardigd uit. Er doet iets pijn in mijn hart, om hare hooning. Wat zal ik doen? Wel, ik loop even op ter somptueuze redaktie-kamer der Haagsche Post.
De heer v.O. ontvangt mij vriendelijk als steeds.
- Terug uit Algiers en Tunis? Wel, dat is goed! U heeft nog al gezellig geschreven over die ‘geschroeide stranden’. Wat gaat u nu doen?
Ik moet het zeggen. Ik moet mij los maken van het verdriet, dat mijn vrouw mij deed door zoo te hoonen mijn plan van die advertentie in de ‘Tribuna’ en van die drie ruime, leêge vertrekken, zalen, meen ik, met heerlijke marmeren schouwen, ergens bij een armen prins of arme marchesa, die niet dàcht aan kamers-verhuren. (Beroepsverhuurders uitgesloten.)
- Wel, antwoord ik, een beetje triestig, ik kom eigenlijk mijn meubels inpakken, ik moet De Gruyter waarschuwen...
Stijfhoofdig in mijn idee-fixe, ga ik voort:
- Ik wil mijn ouden dag beginnen, ergens in Italië en...
Ik vertel den heer v.O. mijn plan, dat ik innig caresseer in het diepst van mijn ziel. Bij een armen prins...
En ik draaf er op door.
- Zoû u niet liever, suggereert de heer v.O. zeer ernstig, dien ouden dag maar wat uitstellen? En voor ons naar Java gaan?
- Naar Java? schrik ik ébahi.
- En dan langs China naar Japan?
- Naar Japan?? herhaal ik openmonds.
- Ik zoû tenminste dien ouden dag maar wat verder in het verschiet weg schuiven! drijft de hoofdredakteur-directeur der Haagsche Post door. Werkelijk, uw Afrikaansche brieven waren wel te lezen, zoo zelfs, dat...wij u heel gaarne naar Java zouden zien gaan en dan langs China, naar Japan. U moet maken, dat u daar in den kersentijd komt...
Dit is iets als de verrassing van Hoey! Java? China?? Japan??? Drie maanden op zee, uit en thuis; zes maanden om het Uiterste Oosten in causerie na causerie weêr te geven tot waar de Rijzende
| |
| |
Zon aan de kimmen verschijnt tijdens den kersenbloesembloei!
- En mijn oude dag? roep ik uit. Mijn vervallen marchesa? Mijn prins in Siena of Perugia? Ik geloof waarachtig, dat ik al met De Gruyter heb getelefoneerd! O neen, want ik kom nooit aan de kletsbel: ik kan niet hooren door dat ding; ik ben al doof; de oude dag...
- Ik wil niet meer hooren over uw ouden dag, meent de heer v.O. Ik vermoed, dat ik goed doe - ik, die mijn leven aan de telefoon slijt - even te telefoneeren of ik een mooie hut voor u en natuurlijk voor mevrouw, want die zal u wel willen vergezellen, krijgen kan naar Java, in October...
Lezer, ik wil slechts op de meest vluchtige wijze dit dagboek samenstellen en daarom u alleen nog mededeelen, dat ik een half uur na dit gesprek niet meer dacht over Italië, drie kamers in een oud paleis, mijn meubels en een ouden, braven, gegalonneerden portier, dien ik zelf niet bezoldigen zoû maar...over Java, China, Japan!!
En als ik nu even een ernstig toontje mag doen klinken, zoû ik willen zeggen: ik ben wel even geroerd door het breede gebaar van den heer v.O., dat mij met zulk groot vertrouwen uitnoodigt naar het Verre Oosten te gaan, niet om economische toestanden te bestudeeren, niet om de Japansche diepzee te peilen, niet om de oeroude Chineesche kultuur in een serie van doorwrochte artikelen neêr te leggen, niet om een beeld van onze Nederlandsch-Indische kolonisatie te geven, van den val van Jacatra af tot de Sarikat-Islam toe maar enkel om eenige luchtige toeriste-brieven te schrijven. Het is een vertrouwen, dat mij bijna verlegen maakt maar eigenlijk weet men nooit zelve wat men waard is en als mijn praatjes over Sahara en Atlas met alles en allen wat mij tusschen beiden trof, nu werkelijk iets waard zijn geweest voor de lezers van de hp, dan zal ik het er maar op wagen ook Papandajan en Boeroeboedoer te bezoeken, te bezien en weêr te geven in vluchtige woorden, die ik - hier was de heer v.O. zeer op gesteld - aangeteekend moet zenden naar het Noordeinde in Den Haag: iets wat ik, ter vereenvoudiging, met de Algerijnschepraatjes
| |
| |
altijd verzuimde te doen! Zoodat er ook nooit één verloren ging.
De veertien Haagsche dagen zijn voorbij. Ik woonde in ‘Duinoord’ en nu zal iedereen van Duinoord het den op de Mauritskade geboren Hagenaar vergeven, dat hij beweert, in Duinoord wonende, even goed zich te kunnen voorstellen in Nijmegen of Arnhem te wonen. Neen, mij is Duinoord niet Den Haag: het Ververschingskanaal had nooit dat groene, Venetiaansche luchtje van de dierbare gracht met de hooge brug, waarbij mijn wieg eens stond: een parfum, dat gij misschien ‘stankje’ noemt maar dat walmde om diezelfde wieg en mijn zuigeling-droomen omwalmde, zoodat ik er geen kwaad van spreken kàn, wat gij ook daast van moderne stadshygiène...
Ik had lust eens naar Engeland te gaan. In Juni is het een mooie tijd. Ik ben in twintig jaren en meer niet in Londen geweest. En ik schrijf aan den vertaler mijner al te vele boeken:
‘My dear T...’
Want ik schrijf hem eens in het Hollandsch. Dat ik in Londen kom. Hij schrijft mij terug:
‘Je meldt mij, dat je na je Afrikaansche reis, die je volbracht om uit te rusten van Haagsche drukte, komt uitrusten in Londen van Afrika en dat “during London-season”. Ik zal blij zijn je weêr te zien maar je denkt er toch niet aan gelijk een heremiet te leven??’
Ik sein terug:
‘Wil in Hyde-Park zitten droomen; ook in British Museum bij Elgin-marbles.’
T. seint terug:
‘Allerdwaast idee. Voor verkoop van boeken beter te lunchen, te tea-en, te dinceren in verschillende clubs en bij personen van aanzien. Vertrouw op mij. Bereid voor ontvangst, invitaties, etc. Laat alles aan mij over.’
Ik ben er bij. Mijn onvoorzichtige wensch Londen weêr te willen zien, groen Hyde-Park en dan de ‘sacrilegiously’ uit Hellas weggevoerde Elgin-marbles, heeft gemaakt, dat ik in Juni zal zijn
| |
| |
een season-mensch!! Groote goden, en ik, die niets liever wensch dan tusschen bloemen en vogelgekweel te liggen droomen bij een murmelend water! Vreemde keuze, zult ge zeggen, dan juist Londen te kiezen. Ge hebt absoluut gelijk. Ik was idioot niet te denken aan de heide bij Putten.
Enfin, wij gaan, of liever wij gingen naar Londen, want het is beter nu in onvolmaakt verleden tijd te spreken. Ik ging 1 Juni en trein- en booturen werden nagekeken en een hut werd genomen op de St. Georges. Maar toen wij een kwart vóór 10.23 aankwamen aan het Hollandsche Spoor, was er rijkelijk gesmoes onder de kruiers en de bagage-wegers (what is their official name?).
- Meneer, wanneer wil u eigenlijk met die koffers naar Londen?
- Wel, zeg ik, verontwaardigd. Om 10.23.
- Die haalt de boot niet aan den Hoek, meneer!
- Wàt zeg je??
- Jawel, die haalt de boot wèl!
- Neen, die haalt de boot nièt!
Er was tusschen de gekielde autoriteiten verschil van opinie. En ik, die trotsch was, daar ik de woestijn doorkruist had zonder één fout te maken, zag mijzelven plots met mijn koffers in Den Haag de boot aan Hook of Holland missen!
- U haalt hem wèl, meneer!
- U haalt hem niet, meneer!
- Wat gebeurt er dan!? riep ik radeloos uit, dat jullie het niet eens zijn!
- Het is 1 Juni, eerst dag zomerdienst!!
- Roep me dàn een auto, die me met mijn koffers naar Londen, ik meen naar den Hoek brengt! riep ik uit.
Zoo gebeurde het. Omdat 1 Juni, eerste dag zomerdienst, van klassieke verwarring schijnt aan onze stations. Wel, in langen-dag duister tuften wij tergend langzaam naar Hook of Holland...Als ik niet zoo ge-agiteerd was geweest, had ik kunnen genieten van schilderachtig 's-Gravenzande in nachteffect...
Maar nu laat ik u ‘en suspens’ of ik de boot haalde of niet want dat interesseert u natuurlijk zéer...
| |
| |
| |
II
Na eenig dwalen en zoeken en uitkijken in den lichten avond, die doorstraald werd met het zoeklicht, wees de brave kellner van een café, zich zettende naast onzen ietwat wezenloozen, doodkalmen chauffeur, hem den weg naar de boot. Ik haalde de boot naar Engeland!! En nu even dit: waarom gaat iedereen, die wat koffers heeft, maar niet met een auto van Den Haag naar Hoek? Want het verschil is luttel als ge auto van huis of hôtel naar station + biljet Haag-Hoek en inschrijven bagage vergelijkt met auto Haag-Hoek (ƒ 25). Ik wil u niet overstelpen met praktische raadgevingen, maar de wijze les, die ik putte uit de verwarring zomerdienst-begin 1 Juni is deze: dat ik voortaan altijd met een auto van Den Haag naar Hoek zal gaan.
De crossing miste interest maar was rustig. De formaliteiten te Harwich waren wat omslachtig maar werden goedig volbracht. Wat het doel mijner reis was, moest ik zeggen. Ik kon naar waarheid verzekeren, dat de Nederlandsche Gezant te Londen ons had uitgenoodigd te komen dineeren met vele leden der Nederlandsche kolonie en mij had verzocht den volgenden dag een lezing te houden in het Gezantschapsgebouw. Het maakte niet den minsten indruk op den ambtenaar der formaliteiten. ‘U komt dus voor een bezoek?’ Dat was voldoende. Wilt u dus naar Londen komen, dan is het voldoende, dat uw reisdoel zij de inkoop van een Engelschen das of een afspraak met een lief meisje. Als ge maar geen bommen meê neemt in uw valies. Ik reis nog steeds zonder bommen. - Anderhalf uur wachten in den trein. Die schijnt, wegens de coal-strike, met hout gestookt te zullen worden, ik meen de locomotief (verwacht geen correctness van mij waar het machines betreft, want ik zoû u zelfs geen naaimachine of mijn eigen horloge kunnen uitleggen). Eindelijk stommelt het Harwich-treintje weg. Na enkele uren hout-stokens bereiken wij Londen. ‘Laat geen strike je weêrhouden’, had Tex mij geseind. ‘Want gaat er geen trein, dan halen wij je af met een auto.’ Einde- | |
| |
lijk om twaalf uur, Liverpoolstreet-Station. Ik herken dadelijk Tex. Ik heb hem in jaren en jaren niet gezien, mijn niet genoeg te waardeeren Engelschen vertaler. Hij wijst mij een keurigen auto. - De auto van McK., legt hij uit. (Ge weet nog niet, dat McK., de jonge, schitterende, succesvolle auteur van ‘Sonia’ is, die tweemalen reeds een voorrede schreef voor mijn vertaalde boeken en welke oudere auteur apprecieert niet de hulde der jongeren: vertrouw geen grijzen auteur, die beweert, dat hem die niets schelen kan!)
Een ‘fourwheeler’ neemt onze koffers meê op zijn dak en wij tuffen, met bloemen ge-eerd, door Babyloniesch Londen. En komen aan in ons hôtel, dat ik citeeren wil als ‘Royal’ want alle namen in deze bladen vermeld ik maar ‘en raccourci’. Mrs. Tex ontvangt ons en bloemen biedt zij mijn vrouw. Zij is een fijne, grijze, slanke Engelsche vrouw, every inch a lady, iets wat je zoo dadelijk treft. Ik heb dadelijk sympathie voor haar. ‘Ik heb Tex gebromd’, zegt zij dadelijk, met een blik van verwijt naar haar man, ‘dat hij niet in een ander hôtel kamers voor jullie genomen heeft. Hij heeft zich laten verleiden omdat dit zoo dicht bij ons huis ligt.’ Maar de hall is heusch vroolijk en vol bloemen (ditmaal nièt voor ons). Onze kamer is echter wat donker. Ik vraag dadelijk twee kamers met een badkamer. Zij zijn nu heusch wel goed en er is zon, maar Mrs. Tex is nòg niet tevreden. Ach, we komen in allerlei soort van kamers terecht en ik ben benieuwd hoe het zal zijn in Japan. Thans begint het kofferleven. Als Tex en Mrs. Tex ons alleen hebben gelaten, om uit te rusten (!), beginnen wij uit te pakken. Sedert zal ik dikwijls gedurende mijn ‘stay’ in Londen weemoedig mij beklagen, dat ik geen secretaris heb en zelfs geen ‘valet’ en mijn vrouw geen femme-de-chambre. Rusten? Wij pakken onze koffers uit. Weet ge wat dat beteekent? Dat beteekent - immer en altijd, hoe ge het ook dertig jaren hebt overdacht - zoeken, niet vinden, rommel maken, sleutels verwarren, oogenblikkelijk iets verliezen, dat ge zoo juist in handen hadt en niet eerder terug zult vinden, vóór ge na een maand weder
| |
| |
vertrekt; waar is dit?; waar is dat?; kamers, badkamer dadelijk vol, overvol, mijn schoenen, die op een paradis-hoed van Dd. terecht komen, zoodat zij mij bromt en ik haar verwijt, dat zij te nerveus is om mij in London-Season te volgen; wij zullen dus, meenen wij beiden, ten snelste echtscheiding aanvragen, maar wij worden geroepen aan de ‘phone’: gelukkig is de kletsbel vlàk naast ons appartement; wat een zegen! Omdat ik nooit kom aan de telephoon, baant mijn arme Dd. zich een weg door japonnen, kostuums, hoeden en schoenen...Weldra hoor ik haar: hallo! hallo!! Ik beklaag haar nu innig: zal ik mij beteren? Ook maar aan de ‘phone’ komen?? Het ellendige ding! Het knerpt en knerst altijd door mijn zenuwen heen...Zij komt terug.
- Mrs. F.S. vraagt of we vanavond komen dineeren!
- Allergezelligst! roep ik uit. Je hebt toch aangenomen?
- Ik woû het jou even vragen!
- O, had maar dadelijk aangenomen!
Ik mis den moed mijn goede voornemens omtrent de ‘phone’ ten uitvoer te brengen. Dd. - zoo zal ik haar voortaan maar noemen - terug naar de ‘phone’.
- Ja, dolgaarne!
Schoenen, hoeden, etc. zijn nu geschikt en weggeborgen. In den chaos der dingen, zenuwen en hersenen is eenige orde en rust. Het is werkelijk een Edensche toestand in onze kamers en zielen. Wij rusten uit, wij rusten nu werkelijk uit...
Dien avond - 2 Juni - dineeren wij alleen, allergezelligst bij de F.S.'s in hun elegante huis op Hans Place. Beiden Hollanders, zijn zij beiden zeer Engelsch. S., man-of-business, genaturalizeerd in Engeland, ontmoeten wij voor het eerst: werkelijk, hij leest mij! Hij leest Herakles en De Ongelukkige! Het zal mij voortaan treffen in Engeland, dat mannen - zelfs van business - romans lezen, ik meen boeken-van-litteratuur. Weinig mannen doen het bij ons en het treft mij hier als iets zeer bizonders. S. leest mij in het Hollandsch. Het diner, om de glanzende, mahony-houten tafel, is echter plots ge-interrumpeerd door een impulsie van Mrs. S. Zij is
| |
| |
een vrouw van impulsie's maar daarom niet minder bekoorlijk. ‘Als wij naar het Russische ballet gingen?’ Waarom niet? Er wordt ge-‘phoned’ om een box. Wij hurry-en het diner wat af. We gaan naar het Russische ballet.
Wij hadden het reeds een paar malen in Parijs gezien, in de Grand-Opéra. Maar hier, in The Prince's Theatre, is het eigenlijk beter te waardeeren in zijn détails, omdat de zaal kleiner is en wij er dichter op zitten. Helaas, ge weet, dat Nijinsky...krankzinnig werd en zich een tijger waant! De tragedies der schoonheid zijn raadsels voor onze arme menschelijkheid en alleen de wreede goden, die hunne slagen slaan, lossen die raadsels op.
Wij komen een beetje laat, in onze box, met een effect van zich installeerende dames en behulpzame gentlemen. Ik verdenk Mrs. S. - soms noem ik haar Mevrouwtje B., bij haar voornaam - wel een beetje van zoo'n effect te houden. Het is ook wel even elegant; afslaan van avondmantel, handschoenen en sac of taschje neêrleggen, vooral als je weet, dat iedereen naar je kijkt. Wat hebben mooie, goedgekleede vrouwen toch voldoeningen, die wij, sevère mannen, nooit mogen hebben. En wij zien naar the Three-Cornered Hat. Spaansch-Russiesch. Genomen uit een verhaal van Alarçon. Choreografie van Martinez Sierra. Muziek van Manuel de Falla. Scenery en Costumes van den beroemden Pablo Picasso. De Molenaar wordt gedanst door Woizikowsky. Maar de looze Molenarinne door Maria Dalbaicin, een èchte gitana, die debuteert.
In onzen tijd van vreemde overgangen en wereld-evolutie doet zoo een mondain theater en ballet-schouwspel overstelpend, verbijsterend aan. Sedert zal ik steeds in Londen hooren: wij leven op een vulkaan! Onze civilizatie heeft uit! Er komen nieuwe tijden! Wat zal de dag van morgen brengen! Coal-strike! Revolutie! Bolschevisme! Hooren zal ik het uit de monden van staatsmannen, kunstenaren en wereldsche vrouwen. De season in Londen is doortrild van deze apprehensie: ‘Laat ons doorleven! Genieten wij
| |
| |
de laatste momenten van den tijd, waarin wij geboren werden en die voorbij gaat, als herfstloover in den stormwind!’ Dat is de stille of luid uitgesprokene of zelfs schril uitgelachene gedachte, die elk van deze menschen, gerokte mannen en bejuweelde vrouwen, rondom mij bezielt.
Het ballet. Het gemodernizeerde, ouderwetsche ballet. Ik hoû niet van Picasso's gestyleerde decoraties. Zij zijn voor mij te simpel in vergelijking met de somptueuze kostumen en het geraffineerde gebaar der dansers en danseressen en dus niet in harmonie. Ernest Ansermet dirigeert het orchest en is als een zwarte zwaan, Assyriesch gebaard - hoewel een zwaan nooit gebaard is - maar zoo donker van haar en statig zwemmerig van glijdend gebaar heeft hij niets van Mengelberg en drijft hij meê op de muziekkabbeling van zijn orchest. De gitana - eene onvervalschte, zij - wordt zeer bekritizeerd en vergeleken bij de Russische eerstedanseressen. Hare emotie van debutante danst en deint en hijgt met haar meê. Zij is deftig Spaansch en toch dartel, als zij den Gouverneur met zijn tricorne voor den gek houdt en in den molenstroom doet vallen. Woizikowsky is een allerslankst molenaartje, een onmogelijk molenaartje, maar een danser van dolle energie, humor en vitale, allerslankste viriliteit. Trots dat ranke figuur, toch een mannetjesventje: wat veeren die spieren bij dat snelle doorbuigen der knieën! Die Russische dansers zijn toch de dansers par excellence.
Toen hebben wij nog even Les Sylphides gezien. Wij zagen het reeds in Parijs. Maar op het tooneel van de Grand Opéra ging verloren hoe fijntjes van den jare '30 die romantische rêverie was. De blanke, op de teenpunten zwevende silhouetten met de zoete gezichtjes van onze grootmoeders, in de het kopje zoet omvattende, gladde kapsels, de lange puntcorsages van onze grootmoeders en de lange, tulle balletrokken van dien tijd, de lief gemaniereerde gebaartjes en standen en houdingen, absoluut onnatuurlijke sylfen maar geheel in den stijl van den tijd gehouden, als keep-sake- | |
| |
plaatjes, als beelderige bonbon-doos-plaatjes en zóó gratieus ouderwetsch en aanbiddelijk gekunsteld, dat je er om glimlachte en tegelijk bekoord was. Lydia Lopokova, met haar open mondje en onschuldige sylfe-oogjes van den jare '30 - wie heeft er niet nog een oud familie-portretje van zijn moeder of grootmoeder - ze werden in dien tijd zoetjes ge-aquarelleerd door Valois -, dat precies lijkt op Lydia Lopokova, als zij de ‘Sylfe’ uitbeeldt, met als partner Wladimirow, een herder of faun of wat ook in een wit zijden tricot en een zwart fluweelen buis! En hunne mazurka's ontrollen zich tusschen blauwe tooneelnachtschemer en fonteingesproei blank en het is alles even onmogelijk, ‘gemaakt’, zoetsappig en lief maar zoo beelderig in stijl gehouden, dat het volmaakt is als retrospectieve kunst en niet anders had moeten zijn.
En dat zie je aan, in je rok, tusschen je gedecolleteerde dames, in een box van The Prince's Theatre, in een volle, elegante zaal. En onderwijl denk je aan coal-strike, aanstaande revolutie, Bolschevisme...En je ziet om je heen: zij applaudisseeren en zonder claque. En dan zie je, dan voèl je...dat iedereen op dat oogenblik denkt aan coal-strike, Bolschevisme en aanstaande revolutie...Maar dat iedereen probeert er niet aan te denken...En vergeten, vergeten wil, aanbiddende de insipide, adorable zoete bekoorlijkheid van de tijden onzer grootmoeders...
| |
III
Ik had na dien eersten Londenschen dag (2 Juni), dag van aankomst, filozofie en mondaniteit, als een roos geslapen. En ging 's morgens naar Tex, die woont vlak bij de Headquarters van den Duke of York, vlak ook bij ons hôtel. En het was wel vreemd, daar midden in W.E. van Londen, op het plein van die Headquarters al die kanonnen te zien: tal van matroosjes lagen er gezellig, blootneks en wijdbroeks tusschen genesteld, te praten, te lezen, te rooken maar niettemin stonden die vuurmonden in dreigende
| |
| |
pozitie...Ik dacht, dat ik te veel verbeelding had maar toen ik met Tex sprak, verzekerde hij mij, dat het een voorzorg was, mocht iets van revolutie uitbreken. ‘Wij leven op een vulkaan’...is het motief, dat iedereen hier zoo niet in zijn mond toch op zijn hart heeft. Intusschen rolt Londensch season vrij druk voort en is het prachtig weêr, met meestal een vrij klare lucht, om de coal-strike, zonder de gewoonlijke Londensche ‘haze’: je kan je boordje een uur langer aanhouden dan je gewoon bent in Londen maar de schilders zijn wanhopig want Londen's atmosferische wazigheid is geheel anders dan zij uit Whistler's school hebben geleerd. Ik zoû met Tex gaan lunchen in de Reform-Club en kennis maken met onzen uitgever, Th.B. en met Mck., onzen jongen auteur, Tex's vriend. Mrs. Tex spreek ik een oogenblik en weêr krijg ik den indruk hoe beminnelijk zij is en fijn ladylike. Uitgaan doet zij niet:
- Tex likes better to do it as a bachelor.
Tex poogt zich te verdedigen maar Mrs. Tex critizeert nu zijn das, die vertoont zijn school-colours, ik weet niet meer welke: het was wèl een ‘showy’ das, vond ik.
- Kijk naar Coup's stille das! wijst Mrs. Tex.
Ik geef toe, dat ik allerstilst met dassen geworden ben in Holland en met de rijpere jaren. Naar den Club. Ik ben er ge-introduceerd door Tex, bijgestaan door Mck. en Lord R. Het is alles héél beminnelijk en nog maar het begin. Ik maak kennis, hier en daar, met Engelsche schrijvers, critici en met letterlievende lords maar héél duidelijk blijven hunne namen en gelaatstrekken niet in mijn gehoor en geheugen hangen.
- Dat doet er niet toe, zegt Tex, wien ik mijn nood klaag. Enfin, ik blijf glimlachen en murmel telkens met de minst mogelijke belangstelling: how do you do? Waar niemand ooit op antwoordt. Niemand zal je ooit toevertrouwen hoe een wanhopige hoofdpijn hij heeft of dood moê is van in Londen's scason te lunchen en te dineeren.
- Wanneer is Ascot? vroeg ik eagerly. Ik moet absoluut naar Ascot!
| |
| |
- O, dat weet ik niet precies, antwoordt Tex mij minachtend. Ascot schijnt niet zoo erg interessant in deze letterlievende kringen. Maar mij interesseert zoo een mondain, elegant gedoe van paarden, jockey's en japonnen bizonder.
Wij zitten aan in de eetzaal; Tex is gastheer en bestelt. Hij moet zelf alles wat hij bestelt op het papiertje schrijven van den butler maar vertikt dat, wat ik heel verstandig vind. Wel, we praten heel gezellig. Ik zal voortaan iederen dag van mijn stay in Londen lunchen, dineeren en praten. De fyzionomieën zullen wisselen rondom mij als een kaleidoscoop en ik hoop nooit ook maar de minste verbazing te toonen als wie ook, Hollander of Engelschman beweert, dat hij mij twintig jaar geleden ontmoet heeft. Dat is gelukkig iets, dat de tactvolle Engelschman veel minder doet dan de spontane Hollander. Werkelijk, je moet nooit iemand willen herinneren, dat je hem twintig jaar geleden de hand hebt gedrukt en opinie's over het weêr hebt gewisseld. Toen ik nog jong was, stond ik stupéfait bij dergelijke even wat opdringerige in-beslagneming van je geheugen; nu echter grijnsglimlach ik dadelijk bij zulk een gelegenheid alsof ik mij alles heug van zulk een dierbaar oogenblik en interessante ontmoeting in het verleden...Hebt ge ooit wel eens zomervliegen zien dansen hun zomerdans, midden in een vertrek? Zij tikken tegen elkaâr, al zwevende, met een gratie, waarin rythme en etiquette zich openbaart. Zij wisselen, al tikkende de koppen tegen elkaâr, scherpe hoeken beschrijvende, in arabesken, geweven in het ijle onder een lamp of kroon, hunne beleefdheden, hunne ‘How do you do's’ en hunne ‘I am so pleased to meet you!’ Zoo zullen wij voortaan precies in Londen's season doen. Precies als die gratieuze, ceremonieele vliegen. Soms zien die vliegen elkander nóóit meer in hun vliegenbestaan evenmin als ik terug zal zien de charmante lui, naar wier gezondheid ik heb gevraagd en die zoo verrukt waren mij te ontmoeten.
Humanity is toch wel aardig, vooral als je haar niet au serieux
| |
| |
neemt. Wat maken deze menschen van intellect en society niet van hun vliegenbestaan! Maar zoo ik hierover ging uitweiden, zoû ik vergeten u te vertellen, dat na koffie gedronken te hebben in de committee-room, ik een hoogen hoed ben gaan koopen en dat is veel interessanter. Ik was zoo naïef te meenen, dat het ding eigenlijk uit de mode was. Dat niemand het meer droeg. Maar grijze hooge en hooge zijden zijn absoluut in de mode en daarom gingen McK., Tex en ik er een voor mij koopen - één maar, een zwarte zijden en geen parelgrijze erbij, omdat ik een vreeselijk zuinige jongen ben en the Hatter (met een nadruk op the) mij wel wat heel duur scheen. En te bedenken, dat ik nog een keurige zwarte zijden (maar een paar jaar oud!!) in Den Haag had staan! Had ik mijn kachelpijp maar meêgenomen! Ik vervloekte mijn lichtzinnigheid, mijn onwetendheid, mijn ondoordachtheid. Enfin, wij gingen naar ‘the Hatter of London’. (Nadruk op the.) Het eerste wat mij treft, terwijl de winkelbedienden mij om strijd hooge hoeden voorhouden, is een koningskroon. Een echte koningskroon, een middeneeuwsche om een purper fluweelen baret heen! ‘Een koningskroon uit de tweede hand te koop bij The Hatter of London?’ informeer ik. Hoe verkeerd zijn vaak de eerste indrukken van wie als métier heeft gekozen ‘indrukken te zamelen’, ik meen litteraire journalisten, journalistische literary men! Die van iederen indruk een causerie of welk praatje ook pogen te maken. Wel, mijn eerste indruk van die middeneeuwsche koningskroon was absoluut foutief. The Hatter of London (nadruk op the) verkoopt niet koningskronen uit de tweede hand. Aan wie trouwens zoû hij ze verkoopen? Een o wër, die een koninkrijk koopt, bestelt liever een kroon bij den allereersten juwelier van New Bond Street of de Rue de la Paix, en een afgezette koning, in onze dagen,
bewaart de zijne, wil ik hopen, onder zijn sentimenteele souvenirs en lijdt liever honger...Wat was dàn die kroon, wilt ge weten. ‘Die kroon is Kean's kroon, waarmeê hij Richard iii speelde’, zegt glimlachend The Hatter of London. Ik had, vóor ik hooge hoeden paste, het ding even opgezet! Heiligschennis! Ik ontkroon mij dadelijk, plaats met eerbiedige handen
| |
| |
voor zoo groote gedachtenis, de kroon weêr in de vitrine. En pas hooge, zwarte zijden.
Het is een buitengewoon ernstige zaak. Ik dacht, dat een hooge hoed een hooge hoed was, als hij maar in de mode was. Maar hij moet je stààn. De ‘brim’ kan iets meer gebogen of recht uit staan: iets persoonlijks - maar heel weinig - mag en moet de hooge hoed hebben. Ik pas er verschillende op en Mck. en Tex jugeeren.
- Zal je nooit wat jullie een ‘dop’ noemen dragen bij je rok? smeekt Tex. Jullie hebben in Holland en elders zulke vreemde ideeën omtrent hoeden. Ik was zoo bang, dat je een hoogen hoed zoû koopen in Parijs of in Den Haag. Zal je liever een strooien hoed, een pet, wat ook maar, dragen bij je rok dan een ‘dop’?
- Ik zal Kean's kroon van Richard iii bij mijn rok dragen, stel ik Tex gerust, die daarna koopt wat zij hier noemen een Homburghoed of een Monte-Carlo-hoed en wat niet anders is dan een grijs viltje met een zwart lint.
Om die kwestie-hoed heb ik glad vergeten u te vertellen van wat wij aan het déjeuner in den Reform-Club met onzen uitgever Th.B. hadden verhandeld. Wat is nu op het oogenblik in Londen's Season het belangrijkst: je hooge hoed of je besprekingen met je uitgever? Ik geloof de eerste, maar nu die afgehandeld is, ben ik vrij te vertellen van de andere. De besprekingen handelden over The Inevitable, dat is de Engelsche vertaling van Langs Lijnen van Geleidelijkheid. Ik moet in deze bladen wel eens spreken van mijn eigen boeken, want het is een beetje om deze, dat ik naar Engeland ben gekomen. Ja, wat leer je al niet, als je ouder wordt. Een maand London-Season meêmaken, alleen ter wille van ‘business’. Ik ben, geloof ik, wel erg gezonken. Je te vertoonen om te maken, als een echte intrigant, dat je Engelsche vertalingen meer worden gelezen en misschien wel verkocht! Ik vind het eigenlijk allerminst!! Te gaan déjeuneeren en dineeren hier en daar om reclame voor je eigen te maken! Most horrible, most horrible!!
| |
| |
Dus, ik moet wel eens over mijn eigen boeken schrijven. Langs Lijnen...maakte indertijd in Holland - twintig jaren geleden - niet meer dan een succes-d'estime. Van Nouhuys vond het niet goed. Ik zelf zag er fouten in. Onlangs werd het door Tex vertaald niet voor Engeland maar voor Amerika. Het maakte in Amerika furore...ja, ik moèt nu eenmaal alle dingen eerlijk bij hun naam noemen! En men leest nu in Engeland de Amerikaansche editie en de Amerikaansche editie maakt in Londen...furore! Het is zoo aardig zooveel goeds opeens te hooren van een boek, dat je twintig jaar geleden schreeft. Oudere letterkundigen komen knie aan knie bij me zitten in Reform-Club en zeggen me: ‘You know, the most beautiful book I read of you is...The Inevitable.’ Dus, onze uitgever, de joviale Th.B. denkt er aan een Engelsche uitgave ervan te geven. Alleen de titel...De titel van The Inevitable is in Engeland reeds ‘forestalled’ door een anderen uitgever. Nu heeft Mck. gesuggereerd: The Law Inevitable. Een mooie titel, even poëtiesch. Maar...maar...er komt een bed in voor op het einde van het boek! En onze uitgever vindt dat bed vreeselijk tragiesch.
- Kan dat bed er niet uit? vraagt Th.B. Ze zullen dat bed heel ‘immoral’ vinden.
Tex is ge-ergerd; ik kan niet anders dan in lachen uitbarsten.
- Als een bed zoo ‘immoral’ is, zeg ik, maak er dan een divan van of iets anders!
Tex geeft eerst toe: je uitgever is toch je uitgever en een machtig man. Dan cabreert Tex zich weêr en zegt:
- Neen, waarlijk, het bed moet er in blijven: ik kan niets veranderen aan het slot!
En zoo scheiden we en het bed en de heele Engelsche uitgave van The (Law) Inevitable blijft in de lucht hangen.
Oude, dierbare boeken! Langs Lijnen...en de Kleine Zielen...En Van Oude Menschen, de Dingen, die Voorbij gaan. Eerst hier in Londen, na zoo iets als twintig jaar, hoor ik ze roemen met enthoeziasme. Zeker, ik had wel altijd, geloof ik, een goede pers in Holland, maar enthoeziasme er voor, eerlijk gezegd, dat miste ik
| |
| |
wel eens in Hollandsche kritiek en conversatie. En het is vreemd, zoo warm als het hier naar mij toe komt. Sedert jaren dacht ik niet meer aan die boeken, zag niet meer naar ze om, was ze vergeten: ik geloof, voor een schrijver, het eenige middel om àndere boeken te schrijven. En nu komen ze naar mij terug, in hun Engelsche kleedij, waarin Tex ze zoo uitstekend doste. En met ‘Langs Lijnen...’ is ook ‘Van Oude Menschen’ een succes in Amerika en...wordt het verfilmd en kent iedereen het hier in Londen. Maar ge zult mij wel willen gelooven als ik u verzeker dat ik het niet zien ga!
- En De Komedianten? vraag ik in onze taxi aan Tex. Je vindt het zoo een gezellig boek. Denk je eraan het te vertalen?
- Ik denk er wel aan, zegt Tex. Maar eerst moeten we The Hidden Force (De Stille Kracht) zien te plaatsen en Th.B. zal dat natuurlijk ook ‘immoral’ vinden met zoo een residentsvrouw, als jij geliefde te creëeren. En De Komedianten...nu, dat is zóó ‘hot stuff’ voor Engeland...dat moeten we zien uit te geven ‘by subscription’, zooals Georges Moore zijn boeken tegenwoordig uitgeeft. Anders krijgen we den censor en ‘the police’ achter ons aan.
- Waarachtig? zeg ik gescandalizeerd. Dan zijn we toch wel veel zuiverder van litteraire opvatting in Holland; ik meen ‘the police’ is dat! en tegelijkertijd herinner ik mij een in-beslag-neming van ‘De Hel’ van Barbusse, een moreele maatregel, waar ik nooit wat van begrepen heb.
| |
IV
4 Juni. Ik word wakker en denk na over het gezellige diner, dat we gehad hebben op Hans Place, bij de S's. Een jonge Amerikaansche uitgever, met zijn heel mooie vrouw; I., een jong, maar serieus diplomaat, secretaris geweest van Lord M., ook wil ik niet vergeten de Italiaansche huisgenoote, Bianca, met wie ik mij betrap op eens waarachtig vrij vloeiend Italiaansch te praten...Na den eten, Myra Hess, die ons Chopin speelt...
| |
| |
Nog vol van dien gezelligen avond, dompel ik in mijn bad: mijn badkamer, helaas, correspondeert niet met mijn slaapkamer; in min of meer elegant demi-costuum slip ik er steeds naar toe en vandaan...Ik dompel dus in mijn bad; grijp naar mijn spons, maar mijn spons is niet te vinden...Het is genoeg te vermelden, dat mijn spons wederrechtelijk toe-geëigend was door...ik waag het niet te zeggen. Ik verdenk sterk een lieve, oude dame, die op dezelfde étage woonde en die ik zoo sympathiek vond om hare grijze krullen...Verdenken? Foei, mag ik dat doen? Ik verdenk ook wel...Neen, ik verdenk niemand meer. Maar mijn spons bleef weg. Het schijnt dat sponzen, schoenen en kostuums nog steeds begeerlijke dingen zijn in deze zoo dure dagen.
Ik wil u ook niet beschrijven, hoe onhandig ik mijn bad nam, dien dag, zonder spons. Hoe ik dien morgen, van louter emotie, nièts meer vond. Hoe ik meende, dat àlles gestolen was door sympathieke oude dames, die aan kleptomanie leden. Maar hoe ik eindelijk klaar was om met Tex naar Hoppé te gaan, die wenschte mijn portret te maken. Sedert jaren laat ik nooit meer mijn portret maken uit eigen beweging. Maar Tex beweert, dat ik dezer dagen door zeker niet minder dan zeven interviews heb te gaan, beproevingen niet ongelijk aan het water en vuur der antieke of moderne mysteriën. (Zie zooveelste akte Zauberflöte.) En dat iedere wreedaard van een interviewer mij om een portret voor zijn dagof weekblad zal vragen. Zoodat het dus maar het beste zal zijn voor Hoppé te poseeren. Hij is de man, die generaals, elegante vrouwen, tooneelspelers en Londen's ‘lions’ neemt...
- Wat is een ‘lion’? vraag ik argeloos.
- Jij bent een ‘lion’, zegt Tex. Jij bent nu een paar weken een ‘season-lion’.
- Ben ik dat heusch? zeg ik verschrikt. Heb je dat van me gemaakt?
- Jij bent een ‘lion’, herhaalt Tex. En hier heb ik zes invitaties voor je van lion-‘hunters’ en ‘huntresses’, die vragen je te lunchen en te dineeren. Drie moèt je aannemen. Drie weigeren. Ik zal dat wel voor je regelen.
| |
| |
Ik krijg een gevoel of ik niets meer te zeggen heb. Tex is een tyran. Hij duwt mij in een taxi, geeft Hoppé's adres.
- Hoppé moet je een hand geven, licht Tex mij in. Hij is een gentleman, wien je de hand reikt.
- Ik zal het doen, verzeker ik nederig.
In zijn atelier belicht Hoppé mij met spiegels en neemt vier poses van me. Ze zijn heusch niet slecht geworden. Wel deftig, maar het schijnt, dat ik iets deftigs krijg. En Dd., die al bang was, vindt ze niet te lichtvaardig en meent, dat er iets ‘intellectuals’ in doorstraalt. Nou, dan is het mij ook goed. We lunchen daarna in McK.'s kamers, die in Lincoln Inns woont. Curieus ouderwetsch, zulke oude Engelsche leekekloosters. De neighbourhood heeft erg te lijden gehad van Duitsche bommen uit de lucht geworpen. Mrs. S.N. en Lady E. zijn de gasten. Om de wat strenge, eiken, ongedekte tafel heeft het lunch het cachet van een bachelorsmaal. Lady E. is zeer sympathiek, eene Amerikaansche, groot, mager en elegant, matblank, beminnelijk intelligent. Maar je wordt moê van het praten. Wat ik een goede, Engelsche gewoonte vind, is niet zoo veel wijnen te schenken als wij altijd doen in Holland. Eén wijn en je daarbij houden. Of geen wijn en ‘cider’ te drinken. Maar een glas port bij de kaas vind ik heerlijk. Zoo een lunch is meestal weêr spoedig ten einde. London season hurry't zijn tempo snel. Die dames hebben om drie uur weêr een ander appointment...Ze vliegen weêr weg, voor je het je bewust bent.
Het is Zaterdag. Week-end. Ik ben even gaan zitten in Hyde-Park. Maar op dit uur van Zaterdag, 4 uur, half 5, is mijn cut-away en hooge hoed niet meer in den toon: iedereen is in reiskostuum, op het punt naar de country te gaan...Er gaat een omnibus voorbij. Gezellig boven op zoo'n bus te zitten. Maar mijn hooge hoed...Mal, met dat ding. Ik wenk een taxi. Geef mijn adres op. Vind mijn vrouw. Ik zeg:
- Het is Zaterdag. We hebben geen afspraak. Laten we ons dood-eenvoudig dossen en ergens met ons beidjes in Soho dineeren. Bij-voorbeeld, in Petit Riche, in den kelder. En probeeren
| |
| |
géén zalm en geen ‘lamb’ te bestellen!
Dat hebben we gedaan. Het was nogal bohême. We aten geen zalm, geen ‘lamb’ - klassiek menu - maar lekkere kip-chasseur. En zijn toen vroeg naar bed gegaan, moê vooral van het vele praten en probeeren-geestig-te-zijn-in-het-Engelsch...
5 Juni was het Zondag. Vervelend een Zondag in Londen, niet waar, dat is zoo het antieke referein. Het is misschien steeds nog zoo maar de kwestie is, dat geen Londenaar den Zondag in Londen blijft. Week-end is het ontastbaar heilig idee en te verwezenlijken ideaal voor iederen Londenaar. Naar buiten, naar buiten! En hebben zij niet gelijk? Zwoel, stormachtig, drukkend hangt de atmosfeer over Theems en Hyde-Park. Buiten zal de lucht heerlijk zijn. Onze vrienden van Hans Place die niet weten hoe ons iederen dag meer en meer te bederven met gulle gastvrijheid, komen ons in den loop van den morgen halen met de auto. En wij glijden de Londensche suburbs uit en naar het groene buiten. Hoe mooi is die country, waar de stoflooze, geteerde, zwart-grauwe wegen door slingeren. Het zal mij telkens doen denken aan Ruysdael, de frisch groene, mollig geronde, koepelige boommassa's, de immense eiken en esschen, staande op de ruime grasvlakten en de frisch blanke, mollig geronde, koepelige wolkmassa's er boven in nu zachtblauwe zomerlucht.
Wij rijden door Eton, waar de Eton-boys wandelen met hun hooge hoeden, lange broeken en breede collars en waar de agglomeratie der schoolcomplexen ons doet denken hoe er reeds eeuwen geleden gebouwd werd op groote schaal voor de zoowel binnenshuis als buitenshuis op te voedene jeugd. Iets ouderwetsch hangt in de lucht, iets moderns mankeert er aan, maar toch treft het overdachte, het toegewijde meer dan het mij ooit trof in welke andere inrichting van onderwijs. Het zal vermoedelijk in Eton wat nauw omsloten zijn, exclusief, ‘insular’, hoe ge het noemen wilt, maar er zit dan toch ook groote stijl in en voorname lijn: juist dat, wat we tegenwoordig overal in het moderne van
| |
| |
den Continent missen. Maar kom, ik ben een ouderwetsch mensch, een onverbeterlijke passatist en toch, geen Dickens-achtige diligence, maar een snelle motorcar voert ons verder, Windsor tegemoet. Ons idee is buitenlucht in te ademen; wij wijden Windsor dus alleen eerbiedige blikken en zullen het kasteel van binnen niet zien. Wat een wallen, muren, torens, groen woekerende diepten beneden die wallen en muren, terwijl de waterlelies in de grachten zich openplooien. Machtig symbool van monarchisme stapelt Windsor daar zwaar tusschen het Ruysdael-groen en onder de Ruysdael-wolken, plomp, impozant, en geeft te overdenken, dat de idealen der menschen sneller veranderen dan wat zij bouwden om die idealen in tastbare vormen te huisvesten en te verdedigen. Dan rijden wij Ascot langs. Maar er zijn geen mondaine races nog en dan komen wij bij Maidenhead, bij de rivier. Die rivier, de Zondagsche ‘river’ bij Maidenhead! Langs de boorden, over de geteerde wegen gaat het alles naar de rivier. Voorname auto's, motorcycles, fietsen, muilezelwagens en karretjes, de geheele gamma der voertuigen voor rijk en arm speelt des Zondags zich naar buiten af en naar de rivier. Hoe weten zij overal dien Zondag te genieten met hunne spelen en hun sport! Hier, op de rivier, roeien zij zoo fleurig in hun bonte river-jackets, de frissche Engelsche jongens met hun ernstige, regelmatig gesneden gezichten, die in het Angel-Saksische, door welk atavisme weet ik waarachtig niet, de lijn van een Griekschen neus behielden. Hoe kleeden zij zich toch altijd zoo in harmonie met hun binnenkamer en buitenlandschap! Die rood-en-zwart gestreepte jasjes boven dat wollige blank der flanellen broeken en de frissche sport-girlsilhouetjes, ze doen aan op den ‘river’ chromolitografiesch, maar kleurig blij levenslustig, misschien niet geraffineerd artistiek maar gezond, sterk en vol intens genot: begrijp mij wel, het is precies als ik zeg: er straalt genot, levensgenot, uit het
rood-zwarte jasje boven de witte broek al geef ik toe dat die jonge, mooie gezichten en die sterke, bloote armen der roeiers ook wel stralen van genot.
Zoo een restaurant als Skindle's bij Maidenhead op een Zondag
| |
| |
moet je gaan zien. En er eten, als je honger hebt gekregen gedurende je ‘drive’. Stampvol en toch ruim en kleurig. Toch wel iets heel anders dan Scheveningen. Is het omdat ik hier vreemdeling ben? Misschien zoû ik van Zondagsch Scheveningen houden als ik er vreemdeling was. Het is hier toch ook wel ‘gemengd’ gezelschap, maar er ligt over een Engelsche foule altijd iets van distinctie. Ten minste, zoo scheen het mij tot nog toe. Wie weet, hoe op eens mijn indruk zich wijzigen kan. Daarom, o lezer, vertrouw nooit op mijn season-indrukken. Zij zijn luchtig en vluchtig en zullen wel van tegenstrijdigheden aan elkander hangen. Is zoo ook niet onze menschelijke ziel? Ons menschelijk leven? Zult ge mij dus willen blameeren om mijn tegenstrijdigheid? Wees niet zoo degelijk Hollandsch, bid ik u en neem nù aan, op dit oogenblik, dat ik een Engelsche foule, uit welke elementen ook samengesteld, overtogen vind van zekere distinctie. Wie weet, of ik u niet morgen naar East-End breng en dan...Maar nu geen East-End: het is nog Zondag, week-end en het groene buiten. Rhododendronsmassa's bloeien paars en rose onder en tusschen het Ruysdael-groen. De vlier bloeit en geurt overal. Het is de Noordelijke zomer, zoo frisch en malsch en weelderig. In tunnels van groen ijlt de car voort, Henley tegemoet, de rivier langs, waar de regatta's zullen zijn. Zoo komen wij te Westhall.
Westhall is de bezitting van F.S.'s broeder, en Westhall noemen zij heel eenvoudig: a nice house in the country. Je bent wel even verbaasd als je het zoo hoort noemen want ge denkt misschien, dat het een Kievit-villa'tje is met boerendakje en een paar kleine raampjes en wat meer rustieke artistiekerigheid, waar menschen-uit-de-stad zoo meê dwepen. Maar de Engelschen hebben in hun taaleigen iets zich-zelf-verkleinends (b.v. The House of Lords, the House of Commons), terwijl de Franschen b.v. in hun taaleigen iets dito-vergrootends hebben (salle-à-manger zelfs voor een eetkamertje en ‘terrasse’ voor ‘platje’). De Franschen zouden zeer zeker Westhall noemen ‘un château’ en wij een ‘buiten’. Die Engelsche ‘buitens’ zijn prachtig, maar het is lang niet gemakkelijk
| |
| |
voor een vreemdeling te onderscheiden tusschen een estate, een manor, een kasteel, een ‘hall’ en...a nice house in the country. Ik geloof wel, dat de Engelschen bij uitnemendheid buitenmenschen zijn. Neen, ik druk mij niet goed uit. De Engelschen zijn menschen, die aan alles, aan iedere plek, waar zij leven, aan ieder uur, dat zij doorleven, een eigen cachet geven van aspect, inrichting en toilet. Zijn de Engelschen dus des avonds aan een groot diner of op een soirée absoluut dat wat zij daar moeten zijn, zij zijn buiten, in de country, ook weêr precies wat zij daar moeten zijn en zien er ook daar uit geheel in harmonie met uur en omgeving. Dat is hun groote geheim van aan hun bestaan iets harmonisch en gelukkigs te verzekeren. Als je een Engelschman ziet des avonds in evening-dress en des middags in zijn witte tennisbroek, ziet hij er, trots zijn rustig gelaat, gelukkig uit, gelukkiger dan iemand van een andere nationaliteit, die des middags voor de eene of andere gelegenheid reeds zijn rok heeft aangetrokken, vóor dat het sacramenteele uur daar was en die des avonds nog zijn grijze jasje draagt. Het is een schijn-geluk, geef ik toe maar geluk van een mooien schijn en dan geloof ik ook nog, dat je minder van de beroerde dingen des levens lijdt, als je perfect gekleed bent.
Maar dit heeft niet veel met Westhall te maken. En daarom wilde ik u alleen verzekeren, dat dit ‘lieve landhuis’, zeven, acht vertrekken - drawingroom, morningroom, diningroom, wintertuin, kantoor, ik weet heusch niet wat al meer - bevat op de rez-dechaussée, dat er een exquize, niet groote collectie van Holland's groote meesters hangt, die Dr. B. hielp uitkiezen, dat er een aaneenschakeling van serre's is, waarin druivetrossen hangen en perziken blozen, om van orchideeën en Victoria Regia maar te zwijgen, en dat in den wintertuin, waar wij thee dronken tusschen een profusie van zomerbloemen, een talrijke familie van getrouwde zoons en dochters zich verzameld had, terwijl baby's er telkens met hun prachtig gezonde cherubijnekopjes tusschen opdoken, zoodat ik opeens een indruk kreeg van wat eigenlijk een Engelsch huisgezin - al is grootvader ook een Hollander - voor
| |
| |
een bloeiend familie-beeld kan geven in...a nice house in the country.
| |
V
Nu ik met mijn dagboek tot 6 Juni genaderd ben, is het mij bizonder aangenaam hier in het openbaar, en geheel ongezocht, te kunnen zeggen hoe bizonder dankbaar ik ben voor de ontvangst, die ons beiden ten deel viel in het Gezantschapsgebouw, als de gasten van den heer en mevrouw De Marees van Swinderen. Een groot en schitterend gastmaal werd een Nederlandschen schrijver en zijn echtgenoote, in het buitenland, aangeboden door den Vertegenwoordiger van onze Koningin. Dit heeft mij niet alleen verheugd om het feit zelve, om de exquize gastvrijheid, even voornaam als prettig, die wij mochten ondervinden van Mevrouw Van Swinderen en Zijne Excellentie, onzen Gezant, maar tevens om de symboliek, die ik achter dit feit mag ontdekken. Wij, Nederlandsche schrijvers, zijn niet verwend waar het betreft voor vòl te worden aangezien; ik meen hiermeê, op dit oogenblik, nuttig voor het staatsbelang: Wij, Nederlandsche schrijvers, zijn volstrekt niet gewend, noch in ons dierbaar land, noch over onze dierbare grenzen, te worden gehuldigd op officieele of half-officieele wijze. Ik geloof niet, dat ik te veel zeg, als ik mijn ontvangst in het Gezantschapsgebouw te Londen ‘semi-official’ noem en daar heel trotsch op ben, niet alleen voor mij en mijn boeken, maar voor allen, die zich der Nederlandsche letterkunde wijden en ons aller dikwijls materieel zoo stiefmoederlijke Muze. Dat onze hedendaagsche Nederlandsche letterkunde op dat oogenblik in mijn persoon eer werd bewezen, vervulde mij tijdens dat maal met een ontroerende voldoening, niet alleen voor mij zelven, ook voor onze letterkunde en onze letterkundigen zelven. In het buitenland werd erkend, dat wie onze Nederlandsche taal be-oefent - zonder taal, geen volk en geen land! - aanspraak heeft op erkenning van officieele zijde.
| |
| |
Even voornaam als prettig, herhaal ik. Zijne Excellentie bracht geen toast op mij uit en ik, die geen redenaar ben, had niet te antwoorden. Maar van hartelijkheid was dit gastmaal doorkruid en ik bedacht wel in stilte: het is de eerste maal, dat zoo iets gebeurt. En ik geloof nog niet, dat ik mij vergiste: of wàs het niet de eerste maal, dat een Nederlandsch schrijver ten huize van een Nederlandschen Gezant in het buitenland ‘semi-official’ ontvangen werd? Ik laat het antwoord aan u, lezer, over. Ik was blijde zooveel vooraanstaande leden der Nederlandsche kolonie rondom mij te zien. En onzen Consul-Generaal, den heer Maas, en Prof. Geyl mag ik zeker wel vol-uit noemen, zonder toevlucht te nemen tot raccourci-vermelding hunner namen.
Dezelfde hartelijkheid trof mij den volgenden dag, toen ik mijne lezing, van De Dood van Vesta, hield in het Gezantschapsgebouw. Zijne Excellentie introduceerde mij vóór de lezing aan de genoodigden en bedankte mij daarna met zoo warme woorden, dat zij mij ten zeerste troffen. Ook was ik bizonder dankbaar, dat Lord R. (Baron M.), de eenige Nederlander-van-geboorte, die lid is van het Hoogerhuis, behoefte had mij een oogenblik te zien vóór de lezing, die hij om verschillende redenen niet kon bijwonen. De beminnelijke grijsaard werd, om een tijdelijk euvel aan het been, binnengedragen op een stoel in de werkkamer van den heer Van Swinderen en het was een voorrecht, dat ik zeer waardeerde, mij een oogenblik met hem te mogen onderhouden. Hij herinnerde zich mijn zwager, den zoo algemeen betreurden en gewaardeerden Haagschen advokaat, Vl. H., en ook mijn onvergetelijken, noodlottig omgekomen neef F. en zijne hartelijke woorden, herdenkende dien vader en zoon, die mij beiden zoo bizonder lief waren, zal ik nooit vergeten.
Wij dineerden dien avond (7 Juni) in Savoy, waar onze gastheer voor een exquis menu had gezorgd. Savoy is een plek in Londen, waar het om lichtverdeeling, muziek, bediening en drank en spijs, wel pleizierig is een avond door te brengen. Verdeeling van licht
| |
| |
en deszelfs aanbrenging, dat het niet te schel zij en niet te donker, is een probleem, dat vele particulieren in hunne huizen en gérants van publieke inrichtingen nog niet altijd opgelost hebben. In Savoy leek mij dit enigma bizonder goed opgelost. Het trof mij, dat dit topazen schijnsel niet verblindend was en toch duidelijk contour afteekende. In zulk een schijnsel is iedere vrouw, die zich weet te kleeden, mooi. Het was heel elegant, veel toilet was gemaakt. En iets anders, dat mij trof waren de waiters, die perfect hun rok droegen en je met een gentlemanlike glimlach bedienden. Ik hoorde dan ook, dat er Russische prinsen bij waren. Zoû er heusch voor een geruïneerden Russischen prins geen andere carrière te kiezen zijn dan die van waiter?
Uit het topazen licht van Savoy, door de nacht heen, ging het den volgenden morgen, om Londensche natuurlucht in te ademen, naar het zachte zonnelicht van Hyde-Park en Rotten-Row. En zag je de ruiters en ruiteressen. Hunne silhouetten zijn wel echt Engelsch, vooral die der vrouwen. En het allermeest, die der kleine meisjes, dapper schrijlings gezeten, dravende op hare ietwat te impozante volbloeds, en dan met de losse blonde of roode haren uit het zwarte dopje golvende in de lucht.
Het is buitengewoon mooi weêr, te droog voor gras en groen maar zacht en zalig voor een season-mensch en je witte ‘spats’ blijven onbespat en zijn heusch belachelijk warm om je enkels. We lunchten dien dag bij...ik zal maar zeggen Lady X. Deze bladen worden (hoor je, Tex?) niet vertaald en Lady X. zal (als jij geen verrader bent!) er nooit kennis van krijgen. Wat een rage van luncheons gaat het nu worden! Zie je, dat komt, omdat ik zoo een beetje (o, een héél klein beetje!) een ‘lion’ ben en een ‘lion’ moeten Lady X. en Lady Y. bij zich aan huis aan luncheon hebben gehad. Dus dan maar lunchen bij Lady X. Een groot huis, een immense salon, met zwart-en-gouden wandschilderingen, toren-van-Babels, watervallen, berglandschappen...!
- Dat zal Tex interesseeren, zegt Lady X. met een wenk naar de
| |
| |
zwart-gouden wand-illuminaties. Want ze zijn geschilderd door een Spaanschen schilder...
Zij herinnert zich vaag, dat Tex' voorouders van...Portugeesche afkomst waren; dus moet hij, mijn waarde vertaler, interesse stellen in deze door een Spaanschen schilder gekladderde nachtmerriën...
In dergelijke vage à-peu-près zal aan tafel de conversatie voortgaan. Zal trouwens dikwijls de geheele conversatie voortgaan, in dezen season. Wat doet het er toe? Je glipt er maar tusschen door.
Ik wil u nog slechts vertellen, dat een oude schrijver-van-naam mede aan zat en dat ik bedacht: zal ik ook nog gaan lunchen bij Lady X. en Lady Y. als ik een ‘oude schrijver-van-naam’ ben?? Ik geloof het niet en bewonderde de energie van den ouden schrijver-van-naam en had wel medelijden met hem en gevoelde wroeging, dat ik geen zijner boeken gelezen had! En ik zeide...ach, ach, wat spelen we een komedie tegen elkaâr: laat mij u liever, schaamtevol, verzwijgen wat ik zeide tegen den ouden schrijver-van-naam!
Maar wie we er niet ontmoetten, en dat was een groote teleurstelling: dat waren enkele ‘minor Royalties’, een paar kleindochters van Victoria, die hier wel aan huis kwamen, ten minste, brieven met groote letters aan haar geadresseerd, lagen allerzichtbaarst op de tafel in den hall! In Londen-season moet je minstens een paar ‘minor Royalties’ hebben ontmoet of je season is absoluut mislukt! En ik heb zelfs niet het allerkleinste Royalty-tje nog ontmoet! Het is ellendig! En toch weet ik al - door Tex, die mijn educatie voltooit en mijn manieren een Engelsch tintje poogt te geven - dat je zoo een kleindochter van Victoria noemt: M'm; precies als de parlour-maid haar mevrouw noemt.
Maar miste ik de minor-Royalties, ik ontmoette later op den dag, op een crush-tea, de Oscar-Wilde-vrouw en ik verzeker u, ze was een surprise voor mij. Even weinig als ik vermoedde, dat de hooge hoed nog gedragen werd, even weinig vermoedde ik, dat de Oscar-Wilde-vrouw nog bestond! Wat heeft de Oorlog ei- | |
| |
genlijk toch weinig veranderd aan hoofddeksels en vrouwe-zielen! Ge wilt weten wat ik de Oscar-Wilde-vrouw noem? Ik noem haar de vrouw, die voortdurend in paradoxen spreekt en korte zinnen vol ‘witticism’, zinnetjes, die zij u toewerpt als een kleurig balletje, fijner dan een tennisbal, en waarop ge direct terug moet werpen een ànder kleurig balletje, zonder welk ze niet tevreden is, u met verwijtende blikken uit groote, treurige oogen aanstaart en u het pijnlijke gevoel geeft een stommeling te zijn zonder het minste vernuft. Het is heel gemakkelijk in paradox een conversatie te beginnen: je werpt maar - het kleurige balletje! - een tegenstelling op in dit genre:
- De leelijkste vrouwen zijn de mooiste.
- Waarom zijn de mooiste vrouwen niet de leelijkste? vraagt de Oscar-Wilde-vrouw met schijnbaar diepen strikvraag dadelijk terug.
Nu ben je er bij. Probeer nu maar nog een antwoord te vinden; de Oscar-Wilde-vrouw vraagt weêr of zègt, kaatsend hare balletjes, een àndere geestigheid, waarop je direct in dat zelfde toontje van languissante esprit moet antwoorden. Het is allervermoeiendst. Het is om gek te worden. Het is onuitstaanbaar. Ik zit naast haar op een divan tusschen een stapel allerweekste donzen kussens, die overal meêgeven waar ik steun zoek en me nergens steunen, de lamme, weeke dingen en ze heeft me net weêr zoo iets idioots gevraagd en ik moet antwoorden...Ik kan niet. Voor geen geld kàn ik. Plotseling zie ik een onzer jonge diplomaten. Ik wip uit mijn kussens en begroet hem met uitbundige hartelijkheid. Ze zal hem bijna wel overdreven lijken, vermoed ik, maar dat kan me niet schelen. Ik stort me in een druk gesprek met den jongen diplomaat, bewust, dat ik niet erg galant ben tegen de Oscar-Wilde-vrouw. Maar ik word gestraft voor mijn euveldaad. De Oscar-Wilde-vrouw trekt me heftig aan een punt van mijn jas terug in de weeke kussens. En nu declameert ze in eens met fonkelende oogen en een sissend accent:
- Bewaart u àl uw gevoel voor uw boeken? Is er niets dan koudheid en hardheid over gebleven in uw anders leêge ziel? (Sner- | |
| |
pend zwiepen de s-klanken me in mijn verschrikt gelaat.) Ik heb gewacht tot u hier kwam, al die menschen kunnen me niets schelen; ik kwam alleen voor u! En u gunt me geen drie minuten? U verlaat me dadelijk om een landgenoot te begroeten? Is dat het bewijs van uw geestesadel?
Er wordt gelukkig thee geprezenteerd; ik wil haar bedienen maar ze weigert. (Ze had al thee gedronken!) Ze gaat door:
- Ik moet over een paar minuten weg. Ik moet naar Lady Z., such a bore; kan u me niet die ènkele minuten geven? Als de leelijkste vrouwen dan de mooiste zijn, ben ik dan niet een van de mooiste...? Als de expressie der ziel dan alles is, waarom drukt uw ziel, niet van auteur maar van mènsch, zich dan niet uit op uw gelaat, ik laat in het midden of ik u mooi of leelijk vind??
Maar ik ben geen vrouw, wil ik antwoorden!...
Met een ijskoude hand heeft ze mijn hand gegrepen. Ik vraag me af of ze gek is geworden. Ze heeft me ook even met haar cigarette gebrand aan mijn pols, toen ze mijn hand greep! Ik vind haar verschrikkelijk; ik weet niet wat ik zeggen zal. Ik rijs wankelend op uit de donzen kussens - de lamme, weeke dingen, als ze nog maar hàrd geweest waren en me gesteund hadden in dat verschrikkelijke oogenblik! - en met een morserig overvloeiend kopje thee in mijn hand, zeg ik, imperatief en heel mannelijk:
- U moet naar Lady Z. Heusch, u moet gaan. En ik wil meer suiker in die thee...
Ik zie, dat zij, al razende en mij verwijtende, de asch van hare cigarette afgetikt heeft op mijn schoteltje.
Zij blikt heel koud.
- Sorry, zegt ze met een diepe, tragische altstem. Het spijt me zeer. Vraag een ander kop thee.
- Neen, antwoord ik met de stem, die goed van ‘gevoel’ was voor dat oogenblik. Ik zal deze asch, als de asch onzer conversatie, mengen met mijn thee en...haar drinken.
- O!! roept de Oscar-Wilde-vrouw in extaze. Waarom zegt u niet àltijd zulke dingen?!
| |
| |
Waarom niet? Omdat ik nog niet gèk ben! Maar hardop zeg ik, smachtend zacht:
- Waarom heeft u zùlke treùrige òògen??
Ze glimlacht droef, in een charmante pose, op de lamme, donzen kussens, die overal meê geven. En herhaalt:
- Waarom zegt u niet...àltijd zùlke...dingen??
Elk woord wordt gescandeerd. De régisseur van een drama-in-verzen had het goed gevonden.
Maar ik...ik drink mijn thee met heldenmoed. Zonder suiker en mèt asch. En heb er toen tusschen door kunnen glippen...
Aan deze Londensche drawing-room-silhouet is niets gewijzigd: slaafs is ze nageteekend naar de historie en naar de natuur.
In den hall zette ik mijn hoogen hoed op en keek in den spiegel. Gedécideerd, er was niet veel veranderd, sedert den Oorlog, aan hoofddeksels en vrouwezielen...
| |
VI
Dien 9den Juni was het een interessante dag, ik kan niet anders zeggen. Stel u voor, dat wij lunchten bij de Oppositie, d.w.z. bij Mr. en Mrs. Asq., en dat wij dineerden bij de Regeering, nl. bij Mr. en Mrs. C. Hrmsw., en wel in het House of Commons zelve! Heb ik te veel gedaan, zoo een dag buitengewoon interessant te noemen? En ook wel vleiend er bij. Zie eens, letterkundigen zijn curieuse menschen: als zij geprezen worden door...letterkundigen, of geblameerd door dezelve, zelfs door de almachtige mannen-van-de-pers, ach, dan maakt dat op hen niet meer of minder indruk dan ge u gemoedelijk kunt voorstellen: ze vinden het meer of minder prettig maar ze vinden het dood-natuurlijk, dat ze door hun broeders-in-de-Muze, zelfs door die in-de-journalistieke Muze worden gelaakt en geloofd en er schuilt voor hen weinig verrassing in. Ze weten altijd te voren wel ongeveer hoe die collega-criticus of deze litteraire journalist over hun werk schrijft of zal schrijven. Maar als er, bij-voorbeeld, een generaal naar een van
| |
| |
hen toekomt, een admiraal, een referendaris bij Binnen- of Buitenlandsche Zaken, een handelaar-in-rijwielen, kleêrmaker, bloemiste, waschvrouw of chauffeur en een van die mannen of vrouwen zegt hem: wat heb je me daar een mooi boek geschreven!, dàn is zoo een woord-van-hulde den litterator bizonder welkom en doet hem denken: er schijnt toch wèrkelijk iets goeds in mijn werk te zijn, want iemand, die niet van het vak is, beweert het. Dus, wij zijn gevoelig voor de opinie van niet-vakmannen. Dat wist ge misschien zoo niet, lezer, en ik klap uit de school maar dat doe ik toch al zooveel.
Om nu terug te keeren tot mijn eigen ik, ik ben gevoelig voor het oordeel van...staatsmannen en vooral van niet al te litteraire. En in Londen trof ik het dien dag. Want te lunchen en te dineeren vroegen mij twee staatsmannen, één van de Regeering en één van de Oppositie, en natuurlijk om geen andere reden dan dat zij en hunne echtgenooten mij kenden uit de vertalingen van Tex. Mr. Asq., de vroegere Prime-Minister, is, geloof ik, niet zoo bizonder litterair, juist wat ik prettig vind in zoo een staatsman-van-beteekenis. Hij was zeer beminnelijk, wel een tweede Oude, Groote man, vond ik, toen ik zoo over hem zat, terwijl Dd., naast hem gezeten en druk met hem in gesprek over onze aanstaande reis naar China en Japan, het verzoek moest inwilligen hem eens te schrijven uit die verre streken des Oostens! Engelschen kunnen zulke verbazende, hartelijke dingen zeggen, die ze heusch mèènen op dat oogenblik. Ik zelve zat naast Mrs. Asq., de beroemde Margot T., die om haar Autobiografie, - onze eigen uitgever is niet weinig trotsch die te hebben uitgegeven - dus wel een litteraire, maar tevens ook een zeer staatkundige vrouw is. Haar boek is ten minste een film van al de bekende staatkundigen der ‘Victorian Aera’ en zal daarom vooral over een halve eeuw of meer, als een portretgalerij geraadpleegd worden door de historiografen, die nu nog zuigelingen zijn of niet geboren. Ik had haar boek natuurlijk...met den vinger gelezen als onze plastische Nederlandsche uitdrukking luidt en wist er een paar fraze's over te zeggen:
| |
| |
met emfaze, een enkele fraze! en meer is niet noodig in de draaikolk van geestigheid, gevoel en wat dies meer zij, die de conversatie is aan een Engelsch season-lunch. Maar wat mij werkelijk pleizier deed: ik vond Mrs. Asq. beter dan haar boek. En dat beetje ijdelheid op haar boek en haar succes (hoe kòn zij anders hebben dan succes met zùlk een boek, geschreven door een vrouw als zij, over alle bekende Victorian personaliteiten!) stond wèl aan hare vive silhouet van gevoelige en geestige vrouw. En compliceerde haar tot een interessant vrouwelijk enigma, jeugdig gebleven in veel, hoewel zij absoluut niet streeft naar den schijn van jeugd; trouwens, biecht zij haar leeftijd niet eerlijk op in haar boek, vertelt zij niet van hare jeugdherinneringen en de mannen en vrouwen van London Society, die toen rondom haar waren? Ik was blij haar te ontmoeten, ik praatte met haar, ik weet niet meer waar over, maar in allerlevendigsten vorm, tot het lunch, voor ik mij bewust was, gedaan was en Mrs. Asq. - zij, de gastvrouw! - het eerst en vrij onverwacht vertrok, wat mijn Hollandsch beleefdheidsgevoel even onthutste. Ik hoorde echter, dat zij zich hurry-en moest naar haar tandarts...en nu waardeerde ik het te meer, dat zij zoo onderhoudend en zelfs gevoelig - geestig natuurlijk óók! - met mij gesproken had, dat ik niets gemerkt had van de migraine en de andere pijnen, die haar dwongen hare gasten in den hall vluchtig vaarwel te wuiven.
En dien middag het diner in het House of Commons. Door staatsmannen tweeërlei richting op éénzelfden dag aan tafel genood! Het was of de goden mij een extra aardigheidje dien dag wilden aandoen. Stel u eens voor, dat een Engelsch of Fransch schrijver in Den Haag komt en dat ook een onzer hooge staatslieden zegt: we moeten dien meneer toch een beleefdheid doen; wel, we zullen hem inviteeren te komen dineeren met een veertig, vijftig andere gasten...op het Binnenhof, in het Gebouw der Staten-Generaal. Het zoû u wel ongelooflijk schijnen als dit ooit gebeurde; ook weet ik zelfs niet of er keukens en eetzalen zijn in ons House of Parliaments, om Galsworthy of Bernard Shaw of George Moore,
| |
| |
om niet te spreken van Anatole France, waardig te onthalen. (Ik zie tot mijn schrik, dat ik mij daar argeloos op één lijn gesteld heb met tal van groote kunstbroeders, maar meende er heusch geen affront meê voor hen: zij vergeven mij dus!) Wel, er zijn wel keukens en een eetzaal in the House of Commons aan de Theems.
Door een haag van ‘bobbies’ (ik noem ze nog met hun ouderwetsche namen, de police-men, die na den oorlog mij allen zóó heel jong van gelaat en figuur toeschijnen) en inspecteurs-van-politie, die ons beleefd vroegen of wij de gasten waren van the Undersecretary of State for Foreign Affairs, werden wij geleid naar St. Stephen's Hall. Imposante vestibule en trappen. Gastvrouw en gastheer ontvangen ons aan de deur. Verschillende andere gasten zijn er reeds of komen aan. De heeren eenvoudig in rok, de dames in groot toilet. Society en staatkunde samen gemengd in het decor van een nieuw Gothische zaal. ‘Ja, die hebben we van het House of Lords afgenomen!’ wordt me joviaal verzekerd, als ik de zaal bewonder. Een zekere glunderheid in die verzekering, niet vrij van malice. Even een toontje, een tintje van democratie, hoe elegant ook. Door de wijde open ramen het prachtige uitzicht op de Theems. Nog altijd coal-strike, dus een heldere, lichte zomeravond. Een achterdecoratie van grootsche torens en paleissilhouetten. De rivier, trafic-loos, als een breed, glad water, bijna theatraal op den achtergrond. Ik denk even aan Venetië, om dat paleis aan dat heldere water, met dat breede terras. Wij zitten aan; Dd. tusschen C. Hrmsw. en Sir John A., Mr. Justice van de High Court. Enfin, eere is haar gedaan. Ik tusschen de gastvrouw en Mrs. Sh., de vrouw van den Minister van Binnenlandsche Zaken, die over mij zit naast Lady A. Ik spaar u de namen der andere gasten; alleen vermeld ik nog den hoofd-redacteur van de Times, Tex en McK. De laatste tusschen twee jonge meisjes, het hoekje-van-jeugd aan het einde der tafel.
Drukke conversatie gaat om. Veel politiek, een beetje litteratuur-maar genoeg! -, ook wat mondaine sport zijn de topics.
| |
| |
Veel rumoer van stemmen - er zijn in de zelfde zaal nog andere dinnerparty's -, geruisch van conversatie en van electric-fans in de lucht. The House is sitting, dien avond en een lint, dat aan den wand voortschuift, vermeldt uur en naam van den spreker. Als die heeren stemmen moeten, klinkt een bel, verdwijnen ze even van tafel, gaan stemmen en zitten weêr aan. De avondfeestelijkheid in St. Stephen's Hall vermengt zich op dit uur met wat er staatkundig omgaat in de zittingszaal boven. Die vermenging geeft aan dit levensmoment dat levensgemak en die harmonie, die de echte Engelsche distinctie is. Mrs. Sh. vertrouwt mij toe, dat de Minister, haar man, geen oogenblik rust heeft, altijd gevolgd wordt door twee detectives, dat detectives ook steeds voor hun huis staan. En dat hij niet meer aan sport kan doen - golf - want dat het te gek is golf te spelen met twee detectives achter zich aan. Een Engelschman, zelfs van rijperen leeftijd, die niet meer aan sport kan doen: een wanhoop!! Ik zeg, het te betreuren hier Lady As. niet te ontmoeten, de eenige vrouwelijke mp: ik heb haar ontmoet in het hôtel te Constantine en tusschen de ruïnes van Timgad, waar ze jaloersch op mij was omdat ik logeerde bij den Conservator der ruïnes en zij met Lord As. in het slechte hôtel.
- Ik zoû uw eenige vrouwelijke parlementslid wel eens willen zien en hooren in the House of Commons! zeg ik, onbescheiden als steeds.
Hrmsw., die op dat oogenblik heel galant een prachtige perzik voor Dd. pelt; zegt, dat hij mij een invitatie zal geven voor de galerij der vreemdelingen. Voor over enkele dagen. Wat zijn die Engelsche staatslui beminnelijk! (ge herinnert u, dat ik zoo op staatslui gesteld ben!) Als je iets vraagt wat ze je geven kùnnen, krijg je het dadelijk; ik meen, een vreemde schrijver, die hun gast is; natuurlijk bedoelde ik nooit een staatkundigen tegenstander.
- Maar, zegt Hrmsw., als wij beweren, dat Lady As., eene Amerikaansche en een echte gamine, toch misschien niet heelemaal de geschiktste vrouw in Engeland was om het eerste vrouwelijke kamerlid te zijn; ze heeft in alle gevalle gelijk te beweren, dat the House of Lords niet erfelijk moet zijn want een familie is slechts
| |
| |
intelligent om de drie, vier geslachten.
Een vrijzinnige uiting, dunkt mij, van den jongeren broeder van Lord Nclf., die Hrmsw. is! Zoo vrijzinnig is de Lord Justice naast Dd. niet: hij beweert ernstig, dat hij een tyran wil, een Despoot, die de heele boel met één forsch gebaar opruimt. Het klinkt niet in de toon der moderne muziek maar du choc des opinions...Op dat zelfde oogenblik treft ons, dat één der jonge meisjes, die armen Mc. K. - geen sportman! - overstelpen met Hurlingham, Ascot en Henley-in-spe, een monocle zich soms wringt in eene der hoeken harer azuren oogjes. En vraagt de conservatieve Lord Justice aan hare moeder, Lady N.G., die over haar zit, in een echt cockney-Engelsch, alleramusantst:
- Milay, I want to ask you if that kiddy of yours wears that eyeglass for a swag??
Ge ziet, alles was nièt deftig aan dat diner in the St. Stephen's Hall, maar wat was het voor een vreemdeling ‘interesting’! Je ontmoet Engelschen op reis in iedere stad, in ieder hôtel, maar je leert ze eerst kennen en onderscheiden in hunne eigene, eilandlijke omgeving en daar hebben ze veel beminnelijks, geestigs, gezelligs tusschen heel veel voornaams. Ik geloof ten minste, dat Dd., om die perzik, en om andere attentie's en hun gesprek, dat ik niet kon overluisteren, Hrmsw. charmant vond, maar dat mag ik natuurlijk weêr niet laten drukken. Ik zal het ook schrappen in de proef...
Toen het diner afgeloopen was, kwam Lady M. naar me toe. Ze had een heel mooien rug en opulente schouders maar niet veel tact, want ze zeide:
- Ik heb nog geen boèk van u gelezen!
Ik probeerde er geestig tegen in te zijn maar het lukte me niet: ik was alleen maar hatelijk en antwoordde, dat ze dat nòoit aan een auteur moest zeggen en liever beweren, dat ze àl zijn boeken gelezen had en niet wist welk boek ze het mooiste vond. Waarop ze, verschrikt, antwoordde, dat ze zoo ontzettend openhartig was; waarop ik antwoordde, dat oprechtheid de deugd was, die ik het allerminst waardeerde. Ik had in eens het Oscar-Wilde-toon- | |
| |
tje beet! Maar daar ik eigenlijk niets hatelijks bedoelde, stelde ik haar voor naar het terras te gaan aan den Theems, waar reeds andere gasten wandelden in den lichten zomeravond. En daar, in dat prachtige paleisdécor en bij dat prachtige stadsgezicht, scheen het me toe, dat iedereen ernstig werd. Ik wandelde er op en neêr met staatslieden en hunne vrouwen - een zachte avondschemer daalde en doezelde alle contouren - en na een paar onverschillige woorden, bekenden zij het mij allen, de een na den ander: ‘In wat moeilijke tijden leven wij! Wat zal ons de dag-van-morgen brengen! De tijden evolueeren, veranderen...Zal het beter of slechter worden??’
En ik kreeg daar, op dat onzegbare mooie terras, in die onzegbaar zachte, bijna weemoedige avondstemming, het zelfde gevoel, dat over mij heen was gekomen tijdens het Russische ballet, dat wie mijn tijdgenooten zijn, zich voorbereiden in melancholie op de Verandering, die komen gaat en dat het hun moeilijk zijn zal...
Daar ginds lachten de jonge meisjes - het eene met haar monocle! - en de sleepen dier vrouwen over het steenen plaveisel hadden een mooie lijn van gratie en kwijnenden weemoed en er was al heelemaal iets in hare woorden en gebaren en het getintel harer juweelen, dat mij reeds van vroeger scheen, in die windstille, zomernachtblauwe atmosfeer bij dat gladde Theems-water, tegen die rijzende paleismuren aan van the House of Parliaments...
Maar zeg het haar niet, o Tex, want zij denken, dat zij reeds heel modern zijn...
| |
VII
Dejeuneeren en dineeren, wat zoû het anders zijn vandaag? Gelukkig is er veel variatie in (misschien niet altijd in het menu, dat veelal zalm en ‘lamsbout’ bevat), maar variatie toch wel in de huizen, in de gastvrouwen, (gastheeren meestal afwezig), in de
| |
| |
gasten. Het déjeuner bij Lady E. was ten minste allerliefst en na het diner bij de S.'s gingen wij met de muzikale gastvrouw naar Queen's Hall, om Stravinsky's symfonie van windinstrumenten te hooren. Ik zal mij wel wachten over muziek te schrijven en daarom alleen met eerbiedige bescheidenheid den naam noemen van dezen nieuwen apostel der Toonkunst, hoewel mijn vijf Hollandsche oorlogsjaren toch dikwijls gedrenkt waren in de schoonheid, die van Mengelberg's schepter afdruipt. Ik zal mij wel wachten met u, o futuristische musici, te strijden over de kunstwaarde van symfonie van louter windinstrument; ik waag alleen te vermelden, dat ik geen emotie ondervond van dit allerrauwste koper- en houtrumoer, maar deze vermelding heeft weinig waarde. Ik zag Bernard Shaw dien avond vlak bij mij zitten en maakte van de gelegenheid gebruik mij voor te stellen en wij wisselden enkele vage meeningen en beleefdheden, spoedig weêr overstemd door Stravinsky's machtig rumoer.
Déjeuneeren en...Wel, den dag daarop was ik de gast van McK. aan een déjeuner van talrijke letterkundigen in Reform-Club. Onze Gezant zat mède aan en Lord Rs. Allerbenauwdst, dat ik fouten zoû maken tegen Engelsche etiquette, had Tex mij in de taxi - allitteratie, die van zelve mij vaak uit de pen zal vloeien - gesmeekt nooit mijn eigen gezondheid te drinken, zooals wij dat zoo Kaninefaatsch in het Vaderland doen, door, als er een toast op ons wordt gedronken, mede op te staan en ons glas ontroerd aan den mond te brengen. Iets, dat de Engelschen allergekst vinden en waarvoor Tex vreesde! Toen de gastheer dus mij heil toe dronk, bleef ik zitten tusschen allen, die, opgestaan, het glas in de hand, mij eere deden en boog alleen hier en daar tot dank. Tex was dus heel tevreden over mij en ook Zijne Excellentie, die mij over de tafel toefluisterde, in het Hollandsch:
- Wist je het? Ik was al bang, dat je zoû opstaan en meê je eigen gezondheid zoû drinken en verweet me je niet gewaarschuwd te hebben!
| |
| |
Neen, gelukkig was alles in orde. Het was een allergezelligst déjeuner en ik ben er onzen ‘brilliant young author’ McK. zeer dankbaar voor. En kon weêr constateeren, toen wij koffie dronken, hoe veel The Books of The Small Souls worden gelezen en Old People en The Inevitable, terwijl The Tour (Antiek Toerisme), in Holland nog al geprezen, een beetje mijn Engelsche lezers verwonderd heeft...omdat het geen psychologische, dikke familieroman was.
- Ik vind het zoo een mooi boekje! troostte Tex mij. Ik heb het vier maal voor mijn eigen plezier gelezen...
Déjeuneeren en...dineeren! Daar hangt het leven van af! Waar dineerden we ook weêr? Wel, we dineerden dien dag nu eens niet. Onverwachts kwam mevrouwtje B. ons met de auto halen, opgetogen, dat ze een plan en een impulsie had! En we tuften met haar naar Wandle-Bank, naar Country-House, Putney en Wimbledon voorbij. ‘Het is mijn eigen huis!’ riep zij in extaze. Romantisch ouderwetsch lag het daar in zijn groot, groen park, aan den boord van het riviertje de Wandle. Een deftige huishoudster kwam onze vroolijkheid te gemoet en ontving eenige minzame bevelen. Een vlammend houtvuur brandde weldra met lange tongen in den open haard, want het was een frissche dag en de boord van de Wandle is wel wat vochtig. We dronken heerlijk thee en we soupeerden in eenen door, zoo een met tooverslag opgeroepen landelijk souper, dat allerheerlijkst kan zijn. We liepen het huis door: het was een huis vol verrassingen, trapjes, hoekjes, hokjes, een kamer, weêr een kamer, een bocht van een gang, drie treedjes, een badkamer, weêr een kamer, een logeerkamer, antieke meubelen, antiek porcelein, weêr een andere badkamer...
- Wat is het groot! roep ik uit. Ik had niet gedacht, dat het zoo groot was! Is het haunted?
Ja, het was natuurlijk ‘haunted’. Het spook was een vroegere bewoonster, liefde-lijderes, en liep nu en dan langs al de bochten en
| |
| |
gangetjes en trapjes en treden. Ik geloof vast in spoken en hoe zoû zoo een beetje eenzaam gelegen huis in Engeland ook zonder spook kunnen zijn! Maar we zagen het niet en bewonderden de ‘Dutch Garden’ in het park. Ik heb in Holland nooit zoo een ‘Dutch Garden’ gezien. Zie je op oude schilderijen een ‘Dutch Garden’? Ik herinner het me niet. In Engeland noemen ze - ge weet het natuurlijk! maar ik schrijf het op voor mij, die het niet wist - een ‘Dutch Garden’ een vierkant aangelegden tuin, geplaveid met groote steenen en de bloemen schieten tusschen de steenen op en de waterwerkjes en de beelden omzoomen den tuin. Violieren, anjelieren, violen en viooltjes, malve, margeriet en spirea, klokjes digitalis en gloxinia, alles mengde bonte zomerkleuren in het Hollandsch tuintje; de fontein begon te spuiten en een eigenwijze pelikaan, van steen, zag toe. Nu geloof ik in eens, gelezen te hebben, dat zulke tuintjes onder Willem iii in Engeland in zwang kwamen. Maar is het zoo?
Wij tuften dien avond terug naar Londen en Thames' Embankment gloriede in een weêrschijn van zon...Den volgenden dag was het onze tweede Zondag en tuften wij met de vrienden den geheelen dag door Surrey, langs de geteerde wegen door de weelderig groene alleeën, door de Ruysdaellanen, waar de kamperfoelie tegen de heggen woekerde en de vlier bloeide in vol-zomersche weelderigheid. Curieus, zoo ouderwetsch die wel wat gefatsoeneerde landschappen zijn, hoe zij je laten denken aan Ruysdael, maar ook aan de natuur in Dickens' romans of zelfs die der sentimenteele Engelsche damesnovelletjes, zoo als er legio hier geschreven worden, met een held van zes voet lang en een blond heldinnetje, dat ginds daar bij de romaneske ‘deanery’ woont, bij het spitse kerkje van grooten, onregelmatigen steen gebouwd en begroeid met klimop en wingerd.
De oude dorpjes, die wij doortrekken, schijnen nauwlijks van modern leven te ademen. De kleine hôtelletjes, met groote porte cochères, heeten: Ye Old Jolly Butchers Inn, The Kings Head,
| |
| |
The Queen's Head, Stag and Hounds, Coach and Horses; wij zelven lunchen in The Jolly Farmers Inn: je hadt er alleen om dien naam willen lunchen! Ieder dorp heeft verder zijn ‘common’, de wijde grasvlakte, waar aan sport door de jonge mannen en meisjes, aan spel door de kinderen wordt gedaan. De golf-terreinen strekken zich verder...De prachtige ‘estates’ volgen elkander op, vaak met de reuzige eiken, esschen of ceders als boomhelden, rijzende op de wijde grasgronden en velen dier bezittingen staan te koop: het leven is te duur, de grondlasten zijn te hoog om nog zulke uitgebreide buitens te bewonen. Wie zal ze koopen? Zal de nieuwe eigenaar, de ‘profiteer’, er van genieten als de vroegere bezitters, die ik zonder te kennen, beklaag, of zij, die ze te koop aanbieden, ervan genoten hebben? Het is melancholiek al die borden te zien, waarop ‘For Sale’ staat, altijd ‘For Sale’...We dronken wederom thee op lief Wandle-Bank en keerden terug naar Londen, verzadigd van zuurstof en zoete zomeraromen.
Nu, zoo heel veel interviewers kwamen er gelukkig niet; dien volgenden Maandag kwam de ‘John o'London’ me interviewen en er werd gevraagd naar mijn sport en mijn ‘hobby’. ‘What is your favorite sport?’ Ik heb ge-antwoord: Naar mijn halters kijken, zware dingen, die onder mijn bed liggen en waarmeê ik op eens druk ga werken, als ik meen, dat mijn armen door zooveel kijken slap zijn geworden en mijn maag niet slap genoeg is. ‘What is your hobby?’ Koffers inpakken en uitpakken, heb ik geantwoord. Wat ik van Freud dacht? Ik weet heusch niet meer wat ik ge-antwoord heb. Wat ik van Stravinsky dacht en van Einstein - hij een veel grootere ‘lion’ in Londen dan ik! - en diens relativiteits-filozofie...Ik heb ‘John o'London’ toen onverwachts thee geprezenteerd en daardoor een faam verkregen - het staat ten minste in het blad - van bizondere ‘courtesy’. Des te beter. Wat je met een kop thee al niet bereikt. Dien avond het diner in de Titmarsh-Club. Dat was wel bizonder vleiend. Ge weet natuurlijk, dat Michael-Angelo Titmarsh een der eerste pseudonymen van Thackeray was. (Als ge het niet weet, zeg dan toch nu
| |
| |
maar: ja.) De Titmarsh-club is een club, die dineert ter eere van een, dien men eeren wil. Vier-en-dertig gasten zaten in een der zalen van het Criterion aan. ‘Chairman’ was de heer Crtn.; ik behoef u niet uit te leggen, dat de ‘chairman’, die werkelijk op een stoel met hoogeren rug zit, de tafelprezident is, die gezag uitoefent en de speechen regelt. Ik zat dus tusschen den heer en mevrouw Crtn.
Het diner verliep op alleraangenaamste wijze en het geluk wilde, dat Dd. telkens tafelburen treft, die haar over China of Japan of Singapore op de hoogte brengen; ditmaal was het de heer Ch.B. Tot de ‘chairman’ het woord nam om mij toe te spreken. Ik kan niet anders zeggen, dan dat deze beroemde en excellente Engelsche letterkundige en criticus, ouder van dagen dan ik op het gezicht dorst oordeelen, dit deed op een wijze, die mij, daar aan tafel, bizonder trof. Geheel op de hoogte van wat ik geschreven had, huldigde hij, in zijn toast, de schim van Thackeray, als de traditie van dezen club het wil, en liet daarna niet af die zelfde schim telkens op te roepen, toen hij op korte wijze aanwees, welke werken ik geschreven had. Indien men weet, hoe hoog de naam en het werk van Thackeray, nog steeds, trots nieuwere en nieuwste generatie, in de Engelsche litteraire wereld wordt in eere gehouden, zal de lezer wel spoedig bevroeden, hoe vleiend des chairman's woorden waren voor den buitenlandschen schrijver. Er was daarbij iets in des sprekers stem, dat mij ontroerde: ik zoû het willen noemen, een klank van teederheid, van vriendschap, van sympathie. En toen de ‘chairman’ op een oogenblik zeide: ‘We believe in novels’...toen werd het mij een oogenblik te kwaad. Hier, aan dit feestmaal, hoorde ik verzekeren, wat ik zelve zoo dikwijls in twijfel trok. Ik, die mijn geheele leven niets anders had gedaan dan romans geschreven, ik had mijzelven zoo vaak afgevraagd: geloof ik in mijn werk? Geloof ik in romans? Geloof ik in romans als in een openbaring van schoonheid en kunst, die recht-van-bestaan heeft? En hoe meer romans ik geschreven had, hoe vaker ik dien twijfel bij mij had voelen als een slang den kop
| |
| |
opsteken, als een kanker had voelen zieken. Nooit was de vreeslijke twijfel verdwenen. Soms verstikte ik dien twijfel met luchthartigheid voor een oogenblik, maar welken demon bestrijdt de mensch tot de overwinning toe met luchthartigheid! En dáár, op dat oogenblik, hoorde ik, in de mij met zulke teederheid huldigende, woorden, die vier woorden uitklinken, die als een troost en een openbaring waren: ‘We believe in novels’...Waarde chairman, als ge wist wat er in mij omging, op het oogenblik, dat ik die evangelische woorden vernam! Hoe ik had willen uitroepen: Werkelijk?? Gelooft ge in romans?? Zijn romans wel eens goed, is het dan werkelijk een kunstgenre met recht-van-bestaan? Is er in mijn romans dan iets goeds, dat ge niet aarzelt erover te spreken, hier op dit oogenblik, waar gij allen denkt aan den grooten Engelschen voorganger??
Ik riep niets uit, ik bleef zitten. Ik wist immers, dat ik zitten moest blijven terwijl mijn welzijn zoû worden gedronken. En toen de teedere, sympathie-volle, expressie-rijke stem van den spreker daarna vroeg: ‘Willen we probeeren onzen gast toe te zingen? Kom, willen we het probeeren hem toe te zingen...?’, begreep ik nog heelemaal niet wat er gebeuren ging. Al de gasten, mannen en vrouwen, waren opgestaan, het glas in de hand en zich richtende tot mij, zongen zij te samen, niet luidruchtig maar met aandoende hartelijkheid: ‘And he is a jolly good fellow!!’: een lied, waarmeê ik dacht, dat alleen zegevierende generaals werden ontvangen aan stations en embarcadère's!! Zoodat ik nu werkelijk heelemaal van streek raakte en Tex zich naar mij toe boog en wel wat ontevreden, heel streng, tot mij zeide:
- Je moet je beheerschen. Je moet niet in tranen gaan uitbarsten. Het is tè dwaas!
| |
| |
| |
VIII
Den volgenden dag - een Zaterdag - bracht Tex ons naar de ‘Zoo’, waar hij zelve meê dweept: wij zagen er apen met azuren...onderruggen en leeuwen en tijgers en slangen en Tex stond al die beesten te bestudeeren met liefde en zocht gelijkenissen tusschen hen en de menschen en hij ruïneerde zich in fooien aan de ‘keepers’ en ik verwonderde mij weêr, voor de zooveelste maal, dat Onze Lieve Heer het noodig had gevonden zoo heel veel variatie's van dieren te scheppen, dieren, die je zelfs in de woestijn en het oerwoud niet meer aantreft, alleen in de ‘Zoo’ te Londen: ze schijnen opzettelijk daar nog voor te worden aangekweekt. Ik informeerde nog eens naar mondaine sportdagen: Ascot, Hurlingham en Henley, maar Tex deed of hij mij niet hoorde, minachtende hij met litteraire intellectualiteit deze sportfeesten en hij stond motionless de apen en leeuwen te bestudeeren, griezelig dicht-bij, slechts door traliën gescheiden van Koning en Koningin der dieren en van onzen voorvader der primitieve paradijzen. Toen draaide Tex zich onverwachts om, zeide:
- Vergeet niet, dat ik je morgenavond om kwart vóór 7 kom halen voor het diner in de Anglo-Batavian Society...En ging van ons weg, vol peinzing over overeenkomst tusschen vrij wilde dieren en niet geheel tamme menschen...
Wat het diner betreft, ons aangeboden door de Anglo-Batavian, moet ik vermelden, dat het niet onderdeed in gratie en hartelijkheid voor dat van de Titmarsh-Club. McK. was ‘Chairman’ en zette een zeer lofrijke rede op mij in, waarop ik antwoordde met een eveneens vrij elaborate speech. Ge begrijpt, dat, precies als het gebeurt bij diplomaten en vorstelijke personen, onze speechen van te voren waren opgesteld, gekeurd door onzen rijkskanselier, pardon, ik meen door Tex, vriend en vertaler, want dat er staatsbelangen, Engelsche en Nederlandsche, afhingen van des chairmans woord en het mijne!! Mannen-van-de-pers, vlak bij aanzittende, haastten zich onze woorden te stenografeeren: het was dus
| |
| |
heel gewichtig wat wij zeiden en zeggen gingen - en den volgenden dag verschenen onze speechen in ‘the papers’.
Dd. zat naast Lord Bchp., die de Orde van den Kousenband droeg; wij droegen allen onze lintjes maar zóó voornaam als de Orde, die Eduard iii instelde nadat hij der Gravin van Salisbury haar kousenband om de bovenknie had bevestigd, zeggende: ‘Honi soit qui mal y pense’, was er geene andere aan tafel. Dd. bekende mij later, dat zij het telkens zeer trof met haar dinner-cavaliers, want dat ze allen, zonder uitzondering, gezellige praters waren geweest. Lord Bchp., die in Indië gereisd had en den Boeroeboedoer bewonderd had, sprak in zijn speech zéér mooi en lofrijk over onze koloniën. Ik zat naast Mrs. Asq. en vond haar, als steeds, gevoelig en geestig.
- Ik wil nog niet naar huis, zeide ik Tex, toen het eervolle maal was afgeloopen.
Tex nam ons meê naar Cl. Club, zijn club, waar hij met bridge poogde bij te verdienen wat hij verloren had aan de leeuwenkeepers in de ‘Zoo’. Maar ik vond het - wij zaten daar in groot ornaat mèt ridderorden! - niet erg gezellig, aan die speeltafel, waar asch, verwarde kaarten en de laatste stofatomen van winsten-verlies op lagen en riep op eens:
- Tex, ik wil naar bed!
Zoodat we weldra naar huis tuften, Tex achterlatende aan een frisch bijgewerkte speeltafel, zijn hoofd schuddende over de onuitstaanbare grilligheid van zijn, in London-Season absoluut bedorven, Nederlandschen lion-schrijver en slachtoffer, dat zich soms wreekt.
Rustiger dagen volgden. Ik ging door twee zeer beminnelijke interviews, van een heer en een dame, maar toen ze mij beiden hetzelfde vroegen - sport, hobby en wat dies meer zij - waarschuwde ik, dat ik niet altijd op deze zelfde vragen hetzelfde antwoordde, zoodat ze gevaar liepen elkander tegen te spreken, als ze mij vertrouwden. Wij zagen toen ook de League of Notions, die
| |
| |
niets te maken had met de League of Nations en een leuke Engelsche Music-hall-variety-spectacle was. We soupeerden, omdat je het nergens anders kon doen, op onze kamer met koude kip, champagne en mijn neef, die uit de lucht was komen vallen en erg gezellig was. Ik ging naar de Japansche ambassade, om introducties voor Japan, en naar de Chineesche restauratie om met ivoren staafjes te leeren eten. (Vóór-studies voor de groote reis.) We rustten tusschen allerlei boodschappen anderhalf uur uit, maar dit twéémaal, op twee dagen, hetgeen fenomenaal was. En lunchten bij Lady Hmlt. en Sir Jan, den generaal van de Dardanellen. We repten geen woord van de ongelukkige Dardanellen maar aten fijntjes - niet altijd, in Londen! - en causeerden gezellig, zooals het behoort. Het was de dag van Hurlingham, polo-wedstrijd Amerika - Engeland; de plaatsen kosten 30 pond. Naast mij zat Lady Lsl. Tusschen taart en meloen rept ze zich weg...
- Waar gaat u heen? roep ik haar achterna.
- Naar Hurlingham! roept ze zegevierend terug.
- Neem mij meê! smeek ik. Ik ben dol op Hurlingham!
Ze lacht wat en is verdwenen. Ze had geen 30 pond over om me meê te nemen; vermoedelijk had ze die zelve ook niet betaald. Alleen de Amerikanen betaalden die prijzen.
- Tex! roep ik uit. Waarom heb je me niet gewaarschuwd, dat het vandaag Hurlingham was??
Tex haalt zijn schouders op. Afkeurende blik. Lady Hmlt. troost mij:
- Ik ga óók niet naar Hurlingham. En ze toont me de portretten van Sir Jan, door Sargent geschilderd en die hangen tegen een pikzwart fond. Ze waren heusch wel fijn en heel aristocratisch.
Ik had zoo het land, dat ik Hurlingham gemist had, dat ik mij dien avond beklaagde bij onze vrienden van Han's Place. Ze hadden vreeslijk met me te doen.
- Kom morgen meê naar Ranelagh! troostten ze me.
- Wat is Ranelagh? vroeg ik onwillig.
Ze vertelden het me en we gingen dien Zondag naar Ranelagh.
| |
| |
Wel, Ranelagh is, als ge het dan niet weet, een chique, vrij besloten sport-club, waarvan de gelijke misschien niet in Europa te vinden is. Een weelderig clubgebouw, met salons en restauratie, te midden der zeer uitgestrekte grounds, voor polo, golf, tennis. Natuurlijk geen cricket, geen foot-ball. Het geheel heeft iets van een buitenplaats, waar zich de Engelschen aan die sporten wijden. Wij lunchten er, bediend door de scharlaken buisjes. Hier en daar speelden ze tennis, daar golf - de bal vloog je soms om de ooren -; ginder zoû Zondag polo worden gespeeld en de Koning van Spanje zoû er spelen tegen den prins van Wales. Het publiek - men was lid of ge-introduceerd - was elegant en zoo talrijk, dat deze beide kwaliteiten, aldus vereenigd, verwondering wekten. Je voelde je weêr eens thuis in een menigte, een gevoel, dat ouderwetschen menschen - als ik - meer en meer zeldzaam wordt. Tusschen de sport door der frissche jongens en meisjes, was het dressy gedrentel der luiere toekijkers en het geheel was interessant, want nooit gezien en zéér Engelsch.
We ontmoetten den volgenden dag George Moore bij Lady E.; hij is bejaard maar schijnt nog veel te schrijven; ik las niets meer van hem sedert jaren. Dd. had jaren geleden zijn roman Vain Fortune vertaald - IJdel Geld - naar twee versions, die hij naar dezen roman maakte en die zij, met zijne toestemming, combineerde. Hij vond dat zelf indertijd heel interessant; tegenwoordig werkt hij al zijne vroegere romans over, iets, dat ik heelemaal niet begrijp; als een roman geschreven is, vind ik hem geschreven: il me semble, als de Franschman zegt. Maar George Moore sembleert dat niet, naar het schijnt. Moet ik u ook vertellen van het British Museum, waar we eindelijk! een oogenblik heen kwamen en rondgeleid werden door een der directeuren, den heer Dev., dien ik reeds een paar maal ontmoet had? Moet ik u vertellen hoe ik toch, niettegenstaande dat vluchtige moment tusschen seasondrukte, een schoonheids-indruk kreeg van de eeuwige, onverwelkbare schoonheid der Grieksche marmers? Wat was ik blij ze weêr te zien, al hadden ze niets met Londen en season te maken, de
| |
| |
aan plaats en tijd nooit gebondene glorie's, die zelfs je ontroeren daar ter plaatse, in een museum onder Noordelijken hemel. Het was zulk een vreemd moment, een intermezzo, iets prachtigs, heel kort. Je eigen tijd een seconde weg en ineens die godsmenschkoppen en -lichamen in oud, verminkt marmer, die je lieten denken aan heel oude, vergane dingen, die je heel vaag heugden als uit droom of vóórbestaan...
Nauwelijks één oogenblik. Tex en ik lunchten met onzen uitgever en Hmpf., den beroemden boekhandelaar, in Devonshire-Club. Ik zei aan Tex:
- Daar zitten nu de twee hoogepriesters!
Ze spraken over ‘business’ en over de boeken, die op dat oogenblik het meest werden verkocht. Nu, ik zal maar ronduit vertellen, dat Tex' vertalingen van mijn boeken...daaronder waren? Neen, ze waren er nièt onder maar ze worden toch wel min of meer verkocht in Engeland en vooral in Amerika...Lieve Hemel, mag een Nederlandsch schrijver - een fatum rust op ons - meer eischen en er om grienen, dat hij in Frankrijk of dierbaar Italië...heelemaal niet vertaald of verkocht wordt?
Grienen wij niet, ook niet om het feit, dat de Spaansche Koning dien volgenden dag om een kleine blessuur of ongesteldheid nièt polo speelde met den prins van Wales op Ranelagh. Het spel interesseerde mij anders wel en het geheele aspect, dien dag, was high-season. ‘Troost het je voor Hurlingham?’ vroegen de ironische vrienden. Tex was niet daar. Ik vaarde dus flink tegen hem uit en beweerde, dat sport, Engelsche sport, àlles was en dat ik het diep betreurde niet een Engelsche sport-opvoeding te hebben gehad in mijn jonge jaren.
Dien volgenden Zondag weêr een heerlijke auto-toer. Het ging langs Hatfield, het immense landgoed van den markies van Salisbury. Het ging langs de estate van den duke of Bedford: hoe heet het ook weêr? Wat een overprachtige, grootsche bezittingen en
| |
| |
kasteelen, waarvan nog geen afstand is gedaan, wie weet met welke andere opofferingen der bezitters. De tijden evolueeren...De aristocratische grootschheid leeft, zelfs zonder revolutie, hare laatste dagen. Deze prachten en staties hebben weldra uit...
We lunchten in Aylesbury en een tank stond, als een barbaarsch monument, midden op het pleintje, als herinnering aan de verledene, vreeslijke jaren. In alle dorpen, die wij doortuften, de obelisken, met het zwaard gedekt, ter eere der gesneuvelden en nederige bloemenhulde rondom. Anders waren de dorpjes als Engelsche gravures. Het was steeds droog, de zomer gloeide zooals hij had gegloeid en zoû blijven gloeien; de boommassa's koepelden met dommen van groen, de ‘common's’ strekten zich wijde uit, overal was spel en sport, overal lagen de menschen tusschen gras en bloemen; alles tufte, wielerde, reed, wandelde; allen verslonden ‘miles and miles’; allen genoten van den Engelschen zomer-Zondag; wij niet het minst, o vrienden!
| |
IX
Die week was het de laatste week van mijn London-Season. Wij werden tot afscheid uitgenoodigd aan een déjeuner ter Legatie, hetgeen de ontvangst aldaar op hartelijke wijze besloot. En ik ging naar het House of Commons, voor welker zitting C. Hrmsw. mij een uitnoodiging had gezonden.
Zoo iets is voor wie ‘niet van het vak’ is, wel interessant. Vooral in Londen, waar antieke gewoonten sedert eeuwen bewaard zijn gebleven. Als buitenstaander treft het je in welk een weinig modern décor de nieuwste wetten ‘up to date’ worden gemaakt. Maar dien middag, dat ik op de tribune voor ‘distinguished foreigners’ mocht plaats nemen, was de ‘questioning’ aan de orde van den dag. De Under-Secretary of State for Foreign Affairs - mijn gastheer - had het zwaar te verantwoorden, want werd gequestioned door vele parlementsleden. Zij wippen dan telkens
| |
| |
van hun bank op en hebben een zeer agressieve stem en de ministers en staatssecretarissen wippen ook vlug op en antwoorden; vraag en antwoord zijn natuurlijk reeds lang van te voren opgesteld en gewikt en gewogen. Maar als men dit niet weet of bedenkt, heeft dat vinnige vragen en zich verdedigend antwoorden met het telkens herhaalde gebaar van opstaan iets als van nijdige kemphanen, die elkander in de veêren willen vliegen. Zij vliegen elkander niet in de veêren en zetten zich weêr; het zijn alleen maar 's lands belangen, die min of meer heftig besproken worden.
Onder een verhemelte, op een verheven zetel, zit de Speaker, met een statig gekrulde en gepoeierde pruik: hij is de president. Voor hem zitten de ‘clerks of the House’ en op tafel ligt de ‘Mace’, de zilveren, zwaar geknopte staf. Recht tegenover den Speaker zijn de ‘cross-benches’, waar de lauwen zitten, zij, die noch ‘supporters’ noch ‘opponents’ zijn der Regeering en zij scheiden de banken dier beiden.
Ziet ge nauwkeurig naar het tapijt, dan bespeurt ge een bleek rooden draad, geweven een paar voet afstands van iedere voorste bank links en rechts. Als een parlementslid aan het woord is en hij zoû over dien rooden draad heen stappen, zoû dit beteekenen, dat hij van partij verandert! Hij passe dus op, dit niet onwillekeurig te doen. Niet alle parlementsleden dragen meer hooge hoeden, maar nog is het zede, dat als een lid den Speaker interpelleert, dit lid dat zittende doet en met een hoed op. Hij heeft wel eens zijn hoed in de vestiaire gelaten, maar pakt dan maar den eersten besten hoed, dien hij ziet. Natuurlijk is het onvermijdelijk, door de ironie der toevalligheid en noodlottigheid, dat de man met het kleine kopje verzinkt onder een reuzenhoed en de vent met een reuzenbol zich dekt met een minuscuul cilindertje.
Lady As., het vrouwelijke parlementslid - ik had haar in Constantine en Timgad ontmoet - deed ook aan de ‘questioning’ meê: zij was weêr een echte gamine en werd natuurlijk tot de orde geroepen.
| |
| |
Dien avond naar het Russische Ballet: men gaf Le Sacre du Printemps van Stravinsky, over wiens moderniteit ik het reeds had en wiens beteekenis moderne musici beter zullen kunnen vaststellen dan ik. Het ballet zelve - als men het een ballet noemen mag - was heel curieus: deze symbolische ‘beelden uit Heidensch Rusland’ deden mij telkens denken, om compositie en houdingen, aan de schilderijen van Hodler: vele handen naar boven en vele koppen hangende over vele schouders. Meer symbolisch mimeeren dan dansen en, naar ik vermoed, een ergernis voor de danseurs en de danseressen. Toch wel zeer eigenaardig: ik zag er in iets van wereldwee en wereldstrijd, liefde-wee en liefdestrijd, feminisme en masculinisme, alles te diep, te realistiesch van gebaar ook, voor een ballet in een elegant theater, dat uit den aard der zaak toch altijd moet blijven iets bevalligs, iets aantrekkelijks, schoonheid en lust voor oogen. Intusschen kon iedere toeschouwer er het zijne van denken, vooral toen de ‘Chosen Virgin’ - de eenige, die blond was - tusschen vele zwart getreste danseressen en tusschen jonge mannen en efeben, ‘gekozen’ werd en na deze keuze danst en danst en danst of zij zich van alle boeiën bevrijden wil, tot zij ten laatste overwonnen en stervend neêrstort...???
Wat dit alles beteekende? Ik weet het niet. Het programma sprak van ‘no definite plot’ en dat de choreografie ‘freely adapted’ was ‘to the music’. Ge ziet, we waren dus allen vrij er in te zien waar we lust in hadden.
Nu is het echt London-Season na zoo een avond in het theater nog eventjes naar een soirée te gaan en hoe later je dat durft te doen. hoe eleganter. We gingen dus naar Lady M., wat vooral aardig was omdat alle danseurs en danseuses van het Russische Ballet daar ook genoodigd waren. Een schitterend ‘gezeten’ souper maakte iets heel aardigs van dezen avond en het trof mij, dat vele dier dames hare ‘tiara's’ droegen, ge weet wel, die juweelen kroontjes of half-kroontjes, die peeresses of zij, die zich als zoodanig ‘erbij’ rekenen, met meer of minder gratie zich op het hoofd
| |
| |
zetten, soms zeer laag om het voorhoofd, tot even boven de oogen. Ik vond het wel elegant en voornaam, maar de opinie's schenen te verschillen over de ‘tiara's’. Neen, werd mij beleerd, dat was eigenlijk geen mode meer: een ‘tiara’ nog te dragen op een gewone soirée!! Het was heusch heel mal en àls je dan een tiara hadt, wel, dan moest je de drie stukken - sterren of wat ook - waaruit zoo een tiara meestal bestaat, uit elkaâr nemen en er, b.v., één ster spelden op je linkerschouder, de tweede op je rechterheup, bij de flot-de-tulle van je écharpe en de derde - waarom niet? - aan het zoo aardig kwispelende puntje van je sleep! Zoo legden mij de ‘lionesses’ der Londensche élégance het uit en maakten zich links en rechts van mij dol vroolijk over de dames, die werkelijk nog een ‘tiara’, niet modern en zoo pretentieus!, tusschen hare frizuur en frisons droegen, terwijl ik zelve heel naief, de getiara-de dames bewonderd had en nòg eigenlijk niet weet of die zeer scherp kritiesch gestemde, moderne élégantes wel gelijk hadden zóó oneerbiedig vroolijk te zijn!
Nu wil ik dit relaas over mijzelven in London-Season niet eindigen zonder nog aan te teekenen, dat ik, wat Tex ook intrigeerde, toch Henley zag en onzen Nederlandschen kampioen, in de verte!, zag overwinnen. Maar het mooiste er van was, dat Tex er zelve bij was, niet bij de overwinning maar onder de gasten van Mr. en Mrs. C. Hrmsw., die zich met Engelsch garden partygedoe bewogen over de lawn voor het buitenhuis, dat charmant aan de rivier ligt. De rivier, die kleurig bloeide en gloeide van bootjes en river-leven. Waar zie je in het Noorden zoo iets kleurigs als Henley is? Helaas, nu ik dit schrijf, zijn al deze mooie, vroolijke kleuren al weêr getaand! Henley...wie schrijft er nu nog in Augustus over Henley!! Ik zal er ook niet lang over schrijven. Het mooie waterfeest behoort alweêr tot het verleden. Mijn geheele Season-maand behoort al weêr tot het verleden. De dagen gaan snel, mijn pen poogde de snelle dagen bij te houden, maar de ‘Haagsche Post’ verschijnt maar eens in de week!! Dat is veel te weinig als je London-Season-indrukken wilt boeken. Neen, ik
| |
| |
schrijf niet meer over Henley en niet meer over al die interessante soirées, lunches, dinner-parties, die ik nà Henley nog bijwoonde! Ik schrijf zelfs niet meer over dien prachtigen, laatsten auto-tocht, dien we maakten over Waltham, waar ik, alleén om den naam, moest uitstappen bij Ye Old 4 Swans Hostellery, naar Newmarket, het paradijs der jockey's en der racepaarden. Ik schrijf ook niet over Epping-Forest, dat we doorkruisten en dat het paradijs is der East-End-menschen, die er, de jongens in pilopakken, de meisjes met pluimehoeden, in ezelwagentjes en op wankele fietsen toch genieten van zomersch buitenleven. Ik schrijf niet over Ely, dat we na een orgie van snelle kilometers bereikten...
Jawel, ik schrijf wel over Ely. Want Ely is een kathedraal-stad en geen London-season-monument en -moment. Over Ely kan ik nog schrijven, want Ely dateert uit het grijze Verleden en duurt nog immer voort. Daar ik, gedurende mijn stay in Londen, minstens ééne kathedraalstad wilde zien en omdat ik Oxford in vroegere jaren gezien had - o, de mooie college's, de idyllische Isisriver en de lieve damhertjes van Maudlin (Magdalen) College! - brachten de vrienden me naar Ely en droomden we er onder de spitsbogen, Romaansch-Normandiesch, van vroegere eeuwen, van vrome koninginnen en abdissen, van eerzuchtige bisschoppen en geleerde monniken en er was als een aroom van Chaucer's poëzie om ons rond in den bleeken, grauwen lichtval, die tusschen de grijze pijlers neêrzeeft, met den enkelen, schuinenden zonnestraal, waarin de schimmen van vroeger even verduidelijkten om dan weêr te vervagen in valere schaduw. Ely en het leven, dat daar ge-ademd heeft in vroegere eeuwen, hoe geheel anders dan wat wij zelve doen en denken, in onze eeuw, in London-Season! En dan poog je je geest daar een enkel uur, tusschen twee geforceneerde auto-ritten, te trainen om er in te komen: in die kathedraalstichting van een vorstin, met een Angel-Saksischen naam, dien ik me niet meer herinner als het niet Ethelfrida of iets dergelijks is, in de bloedige intrigue's van heerschzuchtige kerkvorsten, zelfs in de barbaarsche daden der Puriteinen, die er al het
| |
| |
Romaansche en later Gothische beeldhouwwerk vernietigden, omdat geen menschelijke beeltenis, in steen gehouwen, mocht worden vereerd in een kerk of kathedraal...
Ely, het was een wondere indruk en ik ben altijd dankbaar als ik de mooie dingen zie uit het Verleden. Maar je geest moet soepel blijven...En als je dan uit Ely terugkomt, moet je volstrekt geen bezwaar hebben op Wandle-Bank te gaan soupeeren met dertig andere gasten en er de Spaansche gitana's van het Russische ballet - precies zooals ik het zeg, hoor, en ik vergis me niet - de Spaansche gitana's van het Russische ballet in de Dutch Garden van dit Engelsche country-house te hooren zingen bijna Arabische melodieën - zooals wij in Algerië hoorden en te zien dansen antieke Egyptische dansen, met veel gerinkel van tamboerijnen en een expressief ollè-accompagnement.
Bezwaar hadden wij er dan ook niet tegen. Dien avond-garden-party in Wandle-Bank kon ik nog wel aan, na het vizioen der Ely'sche abdissen: ik verwarde ze zelfs dien nacht in mijn droomen niet met de Spaansche gitana's. En dan, het was de laatste avond, het waren de laatste indrukken, het waren de laatste kleuren. Den volgenden avond stond op het programma onverbiddelijk: Harwich-Hook of Holland. En namen wij afscheid van de vrienden en Tex, en was ik geen ‘lion’ meer. En zonk deze aardige, onvergetelijke maand alweêr achter me in de putten van het Verleden.
|
|