| |
| |
| |
Met Louis Couperus in Parijs
Wij keerden terug. En de goden waren heel gunstig, want opnieuw was de zee meer-gelijk en eigenlijk hadden wij telkens gedacht, dat de terugkeer over zee bar zoû zijn, omdat wij telkens van barre overtochten hoorden en omdat de goden meestal, als ze je eerst iets goeds geven, dat wegen op hunne schalen en zeggen: hij heeft iets goeds gehad, nu moet hij wat minder goeds krijgen. Wel, misschien houden zij nog wel na twee pleiziertochtachtige zeevaartjes, een barre zeereis voor mij in petto.
Maar loopen wij den tijd niet voorbij. Wij kwamen dus over de Middellandsche Zee aangegleden alsof we Lohengrin waren, door een zwaantje voortgetrokken. Debarcadeeren in Marseille, dat was wel een rommeltje. Maar een ontzagwekkend document, dat begon: Nous, Gouverneur-Général de l'Algérie...en dat op vrij hoogen toon beval den Hollandschen romancier-journalist-toerist doorgang te verschaffen, deed alle deuren open gaan en alle koffers toe blijven.
Het was de laatste keer, dat het trotsche, onschatbare document mij van dienst zou zijn. Het schijnt niet dikwijls verstrekt te worden en ik ben den Franschen gezant, den heer Ch. Benoist, zeer dankbaar, dat ik, door zijne aanbeveling, het verwierf.
Een paar dagen te Marseille om te bekomen van de zeeziekte, die ik niet te lijden had. Toen naar Parijs, waar wij juist aankwamen in Hôtel Regina - stampvol - na Napoleons huldiging, maar vóór het feest van Ste. Jeanne d'Arc. De Hôtel-directie beweerde, dat zij hare laatste kamer voor mij had vrijgehouden.
| |
| |
Heel beminnelijk. Van ons balcon zagen wij den volgenden dag, op de Place de Rivoli, het goudbronzen ruiterbeeld van la Pucelle, behangen en omgeven met een hulde van bloemenkransen. Er waren speechen van de ministers, maar daarvan hebt ge in de courant gelezen. Er waren défilé's van allerlei associaties en clubben, maar dat weet ge ook al, natuurlijk. Toch is het aardig zelf gezien te hebben wat je later in de courant leest of in de bioscoop ziet. Want als je iets met eigen oogen ziet, heb je je personeele impressie. Zoo had ik de mijne: hoe mooi toch eigenlijk, in onzen tijd, nog zulk idealisme. Een stad, een land, een volk, dat een zieneres en heldin, eene bezielde en eene vervoerde, uit eeuwen en Middeneeuwen her, in onzen practischen tijd vereert, waar zij heilig verklaard is te Rome; Parijs, Frankrijk, de Franschen, die, hoe democratisch de tijden ook zijn, de Maagd, die het Wonder omringde, op den nationalen feestdag verklaarden datum, eerbiedige hulde en vereering bewijzen als hadde zij hier Karel vii ter kroning naar Reims gevoerd; neen, als hadde zij de ‘poilu's’ aangevoerd, een paar jaar geleden, aan de Marne. Politiek, nu ja, natuurlijk: wat is nièt politiek in onze tijden, maar toch, toen ik, op mijn balkon, die speechen hoorde - die ik niet verstond -, de défilé's voorbij het goud-bronzen beeld zag gaan, het enthoeziasme zag der voorbijtrekkende studenten en gymnasten, werd ik een beetje aangedaan. U zal zeggen: Meneer, dat is juist wat ‘de Politiek’ wilde bereiken met dit feest: dat ù een beetje werdt aangedaan. Nu goed dan, al weêr: als de Politiek meent, dat met idealistische aandoeningen nog iets te bereiken is, in onze vaak verschrikkelijke schoonheidlooze dagen, dan is zij misschien nog zoo slecht niet.
En zoo bleven wij enkele dagen te Parijs. ‘Jij houdt niet van Parijs’, verwijt mij telkens aldoor mijn vrouw. Hoû ik niet van Parijs? Ik durf het zelf niet zoo driest verklaren. Ik geloof, dat het dit is: Parijs blijft altijd wat vèr van mij, Parijs neemt mij niet op; ik blijf altijd op visite in Parijs als bij een heel hooge, heel elegante, heel genadige vorstin, die glimlachend vaag over mij neêr blikt. Rome is, bv. als een oude moeder, een grootmoederlijke matro- | |
| |
ne, die me in haar armen neemt, als ik in het Forum of op den Palatijn zwerf of dwaal, of zit, of lig; in Rome voel ik me als een kindje zalig gewiegd; Parijs neemt me nooit in haar armen. In Parijs denk ik: ik moet naar die en die theaters gaan; dat is precies hetzelfde alsof je zegt, ik moet ‘Parijs’ eenige visites brengen, mijn kaartjes afgeven. In Parijs denk ik: is mijn tenue of die van mijn gemalin wel voegzaam, en dan doe je boodschappen en koop je kleêren en élégances. In Parijs voel ik me op audiëntie bij de Stedekoningin der Wereld: ik vind het er soms heel prachtig, voornaam, grootsch, maar, gek hè, voor iemand, die toch nog al wat gereisd heeft, ik ben er een beetje overduveld en ik heb er een gevoel of ik er volstrekt niet tel, op hare seizoen-audiënties, in hare stralende lente, of mondainen herfst.
Maar dan zijn er in Parijs plekjes, die me toch wel teederder, intiemer en warmer aandoen. Als je de Seine overgewandeld bent en aan de Rive Gauche komt. Ik hoû erg van de Rive Gauche en van de studenten, die in hun hemdsmouwen liggen uit de ramen te rooken en gekheid maken met en tegen elkander en iederen voorbijganger. Ik hoû erg veel van bij Soufflet te dineeren, in de gezellige grill-room. Ik hoû ook dol van het Musée Cluny, van de mooie gobelins met de Dame au Licorne en van de Gothische koningskronen. Van al die mooie, antieke meubelen en kunstvoorwerpen. Van den tuin, ook van dat muzeum, waar stille, droomende menschen zich een oogenblik verliezen tusschen het donkere klimop en de stemmingsvolle ruïne's. En dan bedenk ik, dat dit plekje het hart was van oud-Lutetia en dat Keizer Julianus, afvallig van het Christendom, maar welgevallig aan de Heidensche goden, hier getroond heeft in zijn paleis, waarvan we nog iets zien, dat thermen en ondergrondsche gewelven kunnen zijn geweest.
En dan rust je daar zoo een beetje uit van het voorname, elegante, drukke, verblindende Parijs. Dat ik toch eigenlijk ook wel mooi vind, als ik maar nu en dan kan uitrusten in den tuin van Cluny.
Of in die der Tuileries. Waar ter wereld is een perspectief te
| |
| |
doorzien gelijk aan dat wat zich uitstrekt van de Louvre-paleizen tot aan den Arc-de-Triomphe? Le Notre's aanleg is de eeuwen door bewonderd en de Commune, met het paleis van Napoleon iii in brand te steken, heeft door middel der pétroleuses het immense vergezicht nog verlengd. Het is vreemd hoe de stedeschoonheden soms ontstaan, hoe zij soms ontstaan ondanks de bedoelingen van oorlog en revolutie. Nergens ziet ge zoo schitterende stede-schoonheid als uit den tuin van den Louvre tot aan den Eereboog, prachtig symbool, dat zich daar verheft tegen de goud glorende luchten en waar ge weet, dat de Onbekende Strijder ligt. Symbool en wederom symbool en het is goed, dat de symbolen nog de wereld, de steden, de menschenzielen beheerschen. Het einde der menschelijke wereld zal daar zijn als het laatste symbool is uitgewischt en vernietigd, als ten feestdag van Jeanne d'Arc geene bloemen meer om haar standbeeld hangen, als de Onbekende Strijder niet meer ge-eerd zal worden zooals heden ten dage, dat men noch zijn naam, noch zijn dapperheid kan bevroeden. En, terwijl ik daar alleen zit en droom van deze groote dingen, op een bankje, tusschen deze pompeuze paleizen, parken, vazen, standbeelden, zijn de allereenvoudigste menschen om mij heen, heelemaal geen elegante, mondaine Parisiens en Parisiennes, en voel ik mij verteederd en heb ik Parijs heel lief.
De midinetjes zitten naast mij haar broodje te eten in dit stille uurtje. Zij zijn hier zoo elegant als haar roep is, maar zij zijn veel liever en ontroerender met haar bleeke gezichtjes, hare doorprikte vingertjes en heur lachende blague-zinnetjes dan zij zouden zijn, als nooit hare hooge hakjes scheef waren geloopen. Als ik een oude, rijke heer was, zoû ik er pleizier in hebben ze nu en dan, onverwachts, op die bank in de Tuilerieën-tuinen, een cadeau-tje te geven. Wat zoû je zoo een kind gelukkig maken als je haar, zonder verdere bedoeling, op die bank in eens een bankje van 100 fr. zoû reiken en beleefd zeggen: wil u zoo vriendelijk zijn hiervoor iets te koopen, dat u prettig vindt om te hebben? En dan weggaan, na je hoed te hebben afgenomen. Ik heb het nog nooit kunnen doen!
| |
| |
Ik ben er zeker nog niet oud en rijk genoeg voor, want telkens komt de gekke gedachte bij mij op!! Maar je moet de hoop nooit opgeven en over vijf, zes jaren, als ik millionair ben door den verkoop van mijn romans, doe ik het zeker.
En dan de vogeltjes-voederaars! Ook zulke eenvoudige, lieve zielen, die opgaan in hun onschuldige sport. Die dikke duiven en doffers, die, barstende van welvaart daar trippen en kirren, gunnen zij liever niets, maar den musschen gunnen zij alles. Iedere vogeltjes-voederaar heeft zijn eigen vogeltjes: ses petits oiseaux! Ik heb ze wel eens met elkander hooren kibbelen omdat de een met handig opgeworpene broodkruimeltjes, den ander zijn vogeltjes wist af te troggelen. Dat is natuurlijk het ideaal der barmhartigheid: als ik boos word omdat gij mijne armen verzorgt. Maar het schijnt, dat zulk ideaal alleen nog maar de dieren en dan nog wel zekere vluchtige dieren omvatten kan.
Menagères, boerinne-achtig, met pantoffels aan en karbiezen bij zich, die zitten naast mij op die bankjes en we kijken samen in het zilveren gestuivel der fonteinen en we snuiven samen den zoeten geur op van het geschoren gras, dat de tuinman overrolt. Of een werkman zit naast me voor een hoop zware couranten en ik zoû hem wel eens willen vragen naar zijn opinies, maar aarzel het te doen...Hoewel conversatie-beginnen niet ongewoon is op de bankjes van de tuinen der Tuileries. Of heel deftige dames loopen langzaam en statig mij voorbij; het zijn verarmde gravinnen uit den Faubourg St. Germain, met lange, ouderwetsche rokken, geen hooge hakken en een groote, zwarte réticule. Zij gelijken op elkaâr en ik hoû eigenlijk meer van die deftige vrouwetypen, die den parfum van een verleden tijd in de plooien harer nonnerokken medevoeren dan van het ultra-chique Parisiennetje, dat je niet weet, of een femme-du-monde of een cocotte-tje is. Deze ouderwetsche dames zijn gedecideerd femmes-du-monde. En ik heb ze nergens anders gezien dan in de tuinen der Tuileries en de eene, voor wie ik verleden opschoof op mijn bankje en die mij bedankte met alleen een lichte buiging van het hoofd, was zeer zeker een markiezin; haar zwarte mantel was kaal en gesleten
| |
| |
maar hare hand, ringeloos, was zoo oud, fijn, en blank, dat ik mijn blik er bijna niet van af kon houden.
Lieve Parijsche menschen en dingen, daar tusschen die pompeuze paleizen, die paleisparken, die prachtige vazen, die spuitende fonteinen, die weelde van beeldengroepen. Lieve Parijsche spelende kinderen en brave sergents-de-ville. En de kleine jongens, die hun zeilscheepjes laten varen in het ronde bassin! Symbolen zijn die scheepjes, symbolen van onze eigene levens op eene wijde, eeuwigheidronde levenszee. De kracht van den in het middenpunt opspuitende fonteinstraal en de bries die nu komt van hier, dan van daar...doen die scheepjes drijven en dwalen en tuimelen en schuin wegdobberen maar nooit verloren gaan...Neen, ik kan die scheepjes niet zien zonder aan heel wijde, diepe en hooge dingen te denken. En de jongentjes, die daar spelen en het gedobber, getuimel, gedwaal en gedrijf van hun scheepjes met spanning gade-slaan, vermoeden nooit, dat die meneer, die daar eens een oogenblik bij hen toeft, alle wereld- en zielemysterie's vóór zich ziet warrelen en vervullen, zonder dat hij zelf een zoontje heeft, dat daar met een scheepje zoû spelen.
Of ik van Parijs hoû? Ja, eigenlijk wel. Het is een stad, waar ik eens heb geleden, jaren, jaren her. De plek, waar men geleden heeft, kan men niet anders dan lief krijgen, als de jaren verloopen. Maar natuurlijk, ik heb de eene wijk in Parijs liever dan de andere...
En als ik in een bui ben, dweep ik ook wel met de boulevards. En dan wilde ik u bekennen: ik ben nooit bang in Parijs een straat over te steken en dat ben ik in Den Haag wel. Ik ben nooit in Parijs bang, als mijn vrouw alleen uit is en dat ben ik in Den Haag wel...
Maar wat ga ik nu zitten tobben? Wij hebben toch onze nieuwe verkeersagenten, die zoo elegant, als Mengelbergen - o gewaagd meervoud! - met de gehandschoende hand aan zwierigen arm geheel de Haagsche trafic beheerschen op kruispunten en anderszins, als waren zij de maëstro's der straatsymfonie...
Ik tob niet meer maar wil nog wel u verzekeren, o lezer, dat ik voor Parijs toch hier en daar teêre plekjes in mijn hart heb.
|
|